Niemand schrijft zo mooi geroezemoes als Patrick Modiano
Gisteren werd de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend aan de Franse auteur Patrick Modiano. Geheel onverwacht, maar ook terecht. Ik bewonder hem al jaren. Veel troost biedt zijn oeuvre niet, maar soms is je begrepen voelen troostrijker dan opgepept worden. Een lofzang.
Het is winter 1996 en ik woon in een ellendig, grauw Parijs. De bomen: hoekig zwart. De regen: jeuk op het venster. Iemand zegt: ‘Hier, lees dit eens.’ Place de l’Etoile van Patrick Modiano.
Nooit van gehoord. Ik zit op bed en zink weg. In de tijd, in de taal, in de stad. Sindsdien is er een leven voor en na Modiano. Een leven waarin je weemoed nog niet benoemd was en een leven daarna.
Modiano, die gisteren de Nobelprijs voor de Literatuur kreeg toegekend, is niet de man van de grote woorden of de omvattende theorieën. In zijn terughoudendheid heeft hij iets zeer on-Frans: geen stilistische virtuositeit bij hem. Lid van de Académie française is hij nooit geworden. Hij is een schroomvolle schrijver die eerder bij de poëzie van Marguerite Duras aansluit dan de eruditie van Marguerite Yourcenar. Je zou hem de Franse Paul Auster kunnen noemen, datzelfde dolen door de stad, diezelfde hunkering naar beschutting.
In het Nederlands taalgebied is hij nooit helemaal doorgedrongen, maar Arnon Grunberg bejubelt hem al jaren en ik heb lang het voornemen gehad hem te vertalen. Het is verbluffend met hoe weinig middelen Modiano een heel universum kan oproepen. Eenieder die een paar jaar Frans heeft gehad op school kan hem lezen.
Poëzie heeft Patrick Modiano nochtans nooit gepubliceerd. Wel filmscenario’s, kinderboeken, autobiografische geschriften en zeer veel romans, elk jaar eentje ongeveer, dun, helder, onvatbaar, telkens dezelfde roman in feite, maar poëzie? Nee, nooit. En toch: als ik het plankje Modiano’s in mijn boekenkast afloop – hij neemt veruit de meeste plek in van alle hedendaagse Franse schrijvers – vormen de ruggen van zijn boeken spontaan een gedicht:
Un cirque passe
Dimanches d’août
Rue des Boutiques Obscures
Quartier Perdu
Accident Nocturne
Les Boulevard de Ceinture
Des Inconnues
Dans le café de la jeunesse perdue
Villa Triste
Et cetera.
Zijn trage, stille boeken worden steevast bevolkt door jonge mensen die in de naoorlogse decennia een weg proberen te vinden in een verlaten stad, meestal Parijs. Het is vaak donker, of herfst, of augustus als iedereen op vakantie is, zoals in Du plus loin de l’oubli, misschien wel zijn beste boek.
In zijn werk is het vaak donker, of herfst, of augustus als iedereen op vakantie is, zoals in Du plus loin de l’oubli, misschien wel zijn beste boek
Volwassenen zijn vaak schimmige types, ouders zijn afwezig of onbetrouwbaar. Het hoofdpersonage trekt op met een mooi, teder, ongrijpbaar meisje, dat opdoemt en even plotseling weer uit zijn leven verdwijnt. Hij loopt door de straten met een koffer, een gestolen schilderij of een brief waarvan hij de inhoud niet kent. Soms is er het licht van een hotel of een taxi, maar de vervreemding en de nietigheid verdwijnen nooit helemaal.
‘Wij leven bij gratie van bepaalde stiltes,’ staat er in Dans le café de la jeunesse perdue uit 2007. Zo vaag als de personages zijn, zo scherp zijn de details: een Parijse straatnaam, een donkere, oude Buick, een okerkleurige bontjas. Het maakt Patrick Modiano tot een soort archeoloog van de jaren vijftig. ’J’ai la mémoire des vêtements’ heet het in Villa Triste. Ik heb een geheugen voor kleren.
Eén woord moest ik opzoeken toen ik hem in 1996 begon te lezen. Brouhaha. Het komt in elk van zijn boeken voor. Geroezemoes. Het is misschien wel het Modiano-woord bij uitstek. Je hoort de stemmen, maar je begrijpt ze nauwelijks. Je ziet de wereld, maar je blijft een buitenstaander. Je voelt het verleden, maar het ontglipt je aldoor.
Veel troost bieden zijn boeken niet. Ze trekken je eerder naar beneden dan naar boven. Maar soms is je begrepen voelen een grotere troost dan opgepept worden.