Integratie? Je moeder!

Lang werd geloofd dat wie zijn best deed, mee mocht doen. Maar het kabinet-Schoof leverde het definitieve bewijs: eens een migrant, altijd een migrant. En dat is een vloek en een zegen. Steeds vaker, en steeds luider, horen we stemmen van mensen die zich hebben bevrijd van witte verwachtingen. De mensen over wie het gaat zijn het integratiedebat allang ontstegen.
Kom uit het land van Pim Fortuyn en Volkert van der G. / Het land van Theo van Gogh en Mohammed B.
Bijna iedere Nederlander van boven de vijfentwintig kent het nummer ‘Het land van’, van Lange Frans en Baas B. Voor sommige luisteraars gaat het over trots: op dijken, Oranje, kroketten en frikandellen.
Anderen voelen misschien meer bij de passages over de donkere kanten van ons cultureel archief: apartheid, uitsluiting en de wereldwijde oorlogen die Nederland – in navolging van de Verenigde Staten – bleef (en blijft) steunen. En vooruit, over het verdwijnen van de gulden: Kom uit het land van rood-wit-blauw en de gouden leeuw / Plunderen de wereld, noemen het een gouden eeuw.

Toen het nummer in 2005 uitkwam, zong ik als tienjarige naar hartenlust mee: Integratie is een schitterend woord, maar shit, ’t is focking bitter wanneer niemand het hoort / Ik deel m’n land met Turken en Marokkanen, Antillianen, Molukkers en Surinamers. Ik kreeg er een warm gevoel bij – aan de tafel die in dit lied werd bezongen, kreeg ik ook een plek. Maar ik hield altijd het gevoel dat ik die plek moest verdienen.
Van Oranje en frikandellen naar kopvoddentaks en ‘minder Marokkanen’
Tot de opkomst van Pim Fortuyn, rond 2001, wist ik niet veel meer over mijn achtergrond dan dat ik een Turkse baba had en een Nederlandse mama. Mijn ene grootmoeder heette oma, de andere nene. Maar opeens hoorde ik allemaal verontrustende zaken over integratie en ‘mensen zoals ik’.
Fortuyn had zelfs de hoofdrol in een van mijn nachtmerries. In die droom moesten mijn zusjes en ik bij hem in de auto stappen. Toen hij begon te rijden, bleek hij blind achter het stuur te zitten.
Vanaf het moment dat ik me er bewust van werd, was mijn achtergrond problematisch. ‘Het land van’ was een sprankje positiviteit dat ik, behalve van mijn ouders, elders niet meekreeg.
Maar nadat het nummer uit de hitlijsten was verdwenen, keerden we in Nederland snel terug van de muzikale naar de politieke werkelijkheid. Nog geen zes maanden na de release in 2005 richtte Geert Wilders de PVV op. Het land van Oranje en frikandellen werd het land van ‘kopvoddentaks’ en ‘minder Marokkanen’.
Inmiddels heeft de PVV bereikt waar zelfs voorman en enig lid Geert Wilders niet van durfde te dromen: de grootste partij van Nederland worden en deelnemen aan het kabinet – een droom die inmiddels weer in duigen is gevallen.
De onkunde van Wilders’ bewindslieden heeft laten zien dat de PVV – naast racistische uitspraken – weinig te bieden heeft. Het land is een jaar lang onbestuurbaar geweest.
Dus waar hebben we nou echt last van: migranten of racisten?
Van Maccabi-rellen naar opstand van de migrant
De snelheid waarmee politici van het (inmiddels demissionaire) kabinet-Schoof mensen met een migratieachtergrond in de verdomhoek zetten – open en bloot racisme – ging gelukkig gepaard met nog een ontwikkeling: bevrijding.
De generatie ‘migranten’ die opgroeide met het adagium ‘aanpassen of wegwezen’ laat zich niet langer de les lezen over wat zij denkt, maakt of schrijft. Die generatie is getransformeerd van politiek object tot politieke actor.
Na de Maccabi-rellen in november 2024 buitelden politici over elkaar heen om te oordelen over wat er was gebeurd. Nog voor er een duidelijk beeld was van de avond – geweld van beide kanten –* haalden kabinetsleden het integratiepaard van stal.
Dat gebeurt steeds opnieuw bij gebeurtenissen die te complex zijn om te doorgronden. Zodra iemand met een niet-westerse migratieachtergrond erbij betrokken is, grijpen politici hun kans. Dan hoeft er geen onderzoek gedaan te worden naar de oorzaak (want: integratieprobleem) én kan het ze een beetje electoraal gewin opleveren (want: de mensen zijn bang).
Na de Maccabi-rellen was het anders: het integratiepaard bleek een Trojaans paard te zijn. Niet sterk genoeg om het kabinet te doen vallen, maar wel om het hevig te doen wankelen.
Nadat premier Schoof en staatssecretaris Jurgen Nobel hadden gesteld dat het ‘integratieprobleem’ de bron was van de rellen, besloten andere politici dat ze dit soort racisme niet langer over hun kant konden laten gaan. Sofyan Mbarki, wethouder voor de gemeente Amsterdam, noemde zichzelf in een reactie trots ‘het integratieprobleem’,* en staatssecretaris Nora Achahbar stapte op* uit onvrede over de toon van haar collega’s.
Het gaat niet om erbij willen horen, maar om je eigen verhaal
Lang werd geloofd dat wie zijn best deed, mee mocht doen. Maar het kabinet-Schoof leverde het definitieve bewijs: de belofte dat je mee mag doen als je je best doet, is een valse belofte. Eens een migrant, altijd een migrant. En dat is een vloek en een zegen.
In het afgelopen jaar – en ook langer al – zagen we hoe ‘migranten’ in de politiek, journalistiek en de culturele sector zich uitspraken over onrecht, verworven posities opgaven die anderen als ultiem ‘integratiesucces’ zien, en boeken schreven over waarachtige verhalen.
De overwegingen hierachter zijn voor iedereen anders, natuurlijk, maar ik verslond hun werk en zag er een gezamenlijke boodschap in. Nog veel meer dan ‘Het land van’ gaven deze mensen mij als jonge journalist een belangrijk inzicht: het is het niet waard om je best te doen om ‘erbij te horen’, je moet bouwen op je eigen gedachten, verhalen en kracht.
Socioloog en schrijver Sinan Çankaya verwoordde het kort en bondig in een interview met NRC: ‘Fuck integratie.’* In zijn spetterende essay Galmende geschiedenissen schrijft hij dat de genocide in Gaza hem wakker heeft geschud. De selectieve verontwaardiging in Nederland heeft hem doen inzien dat de ‘westerse normen en waarden’ niet voor iedereen gelden.
Zijn boek hielp mij om mezelf beter te leren kennen. Op mijn achttiende (en later nog eens) bezocht ik Auschwitz voor mijn profielwerkstuk. Al van jongs af aan ontwikkelde ik een diepe interesse voor deze geschiedenis, ontstaan vanuit de drang om te begrijpen wat er was gebeurd. Maar die obsessie werd ook een van mijn wapenfeiten: ik wilde mensen duidelijk maken wat voor Turk ze in de kuip hadden.
Eerder dit jaar nam journalist Lotfi El Hamidi afscheid als chef van de opinieredactie bij NRC met een vlammend stuk.* Hij schreef over de klappen die je als ‘migrant’ te verduren krijgt als je op plekken komt waar je afwijkt van de norm. Ook ging het over de blinde vlekken die ontstaan op nieuwsredacties als het personeelsbestand te eenzijdig is. Zijn betoog liet me inzien dat ik niet gek ben: deze dynamiek zag ik ook op verschillende redacties waar ik werkte.
In deze stroom van vrije stemmen was het boek Oroppa voor mij het hoogtepunt. Schrijver Safae el Khannoussi zei in een interview* over haar boek dat het een ‘middelvinger is naar rechtse figuren die ons waanideeën over migranten opdringen’. Ze kreeg er de Libris Literatuur Prijs 2025 voor toegekend. Met haar boek vult ze een gat in de Nederlandse literatuur: de steden waar haar verhalen in huizen zijn al vaker beschreven, maar El Khannoussi vulde ze met verhalen van migranten.
Het was een uitzonderlijk jaar.
Een muur van witte onschuld
Om vanuit de as van wat je hebt verbrand iets nieuws te bouwen, heb je gereedschap nodig: een goede pen, bijvoorbeeld. Het is geen toeval dat bovengenoemde mensen journalisten, culturele makers en academici zijn – mensen voor wie schrijven en de juiste woorden vinden belangrijk is.
Maar ook breder in de maatschappij hoor je stemmen van mensen (mensen die Wilders ‘migranten’ noemt) die zich hebben bevrijd van witte verwachtingen – een bevrijding die deels door de sociale media wordt aangewakkerd.
Want daar, op Instagram bijvoorbeeld, bestaat er ‘vrije’ ruimte (die helaas steeds verder wordt ingeperkt door moederbedrijf Meta). In de veilige bubbel van je telefoon en je hoofd kun je van de ene wereld naar de andere hoppen. Je kunt er een hele wereldreis maken zonder uit je kamer te komen. Dat is in de offline wereld moeilijker: daar stuit je al snel op een muur van wat emeritus hoogleraar Gender en Etniciteit Gloria Wekker ‘witte onschuld’ noemt: wie discriminatie en racisme aankaart, kan op vijandigheid rekenen. In de ruimte van die witte norm ben je meestal drukker met het ontwijken van die muren dan met zelfontplooiing.
Op sociale media kun je erkenning vinden die in de buitenwereld vaak uitblijft. Met foto’s en video’s worden begrippen als microaggression (kleine, op het oog onschuldige opmerkingen of handelingen die discriminerend zijn), tokenism (iemand uit een minderheid gebruiken als symbool van inclusie, zonder echte gelijkwaardigheid) of othering (mensen wegzetten als anders dan de norm) uitgelegd en van context voorzien.
Tegelijkertijd is de vrije ruimte van sociale media beperkt: de platforms geven je vooral wat je wilt zien, om je zo lang mogelijk te laten scrollen. Dus wie daar zijn of haar geluid vindt, moet zich bewust blijven van die dynamiek.
Een plek gegund krijgen? Ik kies zelf aan welke tafel ik wil zitten
De opstand, of de bevrijding, verplaatst zich langzaam van de veilige online bubbel naar de straat, naar de werkvloer en de politiek. De woorden die iemand kiest om zijn perspectief te laten zien, en de steun die hij daarvoor online vindt, zijn een vorm van bewapening om de strijd mee aan te gaan.
En die strijd is nog lang niet gestreden. Het aantal meldingen van discriminatie stijgt,* er wordt weggekeken bij genocide, radicaal-rechts wint nog altijd stemmen en de witte norm wil nog steeds dat het ‘gezellig blijft’. Ondanks dit alles, of eigenlijk dankzij dit alles, vindt er een uitbarsting van zelfbewustzijn plaats.
Die voel ik ook in mij.
Het gaat om acceptatie van wie je bent, niet van de versie die anderen bereid zijn te accepteren. Binnen of buiten je bubbel. Als volgende generaties migranten – en hun kinderen en kleinkinderen – zich geen zorgen meer hoeven te maken over hoe zij zich verhouden tot de dominante cultuur, dan kunnen zij gewoon zijn. Dan hebben zij geen lied nodig dat hun een plek aan tafel ‘gunt’ – ze kiezen zelf aan welke tafel ze plaatsnemen en wat ze willen vertellen.