Zo zie je Bagdad maar zelden
Uit Irak komen al tijden alleen maar vreselijke berichten. Maar hoe is het alledaagse leven in dit door oorlog en terreur geteisterde land? Samen met fotograaf Marieke van der Velden volgde ik drie jaar lang de levens van vijf Bagdadi’s - in het park, de sportschool, het theater. Een verslag in woord en beeld.
In 2011 waren de inwoners van de Iraakse hoofdstad Bagdad nog hoopvol: de Amerikanen trokken zich terug en het ergste leed leek geleden. Maar inmiddels rukken de strijders van de Islamitische Staat op richting Bagdad.
Deskundigen vrezen een oorlog tussen de soennieten van IS en het overwegend sjiitische Bagdad. Een reeks bomaanslagen dient als voorbode voor wat de zoveelste oorlog in de straten van deze stad zou betekenen.
Intussen gaat het leven - zo goed en zo kwaad als het gaat - gewoon door. Hoeveel veerkracht hebben de inwoners van Bagdad, nu IS oprukt naar de hoofdstad?
1. Het Nationaal Theater
Het is Suikerfeest 2011, een paar maanden voordat de Amerikanen Irak verlaten en Haider is hoopvol. ‘De belangrijkste reden om weer een toneelstuk op te voeren is om mensen het gevoel te geven dat het leven doorgaat.’ Acteur en scenarioschrijver Haider Munaather zit voor een met lichtpeertjes omkaderde spiegel. Haider praat zachtjes. Hij is schor van de drie uur durende voorstelling die hij vanmiddag heeft gegeven.
‘Mijn stuk gaat over een man die vier kinderen heeft bij vier verschillende vrouwen. Alle veranderingen in Irak vind je terug in zijn huis. De boodschap van mijn stuk is dat je om een nieuw Irak te bouwen, moet beginnen met het bouwen van je eigen huis.’ Dat doe je door naar elkaar te luisteren en door elkaar de ruimte te geven, zegt Haider.
Het is bijna acht uur, er klinkt gejoel uit de zaal. Een jonge acteur leidt ons naar onze plaatsen. Alle twaalfhonderd stoelen in het Nationaal Theater van Bagdad zijn bezet.
Toen Haider in 2008 de eerste avondvoorstelling sinds de Amerikaanse invasie wilde opvoeren, werd er pal voor het theater een auto opgeblazen. Maar twee uur na die explosie stonden er al honderden mensen voor de deur. Ze zijn onverwoestbaar, de Bagdadi’s.
Stapels witte kuipstoeltjes worden in het gangpad gezet. Twee jongens sjouwen de drie rode aan elkaar gesoldeerde wachtkamerstoeltjes de zaal in. De zaal joelt en fluit. Dan doven de lichten en schuift het doek opzij. De voorstelling kan beginnen.
2. De sportschool in Bagdads Kalverstraat
Kerada Dachl , de Kalverstraat van Bagdad, bruist in 2011 ’s avonds van het leven. Veel Bagdadi’s stoppen halverwege de straat bij de beroemde verse sapjesbar Meshmisha. Alle feloranje en groene plastic tafels en stoelen zijn gevuld; mensen eten een ijsje of genieten van een cocktail met verse nootjes en kokos. Een paar spierbundels lopen naar binnen en bestellen een vruchtensapje. De sportschool kan niet ver zijn. En ja hoor, schuin tegenover het terras, op één hoog, zit Hamar Gym.
In het trappenhuis pompt de techno. Aan de gifgroene muren van Hamar’s Gym hangen spiegels en posters van Amerikaanse bodybuildgrootheden als Tod Jewell en Toney Freeman. Als we binnenlopen, doorkruist een gezette man in een zwart regenpak zwetend de zaal. Ik sta ineens voor de kleedruimte met open douches. Twee vrouwen in zo’n mannenhol, mag dat wel?
‘Geen probleem,’ verzekert assistent Morat ons. Dan valt de elektriciteit
uit. Iemand zet een raam open. In de plotseling ingevallen stilte zwoegen de sporters ongestoord verder.
Twee vrouwen in zo’n mannenhol, mag dat wel?
Bodybuilding is erg populair in Bagdad. Op de markt verkoopt de ene na de andere winkel goedkope fitnessapparatuur. ‘Jongens zien bodybuilders op de vele Arabische en Amerikaanse zenders die ze tegenwoordig per satelliet ontvangen,’ vertelt de gespierde eigenaar van Hamar’s Gym, die overdag werkt als tolk voor de Amerikanen. Hij wil komend jaar nog drie sportscholen openen, waaronder een voor vrouwen. ‘Bodybuilding geeft zelfvertrouwen.’
Tijdens de sektarische oorlog van 2005 tot 2008 werden vooral jongemannen het doelwit van sjiitische en soennitische milities. Ze werden er ’s avonds bij controleposten uitgehaald en geëxecuteerd. Velen bleven destijds binnen of ontvluchtten de stad. Bodybuilding geeft hen nu weer een gevoel van controle.
Als ik in 2014 terugkom, staan er nog maar een paar tafeltjes voor de sapjesbar. Bezoekers zitten binnen of nemen hun sapjes en ijsjes mee naar huis. Ook Hamar’s Gym is er slecht aan toe. De gifgroene verf is afgebladderd, er hangen nauwelijks nog posters aan de muur. De assistent-bedrijfsleider slaat me argwanend gade, maar zegt niets. Uiteindelijk herkent een van de jongens me en komen de mannen om me heen staan. ‘Is Morat er niet?’ vraag ik.
Hij negeert mijn vraag en begint op te sommen wie er allemaal naar het buitenland zijn vertrokken. De sportschool is overgegaan in andere handen, de vorige eigenaar woont nu in Australië. Van de drie sportscholen die hij wilde openen is niets terechtgekomen.
‘En Morat?’ probeer ik nog eens.
‘Morat no good.’
Hij had van veel jongens geld geleend en toen hij zijn schulden niet af kon lossen is hij met de noorderzon vertrokken.
Waar de mannen de sportschool opzoeken, bezoeken vrouwen in Bagdad de schoonheidssalon. Daar vervolgen we onze rondwandeling.
3. Haki’s schoonheidssalon
Irakezen zijn meesterlijk in het grote, meeslepende verlangen. Op de boekenmarkt vinden boeken met voorgeschreven romantische sms’jes gretig aftrek. Zoals To your lover met berichtjes als: ‘Als je lippen een gevangenis waren, zou ik levenslang willen krijgen.’ Maar ook heel praktische sms’jes voor Irakese meisjes zonder inkomen: ‘I need money to call someone honey.’
De tempel van de Irakese romantiek is de schoonheidssalon. Een plek voorbehouden aan vrouwen – ook onze mannelijke tolk komt er niet in. Op schoonheidsspecialisten Haki en zijn broer Bashar na. Ze leerden het vak van hun moeder en verwierven zoveel faam dat vrouwen uit alle buurten van Bagdad naar hun salon komen. De broers dragen witte apothekersjassen en dirigeren hun klanten en medewerkers van stoel naar stoel. De flatscreen aan de muur zendt zwoele Arabische popclips uit.
Het is even voor enen als de 25-jarige Jassimin en haar 31-jarige zus Ban naar binnen glippen. Jassimin neemt plaats in een kappersstoel. Zonder make-up en met haar natte lange haar samengebonden in een elastiek, ziet ze er nauwelijks ouder uit dan zestien. Drie assistenten in witte apothekersschorten komen om haar heen staan en kammen haar lange, donkere haar. ‘God houdt van me!’ roept Jassimin opgewonden. Na negen jaar trouwt ze vandaag eindelijk haar grote liefde. Als haar moeder haar vanavond uit haar trouwjurk helpt en met de jurk op haar arm de slaapkamer verlaat, zal Jassimin voor het eerst alleen zijn met haar geliefde. De volgende dag vertrekken ze op huwelijksreis naar Koerdistan, het groene, heuvelachtige noorden van Irak.
Haarlok voor haarlok wordt opgerold en in grote krullen op haar hoofd vastgezet. De drie meiden om haar heen giechelen. Een vierde assistent snelt toe met patronen voor hennatatoeages.
Jassimins aanstaande heet Shibl. Hij is een ingenieur en soennitisch, maar dat vonden haar ouders geen bezwaar. Hij komt uit een goede familie. Toen hij haar negen jaar geleden aansprak, dacht ze dat hij alleen uit was op een avontuurtje en negeerde ze hem. Maar Shibl hield vol. Toen ook Jassimin om was, vroeg hij haar vader om haar hand. Haar ouders deden navraag naar zijn familie en stemden in, op voorwaarde dat Jassimin eerst haar studie antropologie zou afronden. Maar nu de buitenwereld wordt gedomineerd door mannen met kalasjnikovs, blijven vrouwen liever thuis.
De milities hebben vrouwelijke handlangers. Blijkbaar hebben ze doorgegeven dat er bij Haki wel iets te halen viel
Haki werd kort na mijn eerste bezoek ontvoerd. Het gebeurde op 29 mei 2011. Haki liep even de salon uit om wat te gaan drinken. Ineens stapten uit drie auto’s mannen met geweren en dwongen hem om in te stappen. De mannen behoorden tot een militie en hadden badges van de regering waardoor ze zonder te worden aangehouden alle controleposten passeerden. Haki werd geblinddoekt en vastgehouden op een oud rangeerterrein van de luchtmacht.
Na vier dagen onderhandelen kwamen de ontvoerders en Haki’s familie een bedrag overeen van tachtigduizend dollar. Toen zijn broer het geld kwam brengen, vroegen ze om nog eens tienduizend dollar. Als ze hem levend terug wilden zien, moesten ze nog eens twintigduizend meebrengen. ‘Voor de milities van Maliki,’ denkt Haki’s broer. 110.000 dollar betaalde de familie uiteindelijk.
Wat Haki misschien nog wel het meest dwarszat, was dat iemand hem moet hebben verraden. De milities hebben vrouwelijke handlangers. Die komen naar de salon voor een behandeling en brengen achteraf verslag uit. Blijkbaar hebben ze doorgegeven dat er bij Haki wel iets te halen viel.
Hij ging gewoon weer aan de slag in zijn salon. Maar kort erop ging de telefoon. Ze hadden meer geld nodig. Nog eens 25.000 dollar vroegen de milities. Daarop vluchtte hij naar Erbil. Zijn broer volgde hem. Ook andere salons begonnen telefoontjes te krijgen. Als ze de militie niet betaalden, zou hen hetzelfde lot als Haki wachten.
We staan in zijn nieuwe salon in Ein Kawa, een christelijke wijk net buiten Erbil. Hij is hier een van de weinige schoonheidsspecialisten die Arabisch spreekt. Het is een pre, nu er steeds meer Arabisch-sprekende vluchtelingen uit Irak en Syrië arriveren. ‘Als Koerdistan onafhankelijk wordt keer ik terug. Ik ben al eens gevlucht, in 2005 naar Syrië. Ik was blij toen ik in 2009 weer terug kon naar Bagdad. Ik wil geen buitenlander meer zijn. Ik wil in mijn eigen land wonen.’
Kort na ons gesprek verovert IS Sinjar en vluchtten ettelijke duizenden christenen, Turkmenen en yezidi’s naar Erbil. Vluchtelingen bezetten er inmiddels ieder stukje gras, ieder leeg huis, iedere kerk. Voor Haki lijkt een nieuwe vlucht onontkoombaar.
Wie zijn de mannen waar Haki voor op de vlucht moest? Daarvoor moeten we een wijk verder kijken: in Sadr City, het centrum voor de sjiitische militanten die de straten van Bagdad onveilig maken.
4: Een strijder in Sadr City
Ali vecht voor de Mehdi-milities van de sjiitische Moqtada al-Sadr. Hij woont net buiten Bagdads sloppenwijk Sadr City.
Als ik Ali (32) in 2011 voor het eerst opzoek, woont hij met zijn vrouw en dochtertje van vier maanden bij zijn ouders. Ali is de oudste zoon en met zijn vader en vijf broers meldde hij zich als een van de eersten bij het Mehdi-leger aan. Hij reisde met een groep jongens uit de buurt iedere vrijdag af naar het dorp Kuffa, 145 kilometer onder Bagdad, waar hun geestelijk leider Moqtada al-Sadr voorging. Op een vrijdag in 2004 riep Al-Sadr op om een leger te vormen, het Mehdi-leger. ‘Ik was opgewonden, ik wilde wat doen. Ons land werd bezet en bezetting brengt alleen maar destructie.’
Ali had geen militaire ervaring en kreeg de taak om de moskee te beschermen. Met een groep van zeven tot tien jongens gingen ze de straat op. Ze hadden één kalasjnikov. Ze bemiddelden bij burenruzies of regelden het verkeer. In Sadr City, tot 2003 nog Saddam City, hielp het Mehdi-leger de armste bewoners aan voedsel en met andere eerste levensbehoeften.
We zitten op de grond. De muur is beplakt met posters van een fraai getekende tuin met een vijver en een blauwe papegaai. Ali is een smalle jongen met een ernstig gezicht. De twee eeltplekken boven zijn wenkbrauwen verraden dat hij veel bidt en, zoals sjiieten doen, daarbij zijn voorhoofd naar een kleisteen buigt. Achter de spiegelramen van de houten schuifpui die de kamer van de rest van het huis scheidt, hoor ik zijn moeder en vier zussen onrustig voorbij schuifelen. Een jonger broertje wordt naar binnen gestuurd met glaasjes thee.
Halverwege 2004 verslechterde de verstandhouding tussen de Amerikanen en de populaire geestelijke Moqtada al-Sadr. ‘Ik ging naar het kantoor om instructies te ontvangen. We besloten om wapens te gaan dragen – dat was nog voordat onze leider daar bevel toe gaf. Ik besloot ook een wapen te dragen, vooral om indruk te maken op onze vijand.’
Wie is die vijand dan? ‘De vijand was en is onrecht. Tot op de dag van vandaag heerst er rechteloosheid in dit land. We dachten dat het makkelijk zou zijn om de Amerikanen Irak uit te schoppen, dat we Irak zelf zouden kunnen besturen.’ De oorlog tussen het Mehdi-leger en de Amerikanen was een strijd tussen David en Goliath, wil Ali me doen geloven. ‘We zijn niet ervaren in dit soort gevechten en we hebben niet de geavanceerde wapens die zij hebben, dus tegen één dode Amerikaanse soldaat stonden vaak wel tien doden bij ons.’
Alleen heel religieuze sjiieten en soennieten hebben problemen met elkaar
Het is lunchtijd. Er wordt een plastic zeil op de grond gelegd en het ene na het andere schaaltje met eten verschijnt: gele rijst, geroosterde kip, schoteltjes met sperziebonen, salade, druiven en kleine vijgen. Als de lunch voorbij is, gooit Ali een bidsteen op de grond en knielt neer.
Heb je spijt van iets wat je hebt gedaan?, vraag ik hem als hij zich weer bij ons voegt. ‘Ja,’ zegt hij. ‘Op een dag deden we onze ronde door de buurt en kwamen we een andere bende gewapende mannen tegen. We vroegen waar ze vandaan kwamen. Ze vervloekten ons en God. Ik ben nog steeds boos – ik had ze God niet mogen laten vervloeken.’
Ali blijft loyaal aan zijn vader en zijn broers. Maar het geweld zette hem aan het denken en in 2011 begon hij aan een studie filosofie.
Als ik drie jaar later terugkom, heeft Ali zijn studie afgerond. Alle grote filosofen, Friedrich Nietzsche, Karl Marx, zijn in een gelovige familie geboren, is hem opgevallen. ‘Ze groeiden op en openden hun geest voor de wereld. Sommige van hun gedachten stonden op gespannen voet met die van hun geloof.’
Ali werkt inmiddels als beveiliger bij Turkish Airlines. Turkije is soennitisch, zeg ik verbaasd. ‘Maar over het algemeen hebben sjiieten geen problemen met soennieten. Alleen heel religieuze sjiieten en soennieten hebben problemen met elkaar,’ zegt Ali. De Mehdi-milities zijn intussen omgedoopt tot de Salaam-milities (‘salaam’ betekent vrede). Ze zijn nog in ruste, maar als hij wordt opgeroepen, dan gaat hij. ‘Ik ga om de sjiitische heiligdommen in Samarra te beschermen, voor sjiieten en voor soennieten.’
Als IS verder oprukt naar Bagdad, vreest hij een grote oorlog tussen soennieten en sjiieten, die verder rijkt dan Irak alleen. ‘Ook Syrië, Koeweit, Turkije, Iran en Saoedi-Arabië zullen erbij betrokken raken.’ Hij en zijn vader en broers zullen in Bagdad blijven om hun stad te verdedigen.
Het klinkt dreigend. Toch is hij door zijn studie anders naar de wereld gaan kijken. ‘Mijn vader heeft zijn hele leven gevochten, sinds de Iran-Irak-oorlog van 1980. Hij ziet alleen maar een militaire oplossing. Zo denkt de hele oudere generatie erover. Ik zie dat anders. Ik ben een filosoof, een vrije denker. Ik geloof in een politieke oplossing. Laten we eerst praten, voordat we naar een militaire oplossing grijpen.’
Bijna ieder gezin is getroffen in de laatste sektarische oorlog (2005-2008), valt ons op als we straatinterviewtjes doen op de permanente kermis in Zawra-park aan de overzijde van de Tigris.
5. Dromen in Zawra-park
Zawra-park is het Central Park van Bagdad, met een dierentuin en permanente kermis. Het park ligt op een steenworp van de Groene Zone, waar de internationale gemeenschap zich ophoudt. Er zijn nauwelijks mensen bij de toegangspoorten, Bagdadi’s blijven op het moment liever thuis.
In 2011 was het park nog bezaaid met suikerspinsnoepende kinderen en flanerende jongens. Families strijken neer in het gras om te picknicken. Het is Suikerfeest, en druk op deze zonnige vrije dag.
Mijn broer is vijf jaar geleden verdwenen, mijn vader zeven jaar geleden. We hebben gehoord dat ze in de gevangenis zitten, maar niemand wil ons iets vertellen
We vragen voorbijgangers naar hun dromen. Een meisje van in de twintig zegt: ‘Mijn droom? Veiligheid. En dat mijn vader en broer worden vrijgelaten. Mijn broer is vijf jaar geleden verdwenen, mijn vader zeven jaar geleden. We hebben gehoord dat ze in de gevangenis zitten, maar we zijn langs verschillende gevangenissen geweest en niemand wil ons iets vertellen.’
Een jong stel van rond de dertig, zij is in verwachting van de tweede: ‘Wat we doen in onze vrije tijd? We bezoeken mijn familie. Het liefst mijn ouders en mijn broer. Zijn familie is niet nodig, daar wonen we al bij in, dus die zien we iedere dag. Onze grootste droom is een eigen huis.’
In 2014 is Zawra-park nog steeds open maar ligt het er verlaten bij. Bagdadi’s blijven liever binnen, dat is veiliger. Irak gaat opnieuw een donkere periode in. De dromen van veiligheid en een eigen huis zijn even alledaags als onrealistisch. Terwijl de wonden van de sektarische oorlog nog vers zijn, lijkt de stad zich alweer voor nieuwe wonden op te maken.
Aan de andere kant van de hoge betonnen muren om het park, in de internationale zone waar buiten- en binnenlandse diplomaten en politici over de toekomst van Irak beslissen, weigert premier Nouri al-Maliki op te stappen. In het noorden schieten de Amerikanen het Koerdische leger te hulp dat IS van zich af probeert te slaan. Uiteindelijk stelt de nieuwe president van het land Haider al-Abadi aan als nieuwe premier. Maliki druipt af – maar Irakezen verwachten weinig van zijn partijgenoot.
Of deze nieuwe premier de redder is? Het lijkt er dus op van niet. En hoe liep het nu met die andere Haider af, de theatermaker die we aan het begin van onze rondgang in zijn theater aantroffen?
6. De voorstelling begint in Bagdads Nationale Theater
Op het podium zit een man op een bank. Hij kijkt naar een groot plasmascherm en zapt. ‘Bela bela bal bele, wallah wallah muscelle,’ de zomerhit van 2011 schalt de zaal in. Hij zapt weg. Khadafi komt voorbij, het EK Voetbal. De zaal joelt. Een tweede acteur komt het podium op. Het toneelstuk bevriest even, de acteur loopt naar voren om het aanhoudende applaus in ontvangst te nemen, buigt, en hervat het spel. ‘Oom, waar zijn we?’
‘We zijn in ons nieuwe huis.’
‘Nieuwe huis?’
‘Ja, habibi, het is hetzelfde huis maar alles is nieuw.’
De vier kinderen van de vader verschijnen om beurten op het podium. De een krijgt het aan de stok met de klusjesman, de ander rent achter de kok aan, een lilliputter – die mag nooit ontbreken in Irakese comedy’s. De zaal joelt, klapt, lacht.
Haider speelt één van de zonen van de vader. Hij kan het erg goed vinden met de secretaresse van zijn vader, Alouàn, een hippe dame in een strakke spijkerbroek.
Alouàn: ‘Heb je meegedaan met de demonstraties? Vertel, wat is het laatste nieuws?’
Hij: ‘De mensen zijn geweldig.’
Alouàn: ‘Wat zijn jullie eisen aan de regering?’
Hij: ‘We willen meer asfalt. Dat hebben ze allemaal naar de Groene zone gebracht.’
Zij: ‘Ja, zo groen is het daar ook niet meer.’
Hij: ‘Politici voeren wel het woord, maar de mensen begrijpen hen niet. Ze begrijpen zichzelf niet, hoe kunnen de mensen hen dan begrijpen?’
Dit land zit niet te wachten op mijn trouw en competenties, dus ik heb begin dit jaar mijn koffers gepakt en ben naar Marokko vertrokken
De stroom valt uit. In de zaal brandt alleen de noodverlichting. De acteurs gaan zitten en wachten. Als twee minuten later de generator is aangeslagen, staan de acteurs weer op en spelen verder.
De voorstelling zou tweeënhalfuur duren, maar de zaal klapt en lacht zoveel dat pas na tienen de pauze wordt bereikt. De halve zaal stroomt leeg – en niemand denkt erover om naar huis te gaan. Ook al hebben ze kleine kinderen bij zich en gaat om één uur de avondklok in.
Mensen staan onwennig in de hal. Er is geen koffie en thee – wel een boekverkoper die op zijn tafel het boek Mein kampf heeft liggen. Hij wordt glad genegeerd. Als de gong slaat, zit de zaal al lang weer vol. Pas aan het einde onthult de vader dat hij niet echt gek is geworden. Maar dan is het al te laat: het huis heeft zijn aanzien verloren.
Als we in de zomer van 2014 weer langs het Nationale Theater rijden, is het gesloten. De directeur is naar het buitenland gevlucht. De voorstellingen zijn voorlopig opgeschort. Ik denk terug aan Haider en hoe hij in 2011 met schorre stem zei: ‘Theater is belangrijk om verandering in Irak te brengen. Ik geloof dat acteurs die met de mensen praten veel effectiever zijn dan wie dan ook. Politici maken dingen alleen maar ingewikkelder. Wij houden mensen een spiegel voor.’
Hoe is het nu met Haider?
Hij neemt zijn telefoon niet op, maar hij reageert wel op een mailtje. Hij is het land uit, net als de directeur van het theater. Hopelijk is het maar tijdelijk. In november 2012 organiseerde hij nog een succesvol theaterfestival voor driehonderd jongeren uit zestien Arabische landen. Zijn laatste voorstelling speelde 185 dagen achtereen in het theater. Haider was genomineerd om directeur-generaal te worden van de bioscoop en theaterafdeling, maar omdat hij weigerde lid te worden van een politieke partij, werd hij door het ministerie aan de kant geschoven. ‘Ik heb mijn conclusies getrokken. Dit land zit niet te wachten op mijn trouw en competenties, dus ik heb begin dit jaar mijn koffers gepakt en ben naar Marokko vertrokken.’