Deze verhalenbundel kan nooit verfilmd worden
Veel mooie verhalenbundels blijven ongezien of zelfs ongepubliceerd. Zes weken lang bespreek ik steeds één verhalenbundel die wat mij betreft nooit vergeten mag worden. Deze week: Keefman (1972) van Jan Arends.
Waarin onderscheidt literatuur zich van andere kunstvormen, zoals film? In beide kunnen immers dezelfde gevoelens worden opgeroepen en er zijn tal van films waarin ik, net zoals in mijn favoriete fictiewerken, een diep verbond aanga met het hoofdpersonage. En toch, ondanks de overeenkomsten en soms zelfs dezelfde ontroering, is het een ander, afstandelijker soort verbond.
Neem American Beauty, in mijn ogen een van de beste films ooit, of het recent verschenen Gone Girl. In beide wordt gebruikgemaakt van een voice-over, die ons de mogelijkheid geeft in het hoofd van een van de belangrijkste personages te komen. Maar die voice-over blijft bij deze films, en eigenlijk bij alle moderne cinema, steken in beknopte zinnen: belangrijke plotwendingen worden vlug uitgelegd, een enkel gevoel wordt beschreven en vervolgens begint de volgende scène.
Terwijl veel van de beste literatuur volgens mij juist valt of staat bij dergelijke voice-overs: momenten waarop de hoofdpersoon het woord neemt en ons werkelijk zijn gedachtewereld toont, zonder dat hij die met anderen deelt of zelfs maar hardop uitspreekt. Het verklaart waarom veel goede romans zo teleurstellend verfilmd worden. En waarom Jan Arends’ Keefman een verzameling verhalen is die op papier thuishoort en nergens anders.
Redden of rennen
In deze bundel draait het veelal om het inwendige leven van geesteszieke personages, veelal psychiatrische patiënten. Meestal gebeurt er nagenoeg niets, als verfilming zouden de verhalen tergend saai zijn, maar door de manier van schrijven overtuigt Jan Arends op elke pagina. We zitten in het hoofd van personages bij wie het steeds onduidelijk is of we zo hard mogelijk bij ze vandaan moeten rennen of dat we ze nog kunnen redden. Dit proza doet pijn, het ontroert en het belangrijkste: het beklijft.
Illustratief voor de kracht van Keefman zijn de eerste twee zinnen van het openings- en titelverhaal: ‘Hoe vaak heb ik je al niet gezegd dat ik mij geheel wil inzetten voor de psychiatrisch gestoorde mens. En dan zit jij maar te lullen en met je hand over je kin te wrijven.’ Wat volgt is een razende monoloog, waarin de ik-figuur onophoudelijk ageert tegen zijn psychiater, die hij paradoxaal genoeg consequent met ‘vriend’ aanspreekt.
Dit is de taal van iemand die zich opgejaagd voelt, die geen tijd heeft om zijn monoloog te boetseren met metaforen of tijdssprongen
Het knappe aan deze monoloog is niet zozeer het hoge tempo of de woede die erin zit, het knappe zit hem erin hoe Keefman zijn verhaal steeds op kleine punten bijstelt en zichzelf tegenspreekt. Een voorbeeld: ‘Of dacht jij soms dat ik te lui ben om te werken? Nee vriend, ik ben niet lui. En ik voel mij niet te goed om mijn handen te gebruiken. Maar ik laat mij door een ander niet vertellen dat ik werkman moet worden ook al ben je honderdduizend keer dokter.’ En, op diezelfde pagina: ‘Want je denkt toch niet dat ik hier voor mijn plezier ben. Ja, vriend, dat denk jij wel. Jij denkt, Keefman heeft het goed hier.’
Met zulke redeneringen staat het verhaal vol. Ze zijn meeslepend en vervreemdend, eigenzinnig en zelfs licht beangstigend. Keefman klaagt over zijn leefomstandigheden, zegt voortdurend dat hij zijn inrichting uit wil. Maar als hem uiteindelijk die kans wordt geboden, wil hij toch in het gekkenhuis blijven. Hij doet er allemaal verslag van in dezelfde korte, effectieve zinnen, die perfect passen bij de inhoud: dit is de taal van iemand die zich opgejaagd voelt, die geen tijd heeft om zijn monoloog te boetseren met metaforen of tijdssprongen.
Verslag van het eigen onvermogen
Hier spreekt geen auteur tot ons, maar een personage, zoals steeds in deze bundel. Nergens is er sprake van flashbacks of flashforwards of hebben we te maken met een personage dat een duidelijk geconstrueerd verhaal vertelt. Keefman vertelt zonder bijgedachten voort en wijst onophoudelijk naar anderen, zo opgejaagd en angstig dat hij zich laat meeslepen door zijn eigen leugens en kromme redeneringen.
‘Noemen jullie dat een ziekenzaal? Een schuur waar oude mannetjes liggen dood te gaan, dat is het. Dat is toch geen ziekenzaal. Daar zou jij je fiets niet neerzetten omdat die dan zou gaan roesten. Zo is dat ziekenzaaltje van jou. Maar ik weet wel waarom ik daar terechtgekomen ben. Omdat jullie mij naar beneden willen trappen. Maar jullie kunnen mij niet naar beneden trappen. Ik ben gehard door het leven.’
Nooit eerder zag ik het leven van een psychiatrische patiënt zo overtuigend en ontroerend beschreven. Het is geen tirade, het is een onbedoeld verslag van het eigen onvermogen, van het gebrek aan talent om enige verantwoordelijkheid bij zichzelf te leggen.
Arends overtuigt iedere keer
Eigenlijk geldt dit – en daarom sta ik zo lang bij het titelverhaal stil – voor de hele bundel. Telkens voert Arends getroebleerde personages op, die verstrikt raken in hun eigen leefwerelden en steeds verder afgezonderd raken van de buitenwereld. Soms gebeurt dat in wel erg korte verhalen, die door de lengte van rond de vijf pagina’s eerder als schetsjes aanvoelen, maar zodra hij de ruimte krijgt, overtuigt Arends iedere keer.
Nog zo’n parel is ‘Vrijgezel op kamers’, waarin kantoorbediende Van Dongen intrekt in een klein, vervuild kamertje. Dit keer zijn er wel scènes en dialogen, maar draait het eigenlijk om het innerlijk leven van de hoofdpersoon (‘hij had zich uitgeput gevoeld, leeg en hij had zware hoofdpijn’). Een man die vooral tegen zichzelf spreekt. Een man die aftakelt, steeds verder, zowel fysiek als mentaal, tot GGD-broeders hem weer op de been helpen.
Verplichte kost voor elke aspirant-psychiater
Het ontroerende aan Keefman is dat Arends de waanzin of eenzaamheid van zijn personages nergens ridiculiseert of bagatelliseert. Alsof wij, met iets andere levenslopen of gewoontes, ook zo in een hok zouden kunnen vermageren of een serie brieven aan onze psychiater zouden kunnen schrijven. Die overtuigingskracht van het proza was ook de reden dat de verhalenbundel na verschijning veel waardering kreeg: Arends groeide uit tot een serieuze, veelgeprezen auteur binnen de Nederlandse literatuur.
Helaas kwam zijn leven twee jaar na Keefman al tragisch ten einde. Arends, net als zijn personages geen onbekende met psychiatrische instellingen, maakte in 1974, op de dag dat zijn bundel Lunchpauzegedichten verscheen, een dodelijke sprong uit het raam. Gelukkig brengen uitgeverijen De Bezige Bij en Lebowski binnenkort zijn belangrijkste werken opnieuw uit, waaronder Keefman.
Eigenlijk zou Keefman verplichte kost moeten zijn voor elke aspirant-psychiater. De verhalen zijn rauw, woedend, intelligent en laten ons op onvergetelijke wijze meeleven met mensen die op hetzelfde moment om hulp vragen en elke uitgestoken hand wegslaan. Iets wat je in talloze films ongetwijfeld kunt zien, maar wat je daarbij nooit zo overtuigend zal voelen als het in deze bundel omschreven is.