Hoe langer kunstenaar Jan Hoek aan een project werkt, hoe meer hij verdwijnt
Beeldend kunstenaar, fotograaf en schrijver Jan Hoek (30) houdt van zwerven. Dan krijgt hij inspiratie en komt hij tot grote projecten. Bijvoorbeeld zijn foto’s van Masaï die níét in felrode tuniek in de savanne staan. Vanaf vandaag is zijn werk drie dagen te zien op Unseen Amsterdam. In aflevering 1 van deze serie over jonge kunstenaars ondervroeg ik hem over het engagement in zijn werk.
Morgen vertrekt Jan Hoek voor een paar weken naar Ghana, maar vandaag gaat hij nog van de ene naar de andere afspraak. ’s Ochtends drinkt hij koffie met een modeontwerper die samen met hem naar Kaapstad wil reizen voor een project rond travestieten; ’s middags ontvangt hij een aantal mensen bij hem thuis om te praten over de Stan/Jan-show die moet gaan plaatsvinden in debatcentrum De Balie; ’s avonds wordt een werk van hem geveild bij Christie’s.
‘Deze dag is niet exemplarisch,’ haast hij zich een aantal keer te zeggen. Veel liever is hij op reis of op straat, om mensen te ontmoeten die niets met de kunstwereld te maken hebben. ‘Eigenlijk zou je me moeten opzoeken in Ghana.’
In 2012 studeerde Jan Hoek af aan de Beeld & Taal-afdeling van de Rietveld Academie, met de film Me & My Models. Daarvoor fotografeerde hij de meest uiteenlopende amateurmodellen. In Addis Abeba kwam hij in contact met de Sweet Crazies: daklozen met een psychische stoornis, die hun eigen kleding maken en als koningen over straat lopen. Hij fotografeerde ze in kitscherige fotostudio’s. In een gehandicaptencentrum waar Hoek een tijdje bivakkeerde, ontmoette hij een klein meisje zonder armen en benen, dat dolgelukkig werd van water en constant gefotografeerd wilde worden.
In Amsterdam raakte hij bevriend met Kim, die aan de heroïne verslaafd was en droomde van een modellencarrière. Een goede vriendin van hem moest dan weer op de foto in haar onderbroek, onderuit gezakt op een bank, likkend aan een grote lolly.
Al die verschillende foto’s zette hij achter elkaar; daaroverheen plakte hij een voice-over waarin hij vertelt over zijn ontmoetingen. Zoals over het witte hondje, dat hij dolgraag wilde fotograferen toen hij het achterop iemands fiets zag zitten. De eigenaar had andere plannen: die wilde seks met Jan. Uiteindelijk heeft hij honderden naaktfoto’s van die man moeten maken, voordat hij één shot van zijn hondje kreeg.
Zo gaat het eigenlijk steeds met Hoeks projecten: het valt niet van tevoren te voorspellen wat er gebeurt, en veel werk is het product van een eerdere mislukking. Toen hij Kim in zijn huis had gefotografeerd, en zij in alle ernst over haar modellendroom had verteld, begon hij zich schuldig te voelen over de verkeerde indruk die hij haar waarschijnlijk had gegeven. Ze had er in elk geval niet bepaald uitgezien als een model. Toen ze eenmaal was afgekickt, stelde hij haar dus voor om een échte fotoshoot te doen, in een studio, met make-up en mooie kleren.
‘Misschien is betrokkenheid een beter woord’
Hoeks werkwijze is niet vrij van controverse. Sommige mensen vinden dat hij zijn modellen uitbuit. ‘Even voor de duidelijkheid,’ zei een Amerikaan eens tegen hem, ‘je gaat naar een ontwikkelingsland om daar de armste en meest kwetsbare mensen te fotograferen, alleen maar om hun gevoel voor stijl.’
Als hier in Nederland Sweet Crazies waren geweest, dan had ik ze hier geportretteerd
‘Misschien heeft hij daar gelijk in,’ zegt Hoek. ‘Maar op het moment dat ik aan zo’n project werk, ben ik daar helemaal niet mee bezig. Als hier in Nederland Sweet Crazies waren geweest, dan had ik ze hier geportretteerd.’
Want dat merkt hij ook: wanneer zijn projecten in Ghana, Ethiopië of Tanzania plaatsvinden, hebben ze telkens meer politieke implicaties dan zijn bedoeling is. Assistente Fenna Lampe van zijn galerie (Ron Mandos), die langskomt voor de lunch, maakt er een grap over: laten we vooral veel ‘Afrika’ in de subsidieaanvraag zetten, dan krijgen we meer geld.
Engagement vindt hij een lastig woord. Laatst werd hij gevraagd door een partij die twee Nederlandse fotografen naar Rwanda wilde sturen, om de verzoening tussen de Hutu’s en de Tutsi’s in beeld te brengen. Opgedrongen engagement, vindt Hoek. Op die manier wordt de kunst gereduceerd tot instrument voor een politieke boodschap. ‘Misschien,’ zegt hij, ‘is betrokkenheid een beter woord. Al kun je aan de andere kant alles wel betrokkenheid noemen.’
Over straat zwerven
Kunst zou volgens Hoek altijd moeten beginnen bij iets wat dicht bij de kunstenaar zelf staat.
‘Wat ik graag doe, is in mijn eentje over straat zwerven, het liefst op een plek waar ik min of meer kan verdwijnen. Op die manier ontmoet ik mensen, en dan kijk ik wat er gebeurt. Ik kan heel goed contact maken met het soort mensen dat anderen misschien eerder zou afschrikken. Ik ben altijd benieuwder wat een Kim of een Sweet Crazy te vertellen heeft dan een kunstverzamelaar op een vernissage.’
Toen hij begin twintig was maakte hij samen met Renske de Greef het boek Seks in Afrika. Ze bezochten de raarste plekken: een pornobioscoop in een kerk; een vrouwenbesnijder die een heel lieve vrouw bleek te zijn; naar olie ruikende discotheken waar ze bevriend raakten met allerlei prostituees. Dat vond hij geweldig. Hij merkte dat hij dat heel goed kon: contact maken en vertrouwen winnen.
‘Op een gegeven moment kwamen Renske en ik op het idee om naar Tanzania te verhuizen. We wilden daar een groots tijdschrift opzetten over alles wat er in hoofdstad Dar Es Salaam gebeurde. Het was geen daverend succes. Ik werd gelijk beroofd en de malariapillen maakten me een beetje gek in mijn hoofd. We woonden in een heel groot huis zonder meubels, want daar hadden we geen geld meer voor. Wel hadden we ineens personeel, want dat bleek bij het huis in te zitten. Middagenlang zaten we samen op een zielig matrasje in onze verder lege woonkamer Scrabble te spelen, en dan liep er een vrouw voorbij die ons grote, lege huis aan het schoonmaken was.’
‘Ik heb er een paar maanden gewoond, maar op een gegeven moment had ik het niet meer op een rijtje. Ik sliep niet meer, ik zag alleen nog kwaad in de ogen van mensen, ik wilde naar huis. Daarna ben ik naar de kunstacademie gegaan.’
Stan/Jan
Zijn aanstaande reis naar Ghana maakt onderdeel uit van het Stan/Jan-project. Dat begon in Kumasi, de één na grootste stad van Ghana, waar hij twee jaar geleden naartoe ging om mensen tussen autowrakken te fotograferen. Daar, op straat, ontmoette hij Stan, schilder van toeristische niemendalletjes. Vrouwen met kruiken op hun hoofd, pittoreske dorpjes, dat werk. Stan – die eigenlijk Aziz bleek te heten – werd Hoeks assistent bij het fotografieproject. Ze raakten bevriend. Op een keer vroeg Stan of hij zijn toeristische schilderijen niet tentoon zou kunnen stellen in Galerie Ron Mandos in Amsterdam.
‘Ik legde hem uit waarom dat niet ging, dat er in Nederland een heel ander idee bestaat van wat kunst is. Maar eigenlijk vond ik het een rot-antwoord. Het zette me aan het denken over de kunstwereld, waar context, authenticiteit en financiële verhoudingen bepalend zijn voor de waarde van een kunstwerk.’
Zo ontstond het idee voor een samenwerking: Hoek zou de onderwerpen bedenken en Stan – een technisch heel goede schilder– zou de uitvoering voor zijn rekening nemen. Met sponsoring uit Nederland zorgde Hoek voor Stans salaris en een werkplek in Kumasi, en zo gingen ze van start.
Een Thaise pornoster op een leeuw
Toen Hoek Stan eens vroeg een prostituee uit de buurt te portretteren, kreeg hij, zo ontdekte hij later per toeval, een perfect nageschilderde afbeelding van gegoogelde afbeelding. Nu geeft hij hem opdrachten die moeilijk na te schilderen zijn: Stans moeder en zijn eigen moeder die samen pizza eten; een Thaise pornoster op een leeuw; een vastgebonden man in een dorp. Eigenlijk vindt Stan dat een beetje vervelend. Hij schildert na, dat is zijn werk, en nu moet hij het ineens met zijn verbeelding doen.
Je zou het een vorm van white-washing kunnen noemen. We maken hem salonfähig. Dat gaat ongetwijfeld weerstand oproepen
Verbeelding, creativiteit: begrippen waar wij in het Westen kunst mee definiëren, maar die een schilder als Stan vreemd zijn. Op zijn beurt kwam Hoek voor een verrassing te staan toen hij erachter kwam dat Stan twee andere schilders had ingehuurd van het geld dat hij aan het Stan/Jan-project verdiende. ‘Wij zijn allemaal Stan,’ zei hij simpelweg. En daar viel ook wel weer wat voor te zeggen.
In december komt er een grote show in debatcentrum De Balie in Amsterdam, waar het werk dat Stan in opdracht van Hoek maakte geëxposeerd wordt, naast foto’s die Hoek zelf maakte. Het moet een discussie op gang brengen over de vraag wanneer we iets kunst noemen en waarom.
‘We maken van Stan ineens een jonge, hippe kunstenaar,’ zegt Fenna van de galerie. ‘Je zou het een vorm van white-washing kunnen noemen. We maken hem salonfähig. Dat gaat ongetwijfeld weerstand oproepen.’
‘Er zijn mensen die tegen me zeggen: je hebt dus een Afrikaans slaafje gevonden dat precies doet wat je hem opdraagt,’ voegt Hoek daaraan toe. ‘Mij gaat het juist om waar we elkaar aanvullen in onze samenwerking. Met hem kan ik beelden creëren die ik normaal gesproken niet zou kunnen maken. Alle politieke implicaties komen later, wanneer we dit soort tentoonstellingen gaan organiseren en er meerdere partijen bij het project betrokken raken.’
Niets is krankzinniger dan clichés
Veel mensen vragen zich af waarom Hoek alleen maar ‘vreemde’ mensen portretteert.
‘Dan denk ik: hoezo vreemde mensen? Ik vergeet tijdens een project dat ik ze in eerste instantie ook vreemd vond. Ik kom erachter dat dat steeds de vraag is waar het voor mij om draait: kán iemand wel vreemd zijn? Altijd moet ik concluderen dat ik, als ik maar lang genoeg met iemand omga, diegene heel normaal ga vinden. Bovendien is een ladyboy in Pattaya een doodnormaal meisje, niets vreemds aan. In Addis Abeba begrijpen ze echt niet wat ik zo mooi vind aan de Sweet Crazies, die vinden ze daar alleen raar en verlopen. En in de opvang waar Kim woont, vinden ze haar hoogstens vreemd omdat ze een vaste partner heeft en niet meer gebruikt.’
‘Iets als vreemd bestempelen is meestal een kwestie van onbegrip. In mijn werk probeer ik te laten zien dat vreemdheid alles te maken heeft met context.’
Hoek heeft een radar voor clichés. Zo viel het hem op dat de Oost-Afrikaanse Masaï altijd op dezelfde manier worden gefotografeerd: in de natuur en in traditionele, felrode kledij. In de stad zag hij een heel ander soort Masaï. Hij vroeg hoe zíj op de foto zouden willen. Zo ontstond ‘New Ways of Photographing the New Masai,’ dat vanaf vandaag op Unseen te zien is. Een van hen wilde graag als medicijnman op de foto, hoewel hij er nog nooit een in het echt had gezien. Hij kende ze uit Nigeriaanse films. Een ander werd een reusachtige vogelspin, een derde wilde als rapper op de foto.
Niets is krankzinniger dan clichés, vindt Hoek. Ze lijken enkel logisch omdat we eraan gewend zijn geraakt. Toch geven ze ook houvast: de uiterste consequentie van een cliché bevragen, is dat er niks overblijft.
‘Dan kan je enige conclusie nog luiden: alles en iedereen is verschillend. Maar daar red je het niet mee, want in de praktijk denkt niemand er zo over. Ik wil niet uitkomen op een punt waar alles relatief is. Ik ben niet kleurenblind, ik heb mijn eigen blik.’
Hoe langer Hoek verwikkeld is in een project, hoe meer hij zelf verdwijnt.
‘Ik vraag me dan af: waarom ben ik geen heroïnejunk geworden? Als ik in Pattaya was geboren, was ik misschien wel sekswerker geworden. Die gedachte lijkt vreemd, maar uiteindelijk is toch mijn conclusie: ik had iedereen op deze wereld kunnen zijn. Ik ben maar heel toevallig mezelf. Soms probeer ik te zoeken naar de componenten die mij mijn identiteit verlenen, maar hoe meer ik in mijn projecten duik, hoe meer ik mezelf ga zien als een bundeling van toevalligheden. Dat is, eerlijk gezegd, ook wel een bevrijding.’