Hoe is het nu met de broeders van Mohammed Bouyeri?

Jutta Chorus
Journalist, gespecialiseerd in radicalisering
Jutta Chorus aan het werk in Marokko

Hoe het Mohammed Bouyeri vergaan is, nadat hij tien jaar geleden Theo van Gogh vermoordde, is bekend. Hij zit een levenslange gevangenisstraf uit. Minder bekend is hoe het zijn vriendengroep intussen verging. Samen met Ahmet Olgun volgde ik een aantal van deze ‘radicale broeders’ en schreef daar een boek over. Hoe is het nu met Fahmi, Redouan en Nourredine?

Vijf dagen na de moord op Theo van Gogh belden Ahmet Olgun en ik bij Fahmi aan. Fahmi was een Marokkaanse jongen met een verblijfsvergunning, die met zijn vader en moeder, zijn broer en zusje in de Blauwvoetstraat in Amsterdam-West woonde. Hij was 22 jaar en werkte als stukadoor en tegelzetter. Hij stotterde een beetje, verder was er eigenlijk niets bijzonders aan hem. Behalve dat we zijn naam waren tegengekomen in het politiedossier van Samir Azzouz.

Eerder dat jaar was Samir aangehouden omdat de politie in zijn huis bouwtekeningen had aangetroffen van Schiphol, kerncentrale Borssele en de Tweede Kamer. Aan het adres van Samir konden wij zien dat hij bij de moordenaar van Van Gogh, om de hoek had gewoond. Ze hadden samen op school gezeten. De kans was groot dat ze ook samen waren geradicaliseerd.

En zo stonden we op een koude novemberavond onder het licht van een straatlantaarn met hem te praten over de huiskamerbijeenkomsten bij Mohammed thuis – tussen de twintig en dertig jongens kwamen daar. Over de Syrische sjeik Abu Khaled die hun de Koran leerde lezen als een oorlogsverklaring. En die hun bekendmaakte met de theorie van

Een noodzakelijk kwaad

Als moslim mocht je afrekenen met afvallige moslims en met ongelovigen. Ze keken filmpjes van zelfmoordaanslagen en rituele onthoofdingen. Ze oefenden zich in het slachten van schapen. Ze wisselden met permissie van de sjeik steeds van vriendinnetje – islamitisch trouwen heette dat. En ze vloekten op Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh. Broeders noemden ze elkaar. Dat vertelde Fahmi ons tijdens de avondlijke gesprekken. Nederland, zo sprak uit elke bijzin, was voor hem een noodzakelijk kwaad.

Als we hem vroegen waarom hij was geradicaliseerd, zocht hij zijn antwoorden in de Koran, de ware weg. Zijn vader en zijn broer hadden een waardeloze geloofsopvatting, vond hij. Ze dachten alleen maar aan geld, rente en een toekomst in comfort. Zondig noemde hij die opvatting, haram.

‘Hij heeft verkeerde vrienden’

Naast hem stond avond aan avond zijn oudere broer Redouan. Beide broers waren zes jaar eerder uit Noord-Marokko naar Amsterdam gekomen. Redouan leek in alles het tegenovergestelde van Fahmi. Waar het Nederlands van Fahmi haperde, sprak Redouan in volzinnen. Redouan was na de havo Sociaal Juridische Dienstverlening gaan studeren en verheugde zich op een carrière als bedrijfsjurist.

In de maanden daarna gebeurde er iets vreemds. Redouan kreeg ook een baard. Hij gaf mij geen hand meer ter begroeting

Om Fahmi’s kritiek had hij gelachen en zijn schouders opgehaald. ‘Hij heeft verkeerde vrienden,’ zei hij. ‘Ik begrijp niet alles van hem.’ Fahmi had zijn wenkbrauwen gefronst. Hij kon dan wel arrogant doen, maar in deze wereld had Redouan gelijk. Een van zijn vrienden had een gruwelijke moord gepleegd.

Toen wij voor de vierde avond op rij terugkwamen, was Fahmi gearresteerd. Verdacht van lidmaatschap van een criminele en terroristische organisatie. Het gezin was gedompeld in wanhoop, de huisraad was vernield.

Aanvankelijk miste Redouan vooral de computer die de politie had meegenomen, maar in de maanden daarna gebeurde er iets vreemds. Redouan kreeg ook een baard. Hij gaf mij geen hand meer ter begroeting. Hij vertelde dat hij eerst gesprekken had gevoerd met Fahmi’s advocaat over de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Waarom, was zijn vraag geweest, mocht Fahmi niet denken wat hij dacht?

De broers van de broeders veranderen ook

Na een pro-formazitting ontmoette Redouan de broer van een vriend van Mohammed Bouyeri, die hem over het leven van de Profeet vertelde. Het voelde warm om zijn hart, zei hij. De verhalen boden troost. De imams die hij de weken daarna consulteerde, hadden gezegd dat hij beter iets praktisch kon studeren. Zeker geen rechten. Er was maar één wetgevende macht en dat was God. Aan het einde van het schooljaar was Redouan gestopt met zijn studie.

Dertien vrienden van Mohammed zaten vast. We zochten hun broers op en zagen hen ook veranderen, zoals Redouan veranderd was. We vroegen ons af hoe dat kon. Ze gaven hoog op van Al-Qaida, van de sharia.

‘Dit land heeft mij niets te bieden,’ zei Abdellatif, die zichzelf onderhield met het rondbrengen van folders. ‘En dus heb ik dit land niets te bieden.’ Hij vond dat hij de kansen niet had gehad die hij had moeten krijgen. Niemand vond hem goed genoeg. En hij verwees naar Mohammed Bouyeri, die ook niet het begrip had gekregen dat hij verdiende. De plannen die Mohammed als buurtwerker voor de stad had bedacht, waren afgewezen.

De folderaar voelde zich waardeloos, tot hij de Koran was gaan lezen en in een andere wereld terechtkwam. Daarin vond hij de rechtvaardiging van zijn wraakgedachten. Hij herwon zijn zelfrespect.

De wijk waar Fahmi, Nouredine en Mohammed el M. nu wonen in Al Hoceima (Marokko). Foto: Jutta Chorus

Te makkelijk

Het waren jongens die door niemand werden opgemerkt. Totdat ze zich op het geloof stortten. Ze gingen hun zusjes bestraffend toespreken, ze bekritiseerden hun rokende vrienden.

Lodewijk Asscher, minister van Sociale Zaken, keek voor een debat bij BNN naar Paradijsbestormers van Hij ergerde zich kapot. Wat de minister vooral leek te irriteren was de gemakzucht. De geïnterviewde jongens klaagden allemaal over het leven in Nederland, waar ze gediscrimineerd werden en hun talenten niet op waarde werden geschat.

Wen er maar aan, zei Asscher: het leven is zwaar en je moet hard werken om er iets van te maken. Wat hij zag was dat de jihadisten met hun gewelddadige weg naar het paradijs op aarde of in de hemel, vooral voor zichzelf een shortcut naar een succesvol bestaan hadden bedacht. Je schiet wat mensen dood en de maagden liggen al klaar.

Praten

De afgelopen tien jaar ontmoetten wij broeders die hun leven op z’n kop zetten om op kruistocht te gaan. De zucht naar avontuur, naar spannende meisjes, naar een eigen leven. In de gevangenis waren die broeders daarna vaak tot bedaren gekomen.

Ik had werk, ik had het goed in Nederland

Fahmi betuigde spijt over zijn gedweep met de geheime club en met Abu Khaled. ‘Ik had werk, ik had het goed in Nederland,’ zei hij tegen ons toen wij hem jaren later opzochten in de Noord-Marokkaanse stad Al Hoceima – hij was voortaan ongewenst in Nederland.

Broeder Nouredine el Fatmi werd tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld nadat hij met een doorgeladen machinegeweer op het Amsterdamse NS-station Lelylaan was aangehouden. Hij ging psychologie studeren en nam afstand van de islam van de haat, zoals hij die noemde. ‘Als je denkt dat je de waarheid kent, is dat fijn,’ zei hij in Al Hoceima tegen ons. ‘De anderen zijn fout.’ Hij zag in die stelligheid overeenkomsten tussen Osama bin Laden en Geert Wilders.

Bij Redouan bleef het heilige vuur al die tijd doorbranden, zonder dat het tot ontploffing kwam. Hij sympathiseerde met IS. Waarom i s hij eigenlijk nooit ten strijde getrokken, vroegen wij hem. ‘Wij waren praters,’ zei Redouan. ‘In onze tijd spraken we alleen over de jihad. Slechts een enkeling koos voor het geweld. Wij kozen voor een leven met vrouw, kinderen en werk. Een rustig leven. Wij waren de yuppen onder de vrome moslims.’ Hij keek also f dat hem speet. ‘We hebben het niet gedurfd.’

Afgelopen vrijdag verscheen dat ik samen met Ahmet Olgun schreef, bij Uitgeverij Atlas/Contact.

Eerdere verhalen over radicalisering: