In het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West is een ritselende omwenteling gaande. Voor de crisis waren hijskranen, bouwhekken en betonmolens de voorbodes van vooruitgang. Nu zijn het pop-uprestaurants, filmavonden met bier uit microbrouwerijen, moestuinen met ‘vergeten groenten,’ een koffiezaak met meubels van sloophout en duurzame producten, of een T-shirtlijn met prints die moeten appelleren aan het ‘undergroundgevoel’ van de buurt (‘Sleezy Sleeves maakt Slotervaart cool!’).
Let wel: Nieuw-West is nog lang geen Hipsterville en dat zal het waarschijnlijk ook nooit worden. Het superstadsdeel, dat met zijn 144.200 inwoners niet veel kleiner is dan steden als Haarlem en Amersfoort, kampt met grote en diepgewortelde problemen. De werkloosheid is er hoger, het gevoel van onveiligheid groter en de sociale samenhang lager dan binnen de ring. Als Nieuw-West het nieuws haalt, dan gaat het vaak over de zoveelste inbraakgolf of opgerolde wietplantage, de toename van thuisprostitutie of de opkomst van moslimfundamentalisme.
Door in te grijpen in de hardware moesten armoede en criminaliteit worden verholpen
Tot voor kort gold sloop-en-nieuwbouwpolitiek als panacee tegen zulke kwalen. Rond de millenniumwisseling werd in Nieuw-West de grootste stadsvernieuwingsoperatie in de Nederlandse geschiedenis ingezet. Door in te grijpen in de hardware moesten armoede en criminaliteit worden verholpen: buurt voor buurt werden de portiek-etagewoningen uit de jaren vijftig vervangen door aantrekkelijke appartementen voor de commerciële huur- en koopmarkt, om zo andere sociaal-economische groepen te trekken.
Verguld spraken beleidsmakers over Nieuw-West als de grootste bouwplaats van Europa, of zelfs ‘de grootste make-over van Europa.’ Door de crisis daalde de gedroomde toekomst langzamer neer dan gehoopt. Toch groeit Nieuw-West: in 2012 kwamen er tweeduizend zielen bij – een Amsterdams jaarrecord. In buurten die nog wachten op sloop, worden vaste bewoners vervangen door studenten en ‘antikrakers’ met tijdelijke huurcontracten. Leegstaande scholen, kantoren, garages en winkelruimtes worden in een handomdraai omgebouwd tot ‘culturele hotspots’ of ‘broedplaatsen.’ Ook met gemeenschapskunstprojecten en aantrekkelijke woonovereenkomsten met kunstenaars wordt cultuur naar binnen gepompt. In het kielzog daarvan verandert – langzaam – de stedelijke ruimte, het winkelaanbod en de demografie.
‘Het is eigenlijk een beetje zoals in Berlijn’
Het lijkt er dus op dat de harde aanpak van sloop-en-nieuwbouw is ingewisseld voor ‘zachte’ processen van stadsvernieuwing, met de culturele sector in een sleutelrol. Bestuurders noemen die ontwikkeling liever een organische beweging dan ‘officieel beleid.’ Paulus de Wilt , tot voor kort als portefeuillehouder verantwoordelijk voor onder meer cultuur en stedelijke vernieuwing in Nieuw-West, signaleert een mentaliteitsverandering bij de creatieve sector. Vroeger wilde men per se in de stad zitten, nu ziet men de voordelen van Nieuw-West in: ‘Er is hier ruimte, het is goedkoop en er is nog iets rafeligs. Het is eigenlijk een beetje zoals in Berlijn.’
Broeden met de buurt
De suggestie dat Nieuw-West is ‘ontdekt’ door de creatieve klasse, verbloemt dat er wel degelijk van bovenaf geregisseerd wordt. Neem het broedplaatsenbeleid dat Amsterdam sinds de eeuwwisseling kent: met elf van die culturele verzamelgebouwen, vrijwel allemaal geopend in de afgelopen vijf jaar, is Nieuw-West koploper. Aanvankelijk richtte dat beleid zich op het centrum en de oude havens eromheen. Het beleid moest waarborgen dat er in de stad genoeg betaalbare ateliers bleven voor kunstenaars en andere ‘creatieven.’
Tegenwoordig worden nieuwe broedplaatsen vooral geopend in de sociaal-economisch zwakke wijken waarmee de centrale stad omgord is, zoals Nieuw-West, Noord en Zuidoost. Ze krijgen steeds meer sociale en economische functies toegedicht. Ze moeten ‘nieuwe impulsen’ geven aan de wijk, bijvoorbeeld ‘door de bewoners van de omliggende woonbuurten bij culturele activiteiten in het gebouw te betrekken.’
Volgens Arwen Schram, projectleider bij Bureau Broedplaatsen, heeft een broedplaats ‘veel sociaal en economisch potentieel. Juist in een wijk met problemen waar op cultureel gebied weinig te halen valt, zoals Nieuw-West, willen we dat niet onbenut laten.’ In sommige broedplaatsen wordt contractueel vastgelegd dat huurders een dagdeel per week ‘voor de buurt’ werken. Dat kan variëren van het vormgeven van een wijklogo tot het maken van een muurschildering. En al levert een broedplaats zelden banen op voor de buurt, toch heeft de creatieve bedrijvigheid volgens Schram ook een economische component: ‘Alleen al omdat de mensen hun broodjes halen bij een bakker in de straat, of hun boodschappen in de buurt doen.’
Het was de Amsterdamse kraakbeweging die het broedplaatsenbeleid introduceerde
Die economische kijk op het broedplaatsenbeleid is niet nieuw: het was de Amsterdamse kraakbeweging die hem introduceerde. Toen de gemeente eind jaren 1990 enkele spraakmakende kraakpanden sloot, trokken pragmatische krakers aan de bel. Zij wezen de gemeente op het economische belang van vrijplaatsen voor de stad, als plekken waar experiment kan leiden tot innovatie. Als de vrijplaatsen weg zijn, vertrekt het creatieve talent naar het buitenland en verliest Amsterdam haar innovatieve voedingsbodem, zo luidde de redenering. Die utilitaire blik op creativiteit komt in de term ‘broedplaats’ nog heviger naar voren. Het zijn de culturele legbatterijen waarin ideeën worden geproduceerd waarvan wíj (de stad, het bedrijfsleven, de economie) in de toekomst kunnen profiteren.
Creatief met Richard Florida
Volgens Jaap Schoufour, hoofd van Bureau Broedplaatsen, is het broedplaatsenbeleid gered door het boek The Rise of the Creative Class van Richard Florida (2002). Juist op het moment dat het college van Burgemeester en Wethouders geen fiducie meer had in verdere investeringen, kwam die stadsmarketingsocioloog met een handzame theorie over hoe de stedelijke economie aangevuurd wordt door de aanwezigheid van de hip, cool, clever en bovenal creative. Florida’s aansporing is kort en bondig: geef ruimte aan creativiteit en zelfs de meest achtergestelde groepen zullen profiteren, omdat de welvaart die wordt gecreëerd, doorsijpelt tot in de onderste regionen van de maatschappelijke piramide. Reaganomics met een sociaal gezicht.
Florida heeft een sociaal vernisje gegeven aan het broedplaatsbeleid
Voor beleidsmakers over de hele wereld zijn Florida’s knip-en-plaktheorieën een soort paradigma geworden, zoals Martha Rosler vaststelt in haar bijtende The Culture Class (2013). Al is Florida’s trickle down-these vaak aangevochten, ze ligt in granieten tafelen gebeiteld op bureaus in de bestuurskamers van het gemeentehuis, de stadsdeelkantoren en de woningbouwcorporaties. Florida heeft een sociaal vernisje gegeven aan het broedplaatsbeleid, omdat hij ‘aantoont’ dat ook de armen en de ‘oncreatieven’ garen spinnen bij de aanwezigheid van culturele kweekkamers in hun buurt.
In het rapport Versterken door verbinden. Kunst- en cultuurbeleid Nieuw-West 2011–2014 staat dat het lokale kunst- en cultuurbeleid zelfs ‘een van de pijlers’ van de stedelijke vernieuwing moet zijn. ‘Kunst- en cultuuractiviteiten’ bevinden zich ‘op het snijvlak van gebiedsontwikkeling, kunst- en cultuureducatie, talentontwikkeling en (cultureel) ondernemerschap.’ Ze behoren tot de ‘voornaamste waardemakende voorzieningen,’ en dragen bij aan de leefbaarheid van wijken, een betere sociaal-economische positie en ‘hogere vastgoedprijzen.’ Dankzij hun ‘creatieve bedrijvigheid’ fungeren kunstenaars als ‘de voorlopers die beoogde doelgroepen [kopers en huurders] aantrekken,’ om een ontwikkelaar op een bijeenkomst over kunst en de woningmarkt te citeren.
De kunstkaravaan
Boukje Cnossen, die vanuit Nieuw-West de interne ecologie van broedplaatsen onderzoekt, heeft moeite met die sterke nadruk op economische groei: ‘Je gaat vermoeden dat dit het zoveelste vehikel van het neoliberalisme is. ‘Flexibiliteit’ en ‘ondernemerschap’ dienen gewoon als discursieve dekmantel voor de verdere afbouw van de kunstensector.’
Het gaat over ‘pionieren,’ of zelfs over een ‘ontdekkingsreis’
Culturele actoren draaien gewillig mee in de gentrificatie-industrie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorhoedetaal waarmee ontwikkelingen in Nieuw-West ingekaderd worden. De teneur is dat de stad langzaam wordt uitgerold over het niemandsland erbuiten. Het gaat over ‘pionieren,’ of zelfs over een ‘ontdekkingsreis.’ Je proeft het in krantenberichten, die schrijven dat ‘Nieuw-West in opmars is’ en dat ‘studenten, kunstenaars en jonge ondernemers zich niet langer laten belemmeren door de A10.’ Een tentoonstelling met schilderijen in Slotermeer krijgt de naam ‘Go West.’ Georganiseerde fietstochten langs de broedplaatsen heten ‘expedities.’ In ronkende pr-teksten spreekt men over het ‘openen’ van de wijk voor publiek, over de tocht naar de ‘overkant’ of over ‘ontginnen.’
Maar natuurlijk is Nieuw-West geen braakliggend veld of niemandsland. Er wonen mensen. Zo’n 144.200 stuks. Het vertoog is echter met de punt naar buiten vormgegeven, gericht op mensen buiten Nieuw-West en bedoeld om hen te lokken.
Jij hoort niet bij de kijkers, maar bij wie bekeken wordt.
Een ingewikkeld geval is het gevierde locatietheaterproject Wijksafari Slotermeer. In mei 2012 werden bezoekers door Marokkaanse jongens achterop de scooter door de wijk gereden, van speellocatie naar speellocatie. Maakster Adelheid Roosen wilde met het project verschillende werelden met elkaar in contact brengen en dat lijkt, afgaande op de reacties van bezoekers en betrokkenen, goed gelukt.
Geen van de talloze krantenkritieken stelde echter de vraag hoe buurtbewoners het ervaren als er een maand lang, vier speeldagen per week, rond de zeventig ‘bezoekers’ door de buurt zwermen. Omdat de publieke ruimte het decor is, worden zij noodgedwongen veroordeeld tot het figurantendom.
Of je nu een sigaretje rookt bij de tramhalte of in een avocado knijpt bij de groentestal, zodra de karavaan langstrekt, acteer jij ongevraagd mee in de multiculturele mooiweershow van Adelheid Roosen. Jij hoort niet bij de kijkers, maar bij wie bekeken wordt. Zo wordt je ‘andersheid’ nog eens extra benadrukt. Als buurtbewoner kwam dit op mij over als een sociaaldemocratische vorm van aapjes kijken. Slumming, maar dan gezellig.
En zo lijden veel kunstprojecten in Nieuw-West aan wat onderzoeksbureau BAVO ‘culturele therapie’ genoemd heeft: goedbedoelde culturele initiatieven ontnemen het zicht op desastreuze, bureaucratische ontwikkelingen, omdat ze te gefixeerd zijn op het verzachten van de bijeffecten. Kunst wordt dan een palliatief, in plaats van dat ze diepe, structurele problemen voor het voetlicht brengt – zoals het verband tussen stedelijke vernieuwing en bevolkingspolitiek, of het verlies van de publieke ruimte en de opkomst van gated communities in ‘Nieuw Nieuw-West.’
De gemeente hoeft maar in de vingers te knippen en alle interventies zijn weer verdwenen.
Wat blijft er over van het subversieve potentieel van kunst als de kunstenaars zich schikken naar de status quo? Wordt zo de legitimiteit van de stadsvernieuwingsoperatie niet alleen maar verder bestendigd? Neem de tijdelijke parken die her en der in Nieuw-West zijn ingericht, op lege kavels die al jaren wachten op investeerders. Het meubilair is zo ontworpen dat het in één dag ingeklapt en weggereden kan worden. De gemeente hoeft maar in de vingers te knippen, bijvoorbeeld omdat er een ontwikkelaar gevonden is, en alle interventies zijn weer verdwenen.
Armoede verhuizen met kunstenaars
In de Kolenkitbuurt, vlak tegen de binnenringse stad aan, is de vernieuwingsmachinerie weer op gang gekomen. In de komende jaren worden alle portiekflats gesloopt, op twee na. Het aandeel sociale woningbouw kegelt naar beneden, van boven 90 procent naar rond 50 procent – of in sommige delen zelfs ver daaronder. De ‘oorspronkelijke’ bewoners krijgen voorrang op de markt, maar je hoeft geen wiskundewonder te zijn om te begrijpen dat niet iedereen terug kan. En wat doen de kunstenaars? Ze richten een gratis verhuisdienst op, omdat ze hebben gehoord dat de bewoners die moeten vertrekken opzien tegen de geld- en tijdrovende verhuizing.
De huurders met rechten zijn verdrongen, de poort staat wijd open voor tijdelijke huurders met een minimum aan rechten
Dit voorbeeld demonstreert dat ‘zachte’ stadsvernieuwing niet in de plaats komt van ‘harde’ stadsvernieuwing, maar dat beide onderdeel zijn van dezelfde operatie. De creatieve sector dient als glijmiddel om de tussentijd te veraangenamen, middels ‘sociale’ kunstprojecten en broedplaatsen, maar ook door een homestead- politiek waarbij kunstenaars zich voor een schijntje kunnen vestigen. De huurders met rechten zijn verdrongen, de poort staat wijd open voor tijdelijke huurders met een minimum aan rechten.
Zo is er ook in de Kolenkitbuurt duidelijk ingezet op initiatieven die draaien op kunstenaars. Binnen een straal van 500 meter tel ik in elk geval vijf van dergelijke projecten. Vrijwel zonder uitzondering hebben ze een maatschappelijke taak, in ruil voor een directe subsidie of indirect via een ‘vastgoeddeal.’ In het laatste geval gaat het bijvoorbeeld om een woon-werkproject waarbij kunstenaars voor een schijntje (onder de 100 euro) een woning kunnen huren, op voorwaarde dat ze drie uur per week meedraaien in een van de sociale projecten in de buurt.
Is dit dan welzijnswerk-plus? Terwijl overal in Amsterdam buurthuizen gesloten worden en er hard bezuinigd wordt op sociale functies, fungeren kunstenaars als een soort onderbetaalde buurtwerkers.
Dweilen met de afbraakstaat
Zo proberen veel kunstenaars, ontwerpers, onderzoekers en critici in de ‘creatieve hotspots’ van Nieuw-West voor zichzelf een plek uit te kerven in een overvolle sector, waarin steeds minder te verdelen is. Ze veren van klus naar klus en proberen tijd en ruimte te vinden om niet slechts te produceren, maar ook te reflecteren.
Het woord ‘freelance’ is afgeleid van huurling
Ze zijn de nouveaux poor – of ‘lumpenfreelancers,’ zoals Hito Steyerl de klasse typeert. Het woord ‘freelance’ is afgeleid van huurling: een ‘free lance’, wiens zwaard niet ter beschikking staat van slechts één heer. Een prachtige metafoor voor deze generatie: verlost van het juk van gedwongen dienstbaarheid aan een almachtige heer, maar daarmee ook verstoken van privileges. Vrij, maar ook gevangen in vriendendiensten, openstaande rekeningen, schijnsuccessen, tijdelijke wooncontracten, social media exposure, merkloze koffie en naderende deadlines.
Mag er van dat ‘gedeterritorialiseerde’ vreemdelingenlegioen wezenlijk engagement verwacht worden? Loyaliteit, engagement en solidariteit blijken zich maar moeilijk te vestigen op de instabiele fundering van proces- en projectmatig werk en lage, onregelmatige inkomsten.
‘Er is niemand die heel principieel gaat roepen ‘ik leef liever op straat!’ als je hier bijna voor niets in een huis kan zitten’
Sommige van de creatieve nomaden hebben wel door dat ze als een economisch instrument worden ingezet, maar nemen dat, murw gebeukt in de eindeloze zoektocht naar geld en ruimte, voor lief. Zo ontstaat er een keten van medeplichtigheid waaruit niet te ontsnappen valt. ‘Vrijwel alle vormen van subsidie zijn afgeschaft, wat kunnen we anders? We worden allemaal gedreven door de nood om goedkoop te wonen,’ zegt een kunstenaar, woonachtig in een broedplaats. Een deelnemer van een sociaal woonproject: ‘Er is niemand die heel principieel gaat roepen ‘ik leef liever op straat!’ als je hier bijna voor niets in een huis kan zitten.’
Nieuw-West is zelf één grote broedplaats. Op dat nest wordt de participatiemaatschappij uitgebroed. Gemeenschapskunstenaars, adviseurs, politici en ambtenaren houden gezamenlijk het nest warm. Het woord ‘participatiemaatschappij’ – door de koning gemunt in zijn eerste troonrede en vrijwel terstond tot ‘woord van 2013’ gekroond – is natuurlijk newspeak voor een overheid met een minimum aan verantwoordelijkheden en uitgaven. De constatering van filosoof Jacques Rancière dat participatie vandaag de dag niets anders is dan het opvullen van de gaten die de macht laat vallen, wordt in Nieuw-West onderstreept door de gemeenschappelijke arbeid van de creatieve klasse.
Zonder het goed en wel door te hebben, kruipen wij – ik hoor zelf bij deze groep, en ben zelfs bij enkele hierboven beschreven projecten betrokken geweest – in de rol van ‘de vriendelijke lieden wier hulp altijd kan worden ingeroepen om te dweilen, als de regering zichzelf wenst te ontslaan van haar verantwoordelijkheden,’ om Claire Bishop te parafraseren.
Participeren betekent in de praktijk kritiekloos meewerken aan de afbraak van een welvaartsstaat, die gebaseerd was op gelijkheid en solidariteit. De creatieve klasse, zelf half slaapwandelend, gidst de maatschappij richting een griezelige nachtwakerstaat, waarin de regering haar taken afgeknot heeft tot het aansteken van de straatlantaarns. Of kunnen kunstenaars dat goedkoper doen?
Dit artikel kwam tot stand dankzij een onderzoeksbeurs van het Belgische cultuurtijdschrift rekto:verso. Een eerdere versie verscheen in februari dit jaar in dat blad. In deze tweede versie zijn de ‘nalevens’ van het artikel geïncorporeerd, door nieuw verworven inzichten en bedenkingen te verwerken in infocards. De oorspronkelijke tekst is iets ingekort.
Is de participatiesamenleving er ook voor wie geen whatsappgroepje heeft? Afgelopen jaar was Karel Smouter een tijd lang aangewezen op de participatiesamenleving van premier Mark Rutte. Vrienden en familie hielpen hem, al whatsappend en crowdfundend, uit de brand. Precies zoals de premier het graag ziet. Maar wie bekommert zich in het tijdperk van zelfredzaamheid om hen die geen sociaal netwerk hebben waar ze op terug kunnen vallen? Wat is de creatieve industrie? Beleidsmakers en onderzoekers hebben hoge verwachtingen van de creatieve industrie. Maar wat bedoelen ze daar precies mee? Een explainer over de theorie en praktijk achter deze term. De krakers en de transparantie Het broedplaatsenbeleid is gestoeld op ideeën van de kraakbeweging. Vorige week schreef Anoek Nuyens een artikel over hoe de kraakbeweging ook als een soort voorloper van WikiLeaks kan worden gezien.Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!