Op deze plaats heb ik geprobeerd verschillende soorten verhalenbundels te bespreken, uit verschillende periodes en met sterk verschillende hoofdpersonages. Onbedoeld schreef ik daarbij vooral over het werk van overleden auteurs, wat op zich niet erg is, alleen wekt het wellicht de indruk dat er tegenwoordig geen interessante korte verhalen worden geschreven. En dat is onzin: alleen al in Nederland verschenen veel overtuigende bundels, zoals Maartje Wortels Dit is jouw huis (2009), Thijs de Boers Vogels die vlees eten (2010) en dus IJsregen,

De voornaamste kracht van Van Hassels verhalen is het fragmentarische karakter ervan, zonder dat ze ergens gemakzuchtig of storend onaf overkomen. Neem het indrukwekkende openingsverhaal van de bundel, ‘Een meisje of een dopgarnaal’, waarin ene Roswita W. wat door de stad slentert voor Kerstmis. Ze bezoekt een warenhuis, gaat naar buiten, eet ergens een stuk zalm, stapt in een taxi, wisselt wat woorden met een taxichauffeur.

Weinig groots, kortom. Wat is haar drama, waar zoekt ze naar? Dat blijft vaag, weggedrukt. De toon is ook nog eens zakelijk, grotendeels registrerend: ‘Ze ging zo zitten dat ze de zaak goed kon overzien. Links tegen de muur stond een aquarium met kreeften te borrelen als een bubbelbad. Rechts bij het raam zaten twee Japanners, verder de enige gasten.’

‘Ik ga naar huis’

Toch zijn de verhalen veel meer dan simpele, keurig geschreven registraties van dagelijkse taferelen. Om bij ‘Een meisje of een dopgarnaal’ te blijven: alle handelingen, feitelijk beschreven ruimtes en gesprekken geven het geheel een onmiskenbare spanning. Zeker omdat Van Hassel tussen alle feitelijkheden door wel degelijk sympathie wekt voor Roswita W.

Waar denkt Roswita W. dan wel aan? Weinig

Heel subtiel, in de kleinste bijzinnen, wordt er meer over deze vrouw onthuld. Zo is er een ober die haar, nadat ze heeft aangekondigd te willen eten, vraagt: ‘U bent alleen?’ waarna ze niet verder komt dan een knikje. En even later, vlak nadat ze in de taxi is gestapt, vraagt de chauffeur haar, ervan uitgaand dat ze op kerstavond wel een familiediner of een afspraak zal hebben: ‘Waar is het feestje?’ Ze antwoordt: ‘Ik ga naar huis.’

Meer niet. Meer is ook niet nodig, want juist door die korte antwoorden wordt de eenzaamheid van de hoofdpersoon ineens heel voelbaar. Ze besteedt er zelf amper gedachten aan, anderen suggereren het in een bijzin. Ook dat maakt de situatie bijzonder schurend.

Waar denkt Roswita W. dan wel aan? Weinig. Af en toe komen flarden boven van een verleden met ene Valk. Ooit lag ze verstrengeld samen met hem in bed. Wat er in de periode daarna gebeurde wordt niet helemaal duidelijk, en ook niet hoelang die periode was. Maar de herinneringen aan Valk zijn er nog, hoe afgestompt Roswita soms ook lijkt.

Bij het zien van een brug moet ze denken aan de keer dat hij haar ‘tegen de reling had gedrukt’; bij het rondrijden in de taxi denkt ze: ‘Ze reden langs zijn huis alsof het niet bestond, alsof het een decorstuk was in plaats van een kast vol herinneringen [...].’ Aan die associaties worden vervolgens geen uitleg of beschrijving van gevoelens verbonden, waardoor wij in staat zijn zelf te gaan voelen.

Geen Grote Woorden

En daarin komt het vakmanschap van Van Hassel zo overtuigend naar voren: heel subtiel toont ze te midden van de handelingen en registraties de motieven van haar personages, zonder dat die zich daar bewust van zijn. Daarmee geeft ze ons de vrijheid om zelf mee te voelen waar iemands wereld uit bestaat – mijns inziens een van de moeilijkste en belangrijkste opgaven voor een auteur.

Wat voor Roswita geldt, geldt voor de meeste personages in IJsregen. In deze dertien verhalen zien we geen figuren die uitgebreid reflecteren op hun gedrag of zich verliezen in grote woorden. We lezen hoe volwassenen in verschillende levensfasen zich door hun dagen heen ploeteren. Ze kneden deeg, ze praten met hun dochter in de metro, ze bezoeken cafés.

Ook als een verhaal is afgelopen, blijft het vaak onduidelijk of de personages zich op een kantelmoment in hun leven bevinden, of dat we alleen een fragment zien van hun voortkabbelende bestaan. Zo eindigt het prachtige ‘De wolf beweegt niet meer’, dat zich vrijwel volledig afspeelt in een café en het dus moet hebben van gesprekken en decorbeschrijvingen aldaar, als volgt: ‘Er stond een man met in zijn linkerhand een tas. De kaft van het boek stak erdoorheen. Meer boeken duwden tegen het dunne plastic. De tas zou het niet lang meer houden.’

Levensecht

De vraag blijft: Is dit zomaar een observatie? Of staat het voor de levenshouding van de hoofdpersoon, gaat er na deze zinnen werkelijk iets veranderen in diens leven?

Het kan allebei, er wordt nauwelijks iets hardop uitgesproken of expliciet benoemd in het universum van Van Hassel. Gelukkig maar, want in dat fragmentarische en suggestieve schuilt de grote kracht van IJsregen. Als je de plot omschrijft klinken veel verhalen wellicht saai of alledaags, maar in werkelijk hebben ze een zeldzame overtuigingskracht. Het zijn eigenlijk nauwelijks verhalen, eerder fragmenten van hele levens, zo krachtig opgeschreven dat beelden over de rest van dat leven zich meteen in ons hoofd opdringen. Zou die Roswita de hele kerst alleen doorbrengen, heel oud en nieuw wellicht ook? Zou ze blijven mijmeren over die Valk, blijft hij de afwezige figuur die steeds in gedachten opduikt?

Een heel enkele keer overwint het minimalisme en voelt een verhaal net te kaal of kort aan. Maar dergelijke momenten zijn uitzonderingen – in IJsregen zijn de meeste verhalen namelijk van een overrompelende gaafheid. De combinatie van psychologisch inzicht, een strakke stijl en perfect gedoseerde achtergrondinformatie geeft de verhalen iets heel indringends. Juist door het soms aanwezige gebrek aan context of verleden beklijven de verhalen zeldzaam goed.

Soms voelt het alsof je een flard van een gesprek opvangt op een terras, of in een volle treincoupé, en daar allerlei gevoelens en gedachten achter vermoedt, zonder zeker te weten of die kloppen. ‘Levensecht’ is zo’n adjectief dat regelmatig op boekomslagen opduikt. Vaak denk ik: is dat werkelijk een aanbeveling? En: slaat het eigenlijk ergens op? In het geval van Sanneke van Hassel kunnen die vragen beide met ‘ja’ beantwoord worden.

De bespreking van vorige week: Deze verhalenbundel kan nooit verfilmd worden Vorige week besprak ik Keefman (1972) van Jan Arends. Lees hier de aanbeveling En daarvoor: De verhalen van Alice Munro saai? Niet als je er de tijd voor neemt Mijn bespreking van The love of a good woman (1998) van Alice Munro. Lees de aanbeveling hier terug Lees ook: Zo ga je als schrijver intelligent met je decor om Veel mooie verhalenbundels blijven ongezien of zelfs ongepubliceerd. Zes weken lang bespreek ik steeds één verhalenbundel die wat mij betreft nooit vergeten mag worden. Deze week What we talk about when we talk about Anne Frank van Nathan Englander. Lees hier de bespreking Of: De aanbeveling van Cathedral van Raymond Carver Veel mooie verhalenbundels blijven ongezien of zelfs ongepubliceerd. Zes weken lang bespreek ik steeds één verhalenbundel die wat mij betreft nooit vergeten mag worden. Deze week Cathedral (1983), geschreven door de Amerikaanse auteur Raymond Carver. Lees de bespreking hier terug En: Paranoia van W.F. Hermans Aan de korteverhalenbundel Paranoia is geen ontsnappen mogelijk, schreef ik in het eerste deel van deze serie. Lees mijn bespreking hier terug