Waarom winnen Kenianen zo vaak de marathon?
Trainen is belangrijk, maar topsport zal alsmaar meer draaien om het hebben van de juiste genen, schrijft David Epstein in zijn fantastische boek The Sports Gene.
Op 12 januari 2004 staat Mike Piazza, een van de beste slagmannen uit de Major League Baseball, in een honkbalstadion in Cathedral City (Californie), tegenover Jennie Finch, een softbalwerpster van de Amerikaanse nationale ploeg.
De gelegenheid was een softbalwedstrijd tussen de beste spelers van de twee Amerikaanse honkbaldivisies, de American League en de National League, bij een jaarlijkse benefietwedstrijd. De National League staat 9-1 voor, de wedstrijd lijkt beslist. En dus stuurt de American League haar geheime wapen het veld op: softbalster Finch, die mee was gekomen om de honkballers te coachen in de finesses van het softbal. Piazza en zijn ploeggenoten vinden het best.
Tegen een vrouw slaan, lachen toch?
En dan gebeurt het: Finch maakt Piazza in. Piazza slaat niet eens slecht; hij slaat niet. Finch loopt terug naar de bank, langs een stel National Leaguers met wijd opengesperde monden.
Hoe kan dit? Hoe kunnen de multimiljonairsterren van de Major League, de besten van de besten van de besten in een grote sport, worden ingemaakt door…een meisje?
Nature en nurture
Het is een van de vele fraaie verhalen uit The Sports Gene van ProPublica-journalist David Epstein, deze maand in het Nederlands verschenen als Topsport in de genen. Het boek draait om de verhouding tussen nature en nurture in de sport: wat is te trainen en wat is aangeboren?
Het slaan van een honkbal die met een snelheid van 150 kilometer per uur op je afkomt, dat is vooral nurture, legt Epstein uit. Veel oefenen op een specifieke taak: gewend raken aan de snelheid van de bal, de subtiele verschillen in de bewegingen van de werper herkennen, en voilà: na verloop van tijd kun je een werper ‘lezen’ - voorspellen waar de bal ongeveer terechtkomt.
Iedereen kan bijna alles, mits hij/zij er 10.000 uur in steekt
De afgelopen jaren is het idee populair geworden dat bijna alles een kwestie van trainen is. Dat aangeboren talent overschat is, of zelfs niet bestaat. Iedereen kan bijna alles, mits hij/zij er 10.000 uur in steekt, volgens de theorie die de Amerikaanse wetenschapsjournalist Malcolm Gladwell populariseerde in zijn boek Outliers, vertaald als Uitblinkers.
Epstein bezoekt de fotograaf Dan McLaughlin. Die besloot in 2010 – na lezing van Outliers – professioneel golfer te worden. The Dan Plan: dertig uur per week golfen, er eind 2016 10.000 uur op hebben zitten, en dan: prof-zijn.
Epstein heeft een ontnuchterende boodschap voor zulke mensen: niet iedereen kan alles, zelfs niet na 30.000 uur oefening. Genetisch materiaal is in veel sporten zo’n zwaarwegende factor, daar kan geen training tegenop. En dus kan het pijn doen, als een harde werker in botsing komt met genetisch talent.
Trainen tegen genen
Zo reist Epstein naar Zweden om te praten met Stefan Holm, wiens leven al sinds zijn zesde in het teken staat van zijn passie: hoogspringen. In 2004 wordt hij olympisch kampioen. Hard trainen werkt.
Maar in 2007 wordt hij op het wereldkampioenschap verslagen door ene Donald Thomas, een basketballer van de Bahama’s, die enkele maanden eerder na een weddenschap zijn eerste sprong waagde. Met zijn zevende sprong van zijn leven sprong hij al over 2 meter 30 – een hoogte van wereldklasse – en een paar maanden later verslaat hij op het WK de complete wereldtop.
De verklaring? Een bijna ideale lichaamsbouw.
Epstein bezoekt verder de Kalenji-volken in Kenia, waar een groot aantal succesvolle marathonlopers vandaan komt. Het succes ligt – vooral – in hun lichaamsbouw. De Kalenji hebben extreem smalle heupen en extreem lange en dunne benen, een gedeelde karakteristiek van volkeren die dicht bij de evenaar wonen. Een dunne bouw helpt bij het afvoeren van overtollige hitte, iets wat goed van pas komt bij zware inspanningen als hardlopen.
Nog een voorbeeld. Epstein was zelf op de Columbia Universiteit een wedstrijdhardloper en had daar een trainingsmaatje, Scott. Scott gold als het natuurtalent, Epstein als de onelegante zwoeger. Desondanks streeft Epstein uiteindelijke Scott voorbij. Hun omgeving trekt de logische conclusie: Epstein is de held die zijn tekortkomingen te boven komt, Scott is de loser die door luiheid zijn talent verkwist.
Een herkenbaar moralistisch verhaal. Maar tevens onzin, zo blijkt nadat Epstein zichzelf laat testen door wetenschappers die hij interviewde voor dit boek. Zijn DNA blijkt zo in elkaar te steken dat zijn basisniveau van zuurstofopname vrij laag is. Maar Epstein reageert wel zeer sterk op training - zijn grote voordeel ten opzichte van Scott - en ook dat is genetisch bepaald.
De mythe van de Jamaicaanse sprintgenen
Kortom: it’s the genes, stupid.
Tenminste, dat denk je halverwege het boek. Maar Epstein – en dat maakt zijn boek geweldig – gaat daarna hard op zoek naar feiten die dat Grote Idee ontkrachten. En die feiten vindt hij: soms is er wel een genetische voorsprong, dan weer niet.
Zo onderzoekt hij de theorie dat Jamaicanen genen bezitten die hen vrijwel onverslaanbaar maken bij de sprint. Hoe kan het anders dat zo’n klein eilandje continu de beste sprinters aflevert, net zoals de Kalenjin de langere afstanden domineren?
Een van de theorieën was dat in de koloniale tijd alleen de allersterkste slaven werden verscheept naar Jamaica, en dat van die allersterkste slaven alleen de allersterksten overbleven, en dat daarvan weer de sterksten zich bevrijdden van de Engelsen om in een hoekje van het eiland vrij te kunnen leven – precies het hoekje waar de meeste Jamaicaanse topsprinters vandaan komen.
De werkelijke reden dat Jamaica zo veel sprintkampioenen aflevert, is dat sprinten op het eiland de enige volkssport is
Maar als Epstein op onderzoek uitgaat, blijkt deze theorie elegante nonsens. Yannis Pitsiladis, een Australisch-Griekse wetenschapper, vertelt hem dat Jamaicanen genetisch niet uitzonderlijk zijn, hoezeer Pitsiladis dat ook wilde ontdekken.
De werkelijke reden dat Jamaica zo veel sprintkampioenen aflevert, is dat sprinten op het eiland de enige volkssport is. Elk Jamaicaans kind probeert de sport uit en coaches zijn bedreven in het opsporen van talent dat potentieel miljoenen waard is.
Daarnaast is er in de rest van de wereld niet heel veel interesse in sprinten, een van de vele atletiekdisciplines die eigenlijk alleen rond de Olympische Spelen in de schijnwerpers staat. Dat betekent dat de concurrentie beperkt is.
De Oerknal van Lichaamstypen
Geld verklaart volgens Epstein de opkomst van de genetische uitzonderingen in de sport.
Hij noemt dit de Big Bang of Body Types. Toen sport door televisie massavermaak werd, kwamen er geldstromen op gang die een carrière als topsporter voor velen aantrekkelijk maakte. Bijvoorbeeld voor reuzen van 2,10 meter.
Teams uit de Amerikaanse basketbalcompetitie NBA ontdekten al snel dat langere spelers vaak betere spelers zijn. De reuzen met atletisch vermogen werden steeds sneller opgespoord. Van alle Amerikanen tussen de twintig en veertig langer dan 2 meter 13, weet Epstein, speelt 17 procent in de NBA.
En zo is het voor de meeste sporten gegaan. Langeafstandslopers zonder dunne onderbenen redden het niet meer; zwemmers met korte bovenlijven zijn eveneens in het nadeel.
Een oneerlijke strijd
Na lezing van Epsteins boek is het duidelijk dat de term ‘eerlijke competitie’ in diverse sporten aan herziening toe is. De vraag is alleen: wat doe je eraan?
Is het bijvoorbeeld eerlijk om hardlopers uit de Keniaanse Kalenji-stam te laten racen tegen dikbenige Nederlanders? De organisator van de marathon van Utrecht vond van niet en organiseerde in 2011 twee races. Eentje voor Nederlanders, met veel prijzengeld, eentje voor Oost-Afrikanen, zonder prijzengeld. De bedoeling was de Afrikanen te ontmoedigen.
Een andere manier om genetische verschillen weg te nemen en training beslissend te laten zijn, is doping. Heel eerlijk, schreef Malcolm Gladwell in zijn bespreking van Epsteins boek. Vandaar ook dat wielrenners die het gebruikten, dat zonder gewetensbezwaar deden. Het was tegen de regels, maar het voelde eerlijk de regels te breken.
En zodra er nog meer bekend is over de rol van specifieke genen, komt een andere vraag om de hoek kijken: is het eerlijk om een jonge ambitieuze atleet niet te vertellen dat een leven lang trainen zinloos is, wegens een gebrek aan noodzakelijke genen?