Opheldering verzocht: acht op de tien misdrijven in Nederland wordt nooit opgelost
Vorige week verscheen het jaarlijkse juichrapport over het functioneren van politie en justitie. Maar onderzoek van gastcorrespondent Bart de Koning laat een heel ander verhaal zien: stijgende kosten, dalende ophelderingspercentages, fictieve politie-eenheden en gegoochel met statistieken zijn slechts enkele van de ongemakkelijke waarheden over het Nederlandse politieapparaat.
Er is iets vreemds aan de hand met de prestaties van de Nederlandse politie. Van het ministerie van Veiligheid en Justitie komt een constante stroom opgewekt nieuws waarin het ene na het andere succes in de strijd tegen drugs, jeugdbendes of overvallen wordt gemeld.
Vorige week verscheen bijvoorbeeld het statistische jaarboek Criminaliteit en rechtshandhaving 2013, natuurlijk vergezeld van een juichend persbericht.
En wie nu bijvoorbeeld de homepage van het ministerie van Veiligheid en Justitie bezoekt, ziet als eerste een kop die stelt: ‘Veel minder inbraken in 1e helft 2014. Daling aantal inbraken 2013 zet verder door.’
Eén probleem: het klopt niet. Wie zich verdiept in de cijfers ontdekt al gauw dat het aantal inbraken nauwelijks is gedaald. Dat is natuurlijk een ongemakkelijke waarheid. Met name voor de VVD, de partij die de afgelopen jaren vrijwel onafgebroken aan de macht was en keer op keer campagne voerde met een agenda waarin ‘boeven vangen’ centraal staat. Maar het is natuurlijk pijnlijk voor iedereen die graag ziet dat de rechtsstaat functioneert zoals deze bedoeld is.
Het blijkt maar een van de ongemakkelijke waarheden die er te vertellen zijn over de ophelderingscijfers van de Nederlandse politie. We zetten er zeven op een rij.
1. De succesverhalen kloppen niet
Uit het statistische jaarboek blijkt dat het aantal gevallen van ‘Diefstal (inbraak) uit woning’ daalde van 91.759 in 2012 naar 87.480 in 2013. Maar als je het rijtje eronder bekijkt: de diefstallen uit ‘schuur/garage e.d.’ stegen in die periode bijna net zo hard: van 20.080 naar 23.076.
Dat komt – zo vertellen twee uitstekend ingevoerde bronnen onafhankelijk van elkaar – doordat woninginbraak een prioriteit is waarmee gescoord moet worden. Als het even kan, zal de politie een inbraak daarom liever niet registreren als woninginbraak, maar als een inbraak in schuur of garage. Die categorie schommelt al jaren constant rond de twintigduizend, maar vertoont sinds vorig jaar ineens een stijging die precies het spiegelbeeld is van de woninginbraken.
De statistische ingrepen en optimistische persberichten kunnen niet verhullen dat de ophelderingspercentages bij inbraak wéér verder zijn gedaald
De statistische ingrepen en optimistische persberichten van het ministerie kunnen niet verhullen dat de ophelderingspercentages bij inbraak wéér verder zijn gedaald. De kans dat een woninginbraak in Nederland werd opgehelderd was in 2012 8,6 procent. Vorig jaar daalde die naar 7 procent. De kans dat een diefstal uit een schuur of garage wordt opgehelderd is nog kleiner: een daling van 4,6 naar 3,8 procent.
De trend is dus duidelijk de verkeerde kant op. De hele lijst misdrijven biedt een droevig beeld van de slagkracht van de Nederlandse politie. Nog een paar voorbeelden. De opheldering van diefstal uit een auto in 2013? 2,4 procent. Overvallen? Een daling van 41,8 procent naar 32,3 procent.
Een categorie die wel goed scoort is winkeldiefstal, al jaren constant met een opheldering van ongeveer 80 procent. Dat is ook niet zo gek: het winkelpersoneel heeft de dief op heterdaad betrapt en 112 gebeld, waarna de politie alleen maar hoeft voor te rijden. Drugs scoren eveneens goed met een opheldering van 83 procent. Ook dat is makkelijk te verklaren: een agent die een festivalganger fouilleert en drugs vindt, heeft meteen een ronde zaak.
Het gemiddelde ophelderingspercentage voor alle misdrijven blijkt inmiddels gedaald tot 22,4 procent.
De Leidse rechtseconoom Ben van Velthoven becijferde een paar jaar geleden al dat de werkelijke pakkans voor criminelen in Nederland 1,8 procent is. Het zijn percentages die dichter bij ‘zero pakkans’ dan ‘zero tolerance’ liggen.
2. Als een zaak is opgehelderd, leidt dit vaak niet tot een vonnis
Dat de politie een zaak als opgehelderd heeft geregistreerd, wil trouwens nog niet zeggen dat er ook straf is uitgedeeld. De Algemene Rekenkamer wist met veel moeite te becijferen dat slechts vijf op de honderd gewelds- en vermogensdelicten voor de rechter komt.
Reken maar mee: van de ruim één miljoen meldingen van gewelds- en vermogenscriminaliteit bij de politie komt minder dan tien procent bij het Openbaar Ministerie, Halt of het Centraal Justitieel Incassobureau terecht. Het OM geeft 63 procent van de inkomende zaken door aan de rechter en dat levert in 83 procent van de gevallen een veroordeling op. Vandaar dat aan het eind van deze trechter slechts circa vijf procent van de zaken uiteindelijk in een vonnis eindigt.
Wie dat al laag vindt, krijgt nog meer te verstouwen: van die zaken wordt nog eens in zestien procent van de gevallen de opgelegde gevangenisstraf niet uitgezeten en wordt veertien procent van de boetes niet geïnd. De Rekenkamer kwam er ook nog achter dat er een onverklaarbaar gat zat tussen de aantallen zaken die in- en uitstroomden bij de politie. Er ontbraken om onduidelijke redenen 52.626 zaken. ‘De politie kon ons hierover geen informatie geven,’ constateerde de Rekenkamer.
3. We doen het beduidend slechter dan onze buren
Politie-onderzoeker Caroline Liedenbaum vergeleek in 2008 de recherche van Utrecht met die van Münster. Steden die ongeveer even groot zijn, ongeveer evenveel misdrijven kennen en ongeveer evenveel politiemensen.
In Utrecht was het algemene ophelderingspercentage (in 2004) 20 procent, terwijl het in Münster op 43 procent lag. In Nederland verdwijnen talloze aangiftes direct ‘op de plank’ omdat er geen capaciteit voor is. En, zoals de politie in Münster laat zien, moeten er de nodige kansrijke zaken op die plank liggen, want de Duitsers (die geen plankzaken kennen) weten 43 procent van de aangiftes tot een goed eind te brengen.
Dat sluit aan bij een ander onderzoek, waar al eens de schatting uitkwam dat de Nederlandse politie jaarlijks 150.000 ‘panklare’ zaken laat liggen. Dat wil zeggen: zaken die vrijwel zeker opgehelderd kunnen worden, als de politie erachteraan zou gaan.
4. We hebben te véél blauw op straat (en te weinig recherche)
We blijven nog even in Münster en Utrecht. Vooral bij geweldscriminaliteit is het contrast pijnlijk: een Nederlandse opheldering van 37 procent tegen een Duitse van 82 procent. Het frappante is dat de onderzochte districten in beide steden evenveel politiemensen hebben, zo’n 450. In Utrecht was 104 fte (23 procent) daarvan beschikbaar voor tactische opsporing, in Münster 215 fte (48 procent).
Achter deze getallen zit een belangrijke verklaring voor de lage ophelderingspercentages in Nederland: nergens in Europa heeft de politie zo weinig recherche als hier.
Wat politici er nooit bij vertellen, is dat agenten op straat slechts zo’n tien procent van de tijd met misdaad bezig zijn
Dat is het gevolg van een decennialange fixatie van politiek en pers op ‘blauw op straat.’ Wat politici er nooit bij vertellen is dat agenten op straat slechts zo’n tien procent van de tijd met misdaad bezig zijn. De rest gaat op aan zaken als verkeer, burenruzies en de overlast die psychisch gestoorden opleveren. Zonder meer nuttig werk, maar met boeven vangen heeft het niet zoveel te maken.
De recherche heeft in Nederland bovendien minder status dan ‘blauw.’ Ze verdienen – in vergelijkbare rangen – netto honderden euro’s per maand minder, omdat ze geen onregelmatigheidstoeslag krijgen.
De Nederlandse politie heeft niet alleen relatief weinig recherche, die rechercheurs hebben ook te maken met veel bureaucratie, roulatie en tijdverslindend gedoe met het afstemmen en coördineren van zaken. ‘Blauw’ rechercheert in Nederland ook mee, wat soms kwaliteitsverlies met zich mee brengt.
In Duitsland rechercheert alleen de recherche. Alle aangiftes worden er in principe opgenomen door rechercheurs, omdat een aangifte vooral bruikbaar is als de aangever opsporingindicaties kan geven en de rechercheur daar slim op door kan vragen. In Nederland is het aangifte opnemen vaak uitbesteed aan baliemedewerkers of kan het zelfs via internet.
Dat is leuk scoren voor politici (service voor de burger!), maar omdat er geen bruikbare opsporingsindicaties bij zitten levert het waardeloze aangiftes op en veel frustratie en tijdverlies voor rechercheurs.
Intermezzo: er is wel wat verbeterd...
Eerlijk is eerlijk: het onderzoek waar de Duitse met de Nederlandse politie wordt vergeleken is alweer een aantal jaren oud. Er zijn tussentijds bij de betrokken Nederlandse politieafdelingen de nodige verbeteringen doorgevoerd. Bovendien zijn er meer middelen voor de recherche vrij gekomen. Verspreid door het land zijn er bovendien veel initiatieven van gedreven, vaak jonge rechercheurs die werken aan betere opsporing.
Criminoloog Cyrille Fijnaut wijst erop dat tussen 1994 en 2009 het aantal rechercheurs bij de wijk- en districtsrecherche bijna verdubbelde tot 3236 en dat er ook elders binnen de Nederlandse politie duizenden mensen bijkwamen.
En toch daalden de ophelderingspercentages. ‘Dit wijst er overduidelijk op dat er iets totaal niet goed zit, om niet te zeggen: helemaal fout zit.’
Even resumerend: tussen 2005 en 2013 stegen de uitgaven aan veiligheid met 18 procent tot 12,9 miljard euro, terwijl het aantal opgehelderde zaken daalde met 28 procent.
Daarbij is het nog goed om te bedenken dat de politie er de afgelopen jaren heel wat opsporingsmiddelen bij heeft gekregen. Denk aan extra bevoegdheden en talloze databases met informatie over burgers. Maar ook aan preventief fouilleren, telecomgegevens, beveiligingscamera’s en kentekenscans.
Die stortvloed aan nieuwe instrumenten heeft blijkbaar geen invloed gehad op de dalende ophelderingspercentages. Het frappante is dat de politie in Duitsland met veel minder vergaande inbreuken op de persoonlijke levenssfeer veel meer misdrijven opheldert.
5. Zolang de resultaten slecht zijn, blijft de politie de cijfers manipuleren
Ernstiger is dat de Inspectie Veiligheid en Justitie ook heeft vastgesteld dat politiemensen soms willens en wetens de cijfers manipuleren. In een onderzoek naar de vorming van de nationale politie signaleerde de Inspectie ‘dat de strakke sturing op doelstellingen het risico heeft van een te sterke fixatie op het zetten van ‘vinkjes’.’
Zo moet de politie na een aangifte verplicht terugbellen om het slachtoffer op de hoogte te houden. Omdat er vanuit het ministerie en de politietop nogal wat druk wordt uitgeoefend om die cijfers te halen ‘ontstaan ongewenste effecten’ en gaat een deel van de teams ‘naar het gewenste resultaat toe’ registreren. Sommige politiemensen vinken direct aan dat het slachtoffer teruggebeld is, ook als dat helemaal niet gebeurd is.
Dit zijn helaas geen uitzonderingen. Om te voldoen aan de Haagse prestatienormen worden in sommige korpsen zaken toegewezen aan fictieve medewerkers en eenheden. Zo lijkt het op papier alsof er hard aan stapels aangiftes wordt gewerkt, terwijl ze gewoon op de plank liggen te verstoffen. De leiding van de politie weet dat het voorkomt, want de truc is expliciet verboden in het BOSZ Beleidskader 2013: ‘Het is niet toegestaan fictieve medewerkers of fictieve organisatie-eenheden aan te maken om de werkbakken leger te doen lijken.’
6. Dit alles is bij de politie ‘algemeen bekend’
Het is binnen de politie algemeen bekend dat er een enorme kloof is tussen het blije beeld dat Ivo Opstelten (VVD, minister van Veiligheid en Justitie) naar buiten brengt en de gang van zaken op politiebureaus. Het wordt zelfs openlijk gezegd. De gerenommeerde politiewetenschapper Jan Nap besteedde er bij zijn aantreden als lector op de Politieacademie in zijn lectorale rede ‘Macht ten goede...?!’ in mei uitgebreid aandacht aan. Hij heeft het onder andere over ‘de fop met indicatoren’.
Nap sprak over de grenzen van de maakbaarheid en de sturing binnen organisaties. ‘We willen wel sturen, we willen wel beheersen, maar het lukt niet. Het blijkt ook keer op keer dat de oplossingen die we daarvoor verzinnnen, eigenlijk problemen worden. Ik hoef u dat niet te vertellen, we kennen allemaal de perverterende werking van sturingssystemen, de fop met de indicatoren en noem maar op.’
Let wel: hij zei dit in het hart van de Nederlandse politie – de Politieacademie – voor een zaal die vol zat met politiebobo’s. Nap werd ingeleid door Leon Kuijs, de voorzitter van het college van bestuur van de Politieacademie en voormalig lid van de korpsleiding van de nationale politie. Nap vervolgde: ‘We plannen en meten ons suf, we proberen de werkelijkheid naar onze modellen te kneden, maar dat gaat niet. Dit gaat niet alleen over de politie, het is breder, we maken onze geloofwaardigheid afhankelijk van gegoochel met cijfers. Cook the figures, cijfers kunnen altijd kloppend gemaakt worden.’
7. Kritiek heeft weinig effect
Vorige week toonde de Inspectie van Opsteltens eigen ministerie zich weer uiterst kritisch over de grote ambities die de minister heeft over de vorming van de nationale politie. De reorganisatie verloopt taai en rommelig, er zijn grote problemen met personeel en ict.
Maar kritiek vanuit de organisatie, dus ook van politiemensen zelf, wordt in Den Haag vaak niet op prijs gesteld. Toen Bernard Welten in 2011 de 500 animal cops van de PVV terecht bekritiseerde als verspilling van mankracht in een zinloze ‘caviapolitie,’ kreeg hij van hogerhand te horen dat dat niet gewaardeerd werd. Dat Welten gewoon gelijk had deed niet ter zake.
Vooral de war on drugs vreet mankracht. Het totale beslag op politie, justitie en gevangeniswezen is niet exact te meten, maar volgens schattingen is het zeker de helft van alle zaken. Heel concreet: volgens de Nationale Drug Monitor is 58 procent van alle grote rechercheonderzoeken gericht op drugs. Alle andere soorten misdrijven moeten het dus met de rest doen.
Sinds de invoering van de wietpas in zuidelijke steden is de overlast van drugshandel op straat sterk toegenomen en rent de politie de hele dag achter drugskoeriers aan.
Maar kan het ook beter?
De problemen met de Nederlandse opsporing zitten diep en zijn niet eenvoudig op te lossen. Om de opheldering op internationaal peil te brengen zijn minimaal een paar duizend extra rechercheurs nodig – en dat zal gezien de bezuinigingen ten koste moeten gaan van ondersteunende taken en blauw op straat.
De recherche moet slimmer en vooral simpeler georganiseerd worden, met specialisten die zonder coördinatiegedoe en roulatie uitsluitend bezig zijn met hun eigen specialisme, zoals bijvoorbeeld overvallen. Dan is zeventig procent opheldering op belangrijke deelgebieden wel degelijk mogelijk, zoals de Belgen laten zien.
Verder zou een intelligenter drugsbeleid zeker helpen. Dus geen zinloze persberichten over hoeveel wietplantages er deze maand weer zijn opgerold, maar doorrechercheren totdat de zware jongens erachter zijn gepakt en hun miljoenen zijn geconfisceerd.
De discussie zou eerst moeten gaan over de vraag wat wij als samenleving eigenlijk van de politie verwachten en wat voor verantwoording daarbij hoort: een brij aan nietszeggende, onbetrouwbare statistieken óf een paar heldere, realistische criteria waar we de politie dan ook echt op af kunnen rekenen.
Dit verhaal is geschreven door Bart de Koning.