Vorige week liep ik in het centrum van Arezzo waar ik dringend niets moest doen. Uit de openstaande deur van een winkel gespecialiseerd in overbodigheden, klonk ineens dat lieflijke pompende orgeltje van Ray Manzarek. Ik stond stil, moest glimlachen. Hoe vaak heb je dat riedeltje nu al niet gehoord? Hoe komt het toch dat de meeste popliedjes slijten en dit frivole niemendalletje maar niet uitgewerkt raakt?

Love Street is niet bepaald de strafste compositie uit het oeuvre van The Doors. Vergeleken met mijlpaalnummers als en is het een lichtvoetig tussendoortje. Op de dubbelaar die ik op mijn veertiende kreeg, komt het niet eens voor. Destijds was het een B-kantje. The Doors hebben het bijna nooit uitgevoerd.

YouTube
Hier hoor je Love Street.

Kom, ik leg het nog eens op. Ik lig in een hotelkamer in Triëste. Buiten staan Albanese migranten te vissen op de kaaimuren in het krimpende avondlicht. Buiten staan tientallen koppels de tango te schuifelen op plavuizen die afhellen naar de Adriatische Zee. Buiten buitelen meeuwen en duiven over elkaar, net als de jongens en de meisjes en de mannen en de vrouwen en de honden en de sterren van deze smachtende, zalige en reddeloos verloren stad.

Licht, zout en sigaretten. Haar volmaakte ogen. En je denkt: ja, zo zal het ooit zijn

Het orgeltje. De lijzige stem van Morrison. Het eerste brugje van Manzarek. En weer dwaal ik af naar die nacht in Leuven toen ik de film van Oliver Stone zag. The Doors, 1991, in de hoofdrol, in de huid van de jonge dode god. Dan de meest verliefde scène uit de film. Jim Morrison heeft net Pamela leren kennen, de vrouw van zijn leven. Licht, zout en sigaretten. Haar eindeloze haar. Haar volmaakte ogen. En je denkt: ja, zo zal het ooit zijn.

Maar het is 2015 en je ligt in een blauwe hotelkamer in Triëste en je hoort opnieuw het dartele orgeltje huppelen, terwijl onzichtbaar het water door de buizen van het vergane hotel loopt. En opnieuw komt dat parlandostukje langs als het orgeltje zich even inhoudt om naar lucht te happen en je kan er niets aan doen, maar je stroomt vol met hoop en met weemoed. Wat ooit verlangen was, is misschien wel herinnering geworden, of erger nog, herinnering aan verlangen. En wat ooit komen zou, is misschien wel al geweest, zonder dat je het doorhad. En je hunkert, maar je weet niet of het naar vroeger of naar later is. Je denkt aan hoe ze in Brussel uit een taxi kon stappen, als in een nouvelle vague-film, hoe ze met haar lange benen langs een plas schreed waarin de verlichte façade van de bioscoop weerspiegeld werd. En je denkt aan stemmen die je vergeten bent en aan ruggen die je misschien ooit nog zal zien. En dan moet het veranderen van toonaard op het einde van het liedje nog komen. La la la la la la la.

Het is te kort, denk je. Het is het meest verliefde liedje uit de hele popgeschiedenis en het is veel te kort. Radeloos makend kort. Net zoals het leven zelf natuurlijk. En door de buizen van Residence Liberty in Triëste ruist het onzichtbare water.

Meer odes?

Ode aan het offline zijn Elke week zing ik de lof van een of ander voortbrengsel. Deze week aan iets dat steeds schaarser wordt: internetloosheid. Lees het stuk hier terug Ode aan het mooiste deel van het vrouwenlichaam Wekelijks schrijf ik een ode aan een of ander voortbrengsel. Deze week aan het ontroerendste plekje van het vrouwenlichaam, een deel waar merkwaardig genoeg geen woord voor bestaat in het Nederlands. Lees hier de ode terug Ode aan de lente Wekelijks schrijf ik een ode aan een of ander voortbrengsel. Deze week: de uitzonderlijk mooie lente dit jaar. En daarbij de vraag: wat is er met de natuurbeschrijving gebeurd in de Nederlandse letteren? Lees het stuk hier terug Ode aan het wegrestaurant Wekelijks schrijf ik een ode aan een of ander voortbrengsel. Deze week aan het wegrestaurant, met bijzondere aandacht voor dat van Hendrik-Ido-Ambacht langs de E19. Lees de ode hier terug