11 september 2014. Tijd om te praten mét radicale moslims

Vandaag is het dertien jaar na nine eleven. De aanslagen vormden het startschot voor het grote Nationale Islamdebat. Daarin is er veel óver, maar weinig mét radicale moslims gepraat. Een gemiste kans, want ervaringen in Rotterdam en Den Haag leren: insluiting werkt matigend, uitsluiting werkt averechts.
Precies een week geleden keek ik de nieuwe talkshow Pauw. Presentator Jeroen Pauw had een radicale moslim te gast en legde deze een aantal stellingen voor dat met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord moest worden: ‘Bent u voor of tegen de democratie?’ ‘Voor of tegen homofilie?’ ‘Voor of tegen een kalifaat?’
De antwoorden waren natuurlijk al bekend en de moslim, Okay Pala, kon niet anders dan stamelen dat hij was gekomen om het over iets heel anders te hebben.
Pala was namelijk naar de studio gekomen om het over het jihaddebat te hebben dat die middag was gevoerd in de Tweede Kamer, en waar minister Ivo Opstelten (Veiligheid & Justitie, VVD) had voorgesteld om ‘potentieel gevaarlijke ideeën’ strafbaar te stellen. De oppositie noemde deze aanpak smalend ‘werk voor de gedachtenpolitie.’ Want hoe vind je deze ideeën, en hoe pak je ze vervolgens aan?
Pala had hier ook iets over te zeggen, temeer de organisatie waarvan hij de woordvoerder is op grond van haar ideeën mogelijk verboden zou worden. Maar niemand leek in zijn verhaal geïnteresseerd te zijn. CDA-leider Sybrand van Haersma Buma en SP-voorman Emile Roemer, die ook te gast zouden zijn, weigerden om met hem in debat te gaan - en Jeroen Pauw trok zijn eigen plan.
Dat plan hield in: Pala laten erkennen dat hij tegen de democratie en homofilie was, – wat hij uiteindelijk deed –, om zich vervolgens de hoon van de andere gasten ten deel te laten vallen. Daar doorheen hoorde je hem nog net mompelen: ‘Ik heb helemaal niets gedaan.’
Pala had inderdaad (nog) niets misdaan. De organisatie waarvan hij de woordvoerder is, Hizb Ut-Tahrir, streeft weliswaar een islamitische heilstaat na, maar meer dan een lang gekoesterde wens die ze binnen de kaders van de wet uitdragen is dat niet. Toch keken zijn tafelgenoten hem met een mengeling van angst en afkeer aan.
Toen Flikken Maastricht-acteur Victor Reinier de kijkers opbiechtte dat Pala hem van tevoren had gevraagd of hij zijn wijntje wilde wegzetten, naderde de afkeer een climax, en werd Pala een spervuur aan verwijten toegeworpen totdat het gesprek voorbij was.
Van Pala’s verhaal was niet veel over. Hij had zijn best gedaan om beleefd te blijven, de vragen te beantwoorden die hem werden gesteld en de onvrede van zijn geloofsgenoten over het dwingende pakket maatregelen van minister Opstelten bekend te maken. Dat dit laatste hem niet gegund was, leek niemand in de studio te deren. Twee volksvertegenwoordigers, een journalist, een paar schrijvers; iedereen vond het doodnormaal dat er voor Pala’s mening geen ruimte was.
Wat betekent dit voor het publieke debat? Als dit debat niet open is voor mensen als Pala, welke informatie missen we dan?
Hoe gaan we met radicale moslims om?
Onderzoeker Jonathan Birt stelde zich deze vragen ook. Zijn onderzoek naar de wijze waarop de Britse overheid omging met moslims en hun geloof sinds de aanslagen van nine eleven, laat zien dat er vanaf dat moment een steeds sterker onderscheid werd gemaakt tussen wat hij ‘goede islam’ en ‘slechte islam’ noemt.
Goede islam, zo stelt hij, is de islam die wordt gebezigd door moslims die de kernwaarden van de moderne westerse samenleving onderschrijven. Hen wordt alle vrijheid gegund om zich te laten gelden in het publieke debat en maatschappelijke organisaties die deze waarden uitdragen en genieten geregeld (financiële) steun van de overheid. Moslims die deze waarden niet onderschrijven genieten deze steun en ruimte niet.
Moslims die er een andere kijk op nahouden wordt veel minder ruimte gegund
Een soortgelijke houding zie je terug in Nederland. Organisaties als de Islamitische Stichting Bevordering Integratie (ISBI), Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO), het Landelijk Islamitische Vrouwen Netwerk (LIVN), en Stichting Yoesuf werden met steun van de overheid opgericht om de kernwaarden van de Nederlandse maatschappij binnen de islamitische gemeenschap te versterken. Moslims zoals Ibrahim Wijbenga en Ahmed Aboutaleb, veelzeggend ‘gematigd’ genoemd, werden geprezen als rolmodellen voor de gehele islamitische gemeenschap.
Moslims die er een andere kijk op nahouden, zoals Okay Pala, handenschudweigeraars, salafisten, of gesluierde vrouwen, wordt veel minder ruimte gegund. Met hen wordt zelden tot nooit samengewerkt, wordt actief beleid gevoerd om hen op andere ideeën te brengen en ze krijgen zelden tot nooit een stem in het publieke debat.
De onvrede die dit oproept binnen bepaalde delen van de islamitische gemeenschap is soms groot. Sommige moslims voelen zich geregeld ongelijk behandeld en miskend, maar dat vindt amper weerklank in het publieke debat. Op het internet vindt die onvrede wel een uitlaatklep:
- Waarom verbiedt de rechter een moslima op een Volendamse school om een hoofddoek te dragen tegen het advies van de Commissie Gelijke Behandeling in, terwijl ze dat in 80 procent van de gevallen wel volgt?
- Waarom mag je wel de Profeet beledigen, maar niet de Holocaust ontkennen?
- Waarom werd Janmaat wel veroordeeld voor haatzaaien, maar Wilders niet?
- Waarom is de islamitische (zwarte) vlag verboden, maar de (groene) vlag van Saoedi-Arabië niet (waar dezelfde tekst op staat)?
Pala zat bij Pauw aan tafel om over de onvrede te spreken die wordt gevat in dit soort vragen, maar dat mislukte.
Een verlammende angst
Onderzoek van Forum uit 2012 wijst uit dat het uitsluiten van extremistische en orthodoxe moslimgroepen averechts werkt, omdat het leidt tot gevoelens van afwijzing en wrok, wat op zijn beurt een voedingsbodem creëert voor potentieel gewelddadig extremisme. Beter ga je de discussie gewoon aan, stellen ze.
Het uitsluiten van extremistische en orthodoxe moslimgroepen werkt averechts, omdat het leidt tot gevoelens van afwijzing en wrok
Islamonderzoek is echter een ondankbaar vak. Telkens er een bevinding wordt gedaan die niet aansluit bij het debat, barst er een storm van kritiek los.
Dat soort felle kritiek leidde er in 2011 zelfs toe dat de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) geen aandacht meer besloot te besteden aan het thema religie in het publieke domein. Dit tot ongenoegen van toenmalig minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin (CDA). Hij foeterde dat de angst voor religie blijkbaar verlammend werkt op het denken en handelen van veel personen en instanties.
En dat is zonde. Ondanks de vele kritiek, is uit precies dit soort bevindingen namelijk succesvol anti-radicaliseringsbeleid voortgekomen. Neem bijvoorbeeld de voorbereiding van de islamitische gemeenschap op de film Fitna. De hele islamitische gemeenschap, van hoog tot laag, gematigd tot radicaal, was samen met lokale overheden, jongerenwerkers en politie voorbereid op de schokgolf die zou komen. En dat werkte, want het bleef opvallend rustig.
‘Wat is hier aan de hand?’
Om vergelijkbare redenen lijkt ook de populariteit voor IS in Rotterdam grotendeels afwezig. Volgens wethouder Joost Eerdmans (Leefbaar Rotterdam) komt dat doordat het gevaar van radicalisering in Rotterdam al vroeg is erkend. Vervolgens werd het gesprek aangegaan met álle betrokkenen, waarmee de voedingsbodem voor radicalisering werd weggenomen.
Dat lukte, zo legde hij in Nieuwsuur van 6 september uit, ‘door binnen Rotterdam met allochtoon en autochtoon, jong en oud, bij elkaar te gaan zitten en te zeggen: wat is hier aan de hand?’
In Den Haag, waar die dialoog veel minder gevoerd wordt, werden de gevolgen onlangs duidelijk bij de pro- en anti-IS-demonstraties van deze zomer. Het is veelzeggend dat de Haagse beleidsmakers veel meer dan in Rotterdam werken in de lijn met de harde toon van het publieke debat.
Geen woorden, maar daden
Toen de Iraanse leider Khomeini in 1989 een fatwa uitsprak over de schrijver Salman Rushdie, werd dit in Nederland openlijk gevierd door een groepje moslims. Gerrit Komrij schreef daar toen in het NRC Handelsblad over: ‘We hebben ze als stakkers verwend, en we krijgen ze als wolven terug.’
Achteraf gezien was hij de eerste die zijn onvrede zo duidelijk uitsprak, een gevoel dat zich later nog nadrukkelijk zou laten gelden in de gehele samenleving. Maar in 1989 stond Nederland nog op zijn kop en werd Komrij een ‘gevaarlijke racist’ genoemd.
Nu, een kwart eeuw later, is het andersom. Wanneer Pala de gevoelens van ongemak die leven onder een deel van de islamitische bevolking over Opsteltens beleid probeert te verwoorden, is de wereld opnieuw te klein. Pala is een extremist die niets anders verdient dan hoon en uitsluiting.
Maar is het uitsluiten van mensen waar we het hartgrondig mee oneens zijn wel effectief? Wat zou er gebeuren als we wel luisteren? Om hier achter te komen heb ik Okay Pala uitgenodigd om hier alsnog zijn verhaal te doen. Ik heb hem tevens gevraagd hierover op De Correspondent in dialoog te gaan. Hij staat zeer open voor jullie vragen en bijdragen.