Over weinig wereldbeelden is binnen de Nederlandse literatuurwetenschap zoveel geschreven als over dat van Willem Frederik Hermans. Cynisch, hopeloos, ongelovig, verdorven: dat zijn de woorden die het vaakst opduiken als zijn visie op de mens wordt omschreven. En het overzichtelijke aan die visie is dat die in nagenoeg al zijn werk naar voren komt. Hermans was geen auteur die gaandeweg een nieuwe blik op de wereld ontwikkelde. In zekere zin - en dit is geen verkapte kritiek - schreef hij steeds hetzelfde boek en uit bijna elke roman sprak hetzelfde wantrouwen. Maar nergens komt dat wereldbeeld, vol verwarring en ontgoocheling, zo krachtig naar voren als in Paranoia.

De bundel bestaat volgens sommigen uit zes verhalen en volgens andere uit slechts vijf verhalen, met een inleiding - daar begint de verwarring al. Paranoia begint namelijk met de zogeheten Preambule, waarin een naamloze ik-figuur, duidelijk een schrijver, allerlei gedachten over zijn werk deelt. Sommige zijn klein, zoals zijn voorliefde voor schrijfpapier, andere hebben betrekking op grotere onderwerpen: de verteller zet zijn blik op de wereld uiteen (‘Er is maar een werkelijk woord: chaos’), hij gaat in op de moeizame relatie tussen taal en wetenschap en bespreekt het onderscheid tussen algemeen geaccepteerd en waanzinnig gedrag - een onderscheid dat volgens hem nauwelijks bestaat.

Tegen het einde van zijn relaas merkt hij op: ‘[...] ik heb gedacht aan allen die leven [...]: met een rad van fortuin in hun achterhoofd, een ongeluksvogel op hun schouder en een allesbehalve schokvrij opgehangen kompas in hun borst.’ En vlak daarvoor: ‘Ik ben geen psychiater, ik stel geen diagnose.’

Die laatste zin roept de vraag op wie hier aan het woord is: is dit een uiteenzetting van de auteur W.F. Hermans? Of hebben we hier al kennisgemaakt met het eerste personage?

Hermans’ chaotische wereld

Het zou beide kunnen, maar zelfs als je deze opening als fictief opvat, valt op hoe subtiel en verstrekkend het vervlochten is met de rest van Paranoia. Of het nu gaat om een Nederlander die met een groepje partizanen tegen de Duitsers strijdt, een man die in Amerika geobsedeerd raakt door de naam ‘Lotti Feurscheim’ of een mensenschuwe Amsterdammer die ten onrechte meent dat hij SS’er is geweest: in elk verhaal wordt er een chaotische wereld beschreven. Een verhaal waarin de personages steeds laveren tussen sympathiek en antipathiek, tussen gezond en waanzinnig, tussen slachtoffer en dader.

Neem nu dat verhaal (Het behouden huis) waarin een Nederlander, aan het oostfront tijdens de Tweede Wereldoorlog, met een groepje partizanen tegen Duitsers strijdt. Intuïtief ben je vanaf de eerste bladzijde geneigd met de hoofdpersoon mee te leven, wat versterkt wordt doordat hij in 1944 tegen Duitsers strijdt en in het verleden al door nazi’s naar een strafkamp is gestuurd. Maar naarmate het verhaal vordert, wordt duidelijk dat er eigenlijk niets op die Duitsers valt aan te merken. En dat sommige partizanen zich gedragen als beesten: ze plunderen, ze stichten brand, ze moorden. En de toch vrij rustige verteller gaat daar, tegen de verwachtingen in, op het einde ook in mee.

Ingesloten door een wereldbeeld

Zo werken alle verhalen in Paranoia: steeds als je denkt iemand of iets doorgrond te hebben, blijkt de situatie toch anders in elkaar te zitten. De wereldvreemde en schijnbaar paranoïde hoofdpersoon uit het titelverhaal blijkt toch veel scherpzinniger waar te nemen dan zijn omgeving doet, de behulpzame arts in Glas heeft een onvoorzien gewelddadige kant - en zo gaat het maar door. Als het universum uit Paranoia in één woord valt samen te vatten is het daarmee, Hermans kondigde het zelf al op de eerste pagina’s aan.

Deze verhalen zijn stilistisch scherp, met efficiënte voortstuwende zinnen die je automatisch meevoeren naar een onvermijdelijke afgrond

Er zijn verhalenbundels waarin alles met elkaar samenhangt, waarin de hoofdpersoon uit verhaal x als figurant opduikt in verhaal y (Rosan Hollaks Scherptediepte), waarin alles zich afspeelt binnen een afgebakende ruimte (James Joyce’ Dubliners). Bij Paranoia is dat niet het geval: de verhalen staan los van elkaar, de personages kennen elkaar niet. En juist dat maakt, hoe paradoxaal het ook klinkt, de onderlinge samenhang zo overrompelend. En dat geeft deze bundel zoveel kracht, ook binnen het oeuvre van Hermans: deze verhalen zijn, zoals gebruikelijk bij hem, stilistisch scherp, met efficiënte voortstuwende zinnen die je meevoeren naar een onvermijdelijke afgrond. Maar waar die afgrond zich bij zijn romans doorgaans voor één lotgeval uitstrekt, voelt het hier alsof die werkelijk overal aanwezig is: het wereldbeeld lijkt ons meer dan ooit te omsingelen, in te sluiten - welk personage en welk decor er ook worden opgevoerd.

Een onzichtbare kracht

Maakt het hermetische karakter van Paranoia dan dat de bundel perfect is? Nee, daarvoor is het onderlinge kwaliteitsverschil tussen de verhalen te groot en voelen sommige scènes te uitgesponnen of zelfs wat oubollig aan (‘Trefzeker van woede klom ik naar beneden zonder tijdens de gevaarlijke afdeling ook maar één ogenblik na te denken waar ik mijn voeten zetten moest.’). Paranoia is geen verzameling van de beste verhalen ooit, maar wel een van de beste verzamelingen ooit: ik ken geen bundel waarbij alle stukken zo duidelijk eenzelfde, onbenoemde sfeer uitademen.

Toen ikzelf het afgelopen jaar een verhalenbundel schreef, sloeg ik Paranoia regelmatig open. Niet op zoek naar één treffende zin of een meesterlijke scèneovergang, maar omdat de verhalen in deze bundel zo duidelijk bij elkaar horen. En omdat Paranoia liet zien hoe effectief zo’n bindende thematiek kan werken. Alsof één onzichtbare kracht al die verschillende levens verenigt en er definitief geen ontsnappen meer mogelijk is.

Podcast: ‘Leg je erbij neer dat je harder moet werken dan je blanke vrienden’ De nieuwste roman van schrijfster Karin Amatmoekrim (Paramaribo, 1976), De man van veel, raakt aan de felle discussie die nu woedt over racisme in Nederland. Daarover koestert ze een tegendraadse opvatting. ‘Laten we ons erbij neerleggen, dat de wereld werkt zoals hij werkt. Niet als verslagen slachtoffer, maar als potentiële winnaar.’ Beluister het interview hier Zo is het om van armoede in Afrika naar armoede in Amerika te gaan De Zimbabwaanse schrijfster NoViolet Bulawayo is de eerste zwarte Afrikaanse vrouw die werd genomineerd voor de Man Booker Prize. Haar debuutroman We need new names is nu ook in het Nederlands vertaald. Het is een ontroerend portret van armoede, in Afrika én in Amerika. Lees de aanbeveling hier terug