Demonstranten zijn irritante aandachtstrekkers (en dat is precies de bedoeling)

Demonstreren mág, vindt dit (demissionaire) kabinet – zolang er maar niemand last van heeft. Dan moet er ingegrepen worden. Maar wie braaf op het Malieveld met een vlaggetje zwaait, wordt door niemand gezien of gehoord. En wie zich niet gehoord voelt, roept de volgende keer wat harder.
We demonstreren wat af in dit land. Op de fiets door Den Haag kom ik bijna iedere dag wel ergens een demonstratie tegen. Van een vol Malieveld, opgetrommeld door de FNV, tot aan kleine protesten bij een ambassade of op het Lange Voorhout tegen de onderdrukking van bevolkingsgroepen ergens in de wereld waar ik nog nooit van heb gehoord. Of voormalige coronademonstranten die inmiddels opheldering willen over ‘de pedocirkels van de elite’, en recent als hoogtepunt de gigantische ‘rode lijn’-demonstraties in mei en juni tegen de genocide in Gaza en de aanpak van het Nederlandse kabinet op dat punt – of eigenlijk het gebrek daaraan.
Duizenden demonstraties per jaar die voor zowel demonstranten als voor de politie prima en rustig verlopen. Duizenden demonstraties waar ik meestal zonder er al te veel aandacht aan te schenken, met mijn oortjes in, langsfiets.
Maar niet alle demonstraties verlopen zo rustig. Denk aan de snelwegblokkades van Extinction Rebellion.* De boerenprotesten, waarbij trekkers de snelwegen op trokken en hooibalen in de fik gezet werden. Koranverbrandingen. De voor sommigen intimiderend overkomende pro-Palestina-sit-ins op stations op 7 oktober – de dag van de Hamas-aanval een jaar eerder – en de demonstranten die toespraken van premier Schoof en minister Ruben Brekelmans (VVD, Defensie) onderbraken op 4 en 5 mei.*
Demonstraties waarvan je je kunt afvragen: ‘Moet dat nou zo?’
Over die categorie demonstraties is de laatste tijd veel discussie in de politiek. Een discussie die bijna uitsluitend over de vorm lijkt te gaan, en nauwelijks over de inhoud. Niet op die manier, niet op die dag, niet met die leuzen, enzovoorts. Niet zó.
Steeds vaker wordt dan ook geopperd – bijvoorbeeld door VVD en PVV – het demonstratierecht te beperken, om dit soort ordeverstoringen tegen te gaan. Het demonstratierecht zou volgens deze partijen ‘misbruikt’ worden door mensen die helemaal niet willen demonstreren, maar voor wie het verstoren van de orde een doel op zich is.
Daarmee wordt voorbijgegaan aan de vraag waar het eigenlijk om zou moeten draaien: Waarom hebben demonstranten het gevoel dat zulke zware middelen nodig zijn? Waarom moet het zo?
Het simpele antwoord: omdat anders niemand naar ze luistert.
Mag dat, de orde verstoren? Ja, dat mag
Voor de duidelijkheid: een demonstratie mag ordeverstorend zijn. Daar laten uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geen enkele twijfel over bestaan. Zolang een protest vreedzaam verloopt (dus zonder vernielingen of gegooi met stenen naar de ME) is ook een grote ordeverstoring zoals de blokkade van een snelweg – hoe irritant ook – een legitiem demonstratiemiddel. Dat recht is niet ongelimiteerd: je kunt niet op de snelweg blijven wonen tot alle fossiele subsidies zijn afgeschaft, maar er moet volgens het Hof vanuit de overheid wel een bepaalde ‘mate van tolerantie’ voor zijn. Daarbij kun je bijvoorbeeld denken aan een bepaalde tijdsduur waarbinnen de actievoerders hun geluid kunnen laten horen voordat er ingegrepen wordt.
Zelfs een demonstratie die door de burgemeester beperkt of verboden is, is nog steeds een demonstratie – dus mag er binnen die context veel meer dan wanneer mensen om een andere reden de orde willen verstoren (omdat ze gewoon altijd al een keer op de A12 hadden willen kamperen, bijvoorbeeld).
De uitspraken van het Europees Hof wegen zwaarder dan die van Nederlandse rechters en de Nederlandse wet. De Nederlandse Wet openbare manifestaties verplicht de politie bovendien demonstraties te faciliteren. Maar waaruit dat faciliteren precies dient te bestaan, blijkt zowel bij demonstranten als bij de politie nog wat onduidelijk – moet de politie zelf de snelweg voor je afzetten, of er alleen voor zorgen dat je niet platgereden wordt als je er eenmaal op staat? Daarom adviseerde de Inspectie Justitie en Veiligheid het kabinet onlangs hier in een rapport heldere afspraken over te maken, zodat iedereen weet waar hij aan toe is.*
Belangrijk voor het Hof is in ieder geval dat demonstranten ruimschoots de kans krijgen om hun mening te verkondigen – of die mening je nou aanstaat of niet.

Alsof ze willen zeggen: ‘normale mensen demonstreren niet’
Het afgelopen jaar werd er in de politiek steeds vaker gepleit voor het inperken van het demonstratierecht. Of ‘begrenzen’, zoals men bij de VVD liever zegt. Zo kwam VVD-Kamerlid Ingrid Michon-Derkzen met het plan om snelwegblokkades met een aparte wet strafbaar te stellen, en in de wet vast te leggen dat demonstraties nooit mogen plaatsvinden tijdens een herdenking.* Ook pleit ze voor een betere registratie van demonstranten, door de politie vaker om ID-kaarten te laten vragen.
Daarnaast werken de ministers David van Weel (VVD, Justitie en Veiligheid) en Judith Uitermark (NSC, Binnenlandse Zaken) aan een plan om gezichtsbedekking tijdens demonstraties te verbieden.* En het lijkt erop dat het demissionaire kabinet van de Kamer met deze plannen gewoon mag doorgaan.
Een aantal van deze maatregelen klinken misschien zo gek nog niet, maar ze zijn wel degelijk een flinke inperking van het demonstratierecht. Zo zou een algeheel verbod op gezichtsbedekking problemen kunnen opleveren voor mensen die demonstreren tegen een repressief regime (China, Iran, Rusland – keuze genoeg). Als zij herkenbaar in beeld komen, brengen ze familieleden door hun actie misschien in gevaar. Ook zorgt zo’n regel ervoor dat de politie moet ingrijpen bij een vreedzaam protest, puur omdat iemand een sjaal voor zijn gezicht heeft.
Ook onder de huidige regels, zo merkte de Inspectie Justitie en Veiligheid op, kan de inzet van de ME onnodig ‘spanningen tussen demonstranten en de politie aanwakkeren’. Daarnaast zouden de voorgestelde beperkingen ervoor kunnen zorgen dat burgers zich minder vrij voelen om naar een demonstratie te gaan. Het zogenaamde chilling effect.
De VVD-plannen, die ook bijval krijgen van PVV, BBB, SGP en JA21, lijken te willen zeggen: normale mensen demonstreren niet. En die boodschap komt aan. Zelfs zonder daadwerkelijk strengere regels. Politieagenten (of veteranen zoals Marco Kroon)* voelen zich geroepen en gesteund om harder tegen actievoerders op te treden,* of die zelfs thuis op te zoeken en te vragen of ze nog van plan zijn naar een demonstratie te gaan. Iets waarvan de politie pas recent heeft aangekondigd ermee te stoppen, nadat Extinction Rebellion een kort geding had aangespannen.*
Ook op andere plekken in de maatschappij wordt harder opgetreden tegen demonstranten – ook zonder strenger beleid vanuit Den Haag. Denk aan de jarenlange gebiedsverboden voor XR-rebellen die Schiphol oplegde,* en de Universiteit Leiden die undercover-observanten inzette en beveiligers demonstrerende studenten tot in winkels ver bij het universiteitsgebouw vandaan liet achtervolgen.*
Want demonstreren is natuurlijk een grondrecht, maar mensen moeten wel gewoon normaal doen.

Wie zich niet gehoord voelt, gaat harder roepen
Het zou voor iedereen een stuk makkelijker zijn als demonstranten zich netjes aan de regels zouden houden – natúúrlijk. Ruim van tevoren aangemeld, op een handige, goed te controleren plek zoals het Malieveld of het Museumplein. Een paar goede toespraken vanaf het podium, allemaal een vlaggetje van de vakbond, en om vijf uur weer lekker naar huis.
Maar demonstreren is geen avondvierdaagse. Demonstranten willen aandacht voor waar ze voor strijden. En met het enorm toegenomen aantal demonstraties is ‘gewoon een demonstratie’ geen garantie voor die aandacht. Dat leidt tot frustratie bij de actievoerders. Ze zijn immers niet helemaal naar Den Haag gekomen omdat demonstreren hun zo leuk lijkt, maar omdat ze iets willen veranderen. En wanneer de brave nette methodes daarvoor niet meer werken, wordt er gezocht naar manieren waarmee de aandacht nog wel getrokken wordt. Wie braaf en ordelijk wil demonstreren, kan net zo goed thuisblijven, zo leeft onder activisten. Of, puntiger geformuleerd door een activist die ik sprak: ‘Het Malieveld is voor mietjes.’
Ik kan ze niet helemaal ongelijk geven. Zelden zie ik de demonstraties waar ik ’s middags in Den Haag langs ben gefietst, ’s avonds terug op het journaal of ’s ochtends in de krant. Zo’n demonstratie die voor zowel demonstranten als politie rustig is verlopen, daar kraait meestal geen haan naar. Daarmee is ook de politieke impact vaak nihil.
Zelfs op de eerste ‘rode lijn’-demonstratie van afgelopen mei – de grootste demonstratie in twintig jaar en daarom wél met ruimschootse media-aandacht* – kwam in eerste instantie niet eens een reactie vanuit het kabinet. Pas drie dagen later reageerde premier Schoof op het protest, na onophoudelijk aandringen van de media. Het was een nogal summiere reactie, waarin hij aangaf de zorgen te begrijpen en Israël op te roepen de blokkade van hulpgoederen te stoppen.* En hij verwees naar het Europese onderzoek dat op initiatief van minister Caspar Veldkamp (Buitenlandse Zaken, NSC) wordt opgestart.* Maar van een daadwerkelijke ‘rode lijn’ was in de Nederlandse aanpak niks te merken. Zou Israël de oproep negeren, of zou uit het onderzoek blijken dat Israël zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen, dan zou dat verder geen gevolgen hebben voor de Nederlandse steun aan het land.
Bij het tweede protest, dat volgens de organisatoren nog groter was dan het eerste, kwam de reactie sneller, maar die was net zo nietszeggend. De demissionair premier leek vooral te willen benadrukken dat Nederland al een hele hoop doet. ‘Aan al die mensen in Den Haag zeg ik: we zien jullie en we horen jullie. Ons doel is uiteindelijk hetzelfde: om zo snel mogelijk een einde te maken aan het leed in Gaza.’
Vrij naar de standaardtekst bij het indienen van een Kamermotie: ‘De premier, gehoord de protesten, en gaat over tot de orde van de dag’.
Demonstraties lijken steeds meer te verworden tot achtergrondruis in onze democratie. De perfecte manier om van je te laten horen, maar door niemand gehoord te worden. En wie zich niet gehoord voelt, gaat harder roepen.
Het is dan ook niet voor niks dat de meeste ordeverstorende protesten gaan over zaken waarbij de overheid langdurig heeft weggekeken en met de handen voor de oren ‘LALALALA’ heeft geroepen. Gaza, klimaat, stikstof: allemaal problemen die Den Haag hoopte nog even fijn voor zich uit te kunnen schuiven.
En alle drie onderwerpen waarvoor in eerste instantie ‘klassiek’ gedemonstreerd werd – braaf op het Malieveld met een vlaggetje – en waarbij pas later grovere middelen werden ingezet toen dat niks uithaalde. Alles in de hoop zoveel reuring te veroorzaken dat de politiek niet anders meer kon dan reageren op de demonstranten.
Iets wat vooralsnog alleen bij de boeren echt gelukt lijkt te zijn. Niet door braaf op het Malieveld met een vlaggetje te staan. Eerder met een trekker voor het huis van de minister.

Burgemeesters en het demonstratiedilemma
Helaas zijn politici maar nauwelijks bezig met die vraag; waarom demonstranten de noodzaak tot ordeverstoringen voelen. In plaats daarvan gaan ze tegenwoordig liever in de tegenaanval. Na iedere ordeverstorende demonstratie – behalve als het de boeren zijn – staan politieke kopstukken als Geert Wilders, Dilan Yeşilgöz en Caroline van der Plas klaar om olie op het vuur te gooien. Zelfs de vreedzame demonstranten van het ‘rode lijn’-protest – op alle manieren het schoolvoorbeeld van een ‘braaf’ protest – waren volgens de PVV-leider ‘verwarde mensen’.*
Daarmee stoken politici niet alleen hun eigen achterban op, en eventuele overijverige agenten die huisbezoekjes inplannen, ook maken ze het voor burgemeesters moeilijker om recht te kunnen doen aan het Europese demonstratierecht. Wilders riep in zijn tienpuntenplan met eisen voor een strenger asielbeleid ook nog en passant op om ‘linksige’ burgemeesters die ‘onwillig zijn’ om geweld toe te passen te ontslaan.
Die burgemeesters bevinden zich ook zonder dat ze vanuit de Tweede Kamer opgejut worden al in een lastige positie. Naast dat ze de rechten van de demonstranten hebben te beschermen, moeten ze de openbare orde in hun stad bewaken: de veiligheid van andere inwoners, de aanrijdroutes voor hulpdiensten. Belangen die vaak botsen met de bescherming van het demonstratierecht. Een snelweg blokkeren mag dus van het Europees Hof, maar mensen moeten ook naar hun werk. En de burgemeesters moeten consequent zijn: alles waarvoor ze bij de ene demonstratie een ‘mate van tolerantie’ hebben getoond, zullen ze bij de volgende demonstratie ook moeten toelaten.
Het is een koorddansact: wie te soft optreedt, nodigt andere demonstranten uit dezelfde middelen toe te passen, zo is het idee. Dat is geen onrealistische angst: de klimaatactivisten van Extinction Rebellion begonnen pas met blokkades op de snelweg nadat vanaf 2019 de boze boeren al enkele malen zonder al te veel weerstand hetzelfde hadden kunnen doen.
De politieke druk die vanuit VVD, PVV en BBB hier nu bovenop komt, maakt dat in een deel van de samenleving het gevoel ontstaat dat iedere vorm van faciliteren ‘demonstranten hun zin geven’ of ‘niets doen’ is. En zo kan het gebeuren dat mensenrechtenorganisatie Amnesty International zich zorgen maakt over het harde politieoptreden bij de A12-blokkades van XR, terwijl de Haagse burgemeester Jan van Zanen tegelijkertijd een motie van wantrouwen aan zijn broek kreeg vanwege zijn ‘lakse houding’ ten opzichte van die demonstranten. Volgens oppositiepartij Hart voor Den Haag (de partij van Richard de Mos) moest de burgemeester ‘optreden of aftreden’.
Wat je ook doet als burgemeester: iedereen is boos op je.

Tijd voor een update – maar niet van het demonstratierecht
Het zou goed zijn om de enorme toename van demonstraties van de afgelopen jaren, en daarbij de ordeverstoringen, niet als een of ander raar exces te gaan zien, maar als een symptoom. Een symptoom van een samenleving waarin mensen zich blijkbaar niet gehoord voelen, al schreeuwen ze nog zo hard. Dat betekent niet dat mensen die demonstreren altijd maar automatisch hun zin zouden moeten krijgen, maar wel dat we als maatschappij op zoek moeten naar manieren waarop mensen zich gehoord voelen door de politiek.
Politici zullen zeggen dat die mogelijkheden er allang zijn. ‘Je kunt stemmen, je kunt petities indienen, je kunt Kamerleden mailen, je kunt je eigen partij starten.’ Het is allemaal waar. Maar blijkbaar is het niet genoeg. En net zoals een witte heteroman niet de uitgelezen persoon is om te bepalen of er wel of niet sprake is van discriminatie op zijn kantoor – ‘Ik heb er nog nooit wat van gemerkt!’ – zijn politici niet de beste beoordelaars van de kwestie of mensen zich daadwerkelijk gehoord voelen.
Blijkbaar hebben mensen het gevoel dat zich aan een stuk asfalt vastlijmen effectiever is dan een mailtje naar een volksvertegenwoordiger.
Misschien is niet ons demonstratierecht toe aan een update, maar onze democratie.
Voor dit stuk sprak ik op achtergrondbasis meerdere activisten. Daarnaast sprak ik met advocaat Willem Jebbink, hoogleraar Jan Brouwer (Rijksuniversiteit Groningen), Kamerleden Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) en Ingrid Michon-Derkzen (VVD), burgemeesters Femke Halsema (Amsterdam) en Jan van Zanen (Den Haag), en Dennis den Os en Mark van Capelle van de politie-eenheid Den Haag.