Bijna niemand wil wonen op de olie die Canada zo rijk maakt

Emy Koopman
Schrijver en onderzoeksjournalist
Uit ruwe bitumen moet zwavel worden onttrokken, dat vervolgens in bergen wordt opgeslagen. Dit is onderdeel van de open mijn bij Fort McMurray in Canada. Foto: Hollandse Hoogte

In Fort McMurray in Canada ligt een van de grootste open mijnen ter wereld. De werkers verdienen goud geld met de winning van olie uit teerzanden. Toch overheersen cynisme en schuldgevoelens over de smerige industrie. Ik bezocht het gebied en doe verslag. Deel 1 in een serie over olieverslaving.

De olie-industrie is alomtegenwoordig in Alberta. In Calgary bijvoorbeeld, is het management van de industrie gevestigd. De villawijken hier zijn ruim voorzien van golfbanen en het centrum blinkt van alle wolkenkrabbers waarin de oliemaatschappijen hun kantoren hebben gevestigd. Dankzij luchtbruggen kun je zonder een jas aan te trekken naar de dichtstbijzijnde chique bar of dure winkel lopen. Als je toch naar buiten gaat, tref je tussen alle publieke kunst en langsrijdende SUV’s een muurschildering aan van, jawel, een oliepomp.

In de iets minder dure stad Edmonton wonen de medewerkers uit de industrie. Zij rijden in hun grote auto’s naar de West Edmonton Mall, het grootste winkelcentrum van Noord-Amerika, waar een prominent standbeeld pronkt met oliedruppels van zwart- en goudglanzend glas. Als het plaatselijke ijshockeyteam de Edmonton Oilers een wedstrijd speelt lijkt de gehele stad de olie-industrie te sponsoren, met shirts waarop een oranje druppel in een witte cirkel valt.

Alberta is het Texas van Canada, met zijn immer conservatieve regering, de cowboys en -girls en de lange geschiedenis van oliewinning. En mede dankzij de industrie is het leven in de regio gerieflijk. Alberta verdiende in 2013 ongeveer 4,4 miljard Canadese dollar aan de teerzanden. Volgens het Canadian Energy Research Institute hebben ruim in Alberta hun baan te danken aan de oliewinning.

Het heeft ook invloed op hoe mensen hier het klimaatprobleem zien. In erkende 41 procent van de inwoners van Alberta dat mensen bijdragen aan klimaatverandering. In de oostelijke provincies van Canada durfde bijna 70 procent van de respondenten die stelling aan. Van alle Canadezen zijn Albertanen het minst geneigd te geloven dat overstappen op duurzame energie mogelijk is: 52 procent van de Albertanen tegenover bijvoorbeeld 81 procent van de inwoners van Quebec.

Wie van de olie profiteert, ziet de wereld anders.

Uit ruwe bitumen moet zwavel worden onttrokken, wat vervolgens als grote bergen wordt opgeslagen bij Fort McMurray. Foto: Hollandse Hoogte

Vijftig tinten ontkenning

In Alberta kom je vijftig tinten ontkenning tegen. De mensen hier weten dat de teerzandindustrie verantwoordelijk is voor Ze weten van de afvalwaterbassins waaruit giftige stoffen lekken naar het grondwater, naar de belangrijke Athabascarivier. Maar ze zien ook de loonstrookjes en de prachtige sport- en entertainmentfaciliteiten die bedrijven als Suncor en Shell laten bouwen. Velen kiezen dan ook voor hun portemonnee, voor hun eigen toekomst. De hogescholen bieden programma’s aan die de inwoners klaarstomen voor een carrière in de olie- en gasindustrie.

Veel inwoners verdedigen de olie-industrie. Die doet immers haar best schoner te worden en de wereld heeft nu eenmaal olie nodig. Andere olieproducerende landen zijn niet zo vrijdenkend en betrouwbaar als Canada.

Laat ze hun spelletje spelen, zolang ik maar kan werken en mijn tank kan vullen!

In Fort McMurray, het hart van de teerzandindustrie, is weerstand tegen de industrie taboe. Deze plek wordt ook wel Fort McMoney genoemd, omdat de lonen er ongekend hoog zijn (een ongeschoolde arbeider die voor een van de oliebedrijven werkt, vangt al snel 100.000 dollar per jaar). Of Fort McMortgage, omdat de huizenprijzen met de lonen meestijgen.

‘Fort McMurray is de hel op aarde,’ zegt Lance Choney, een in Edmonton werkzame elektricien die er bewust voor heeft gekozen niet naar Fort McMurray te gaan. Zijn vrienden gingen wel. ‘Die zie ik nooit meer. Het enige wat ze doen is werken en slapen. Goed, je kunt drie auto’s kopen en wat ander speelgoed, maar wat heb je eraan als je er nooit mee kunt spelen?’

Het beeld dat Choney schetst wordt bevestigd in Fort McMurray. Buschauffeur Ross, een man van tegen de zestig, die zegt op meer dan dertig plekken te hebben gewoond, noemt Fort McMurray ‘the worst hole I’ve ever lived in.’ Doordat Ross voortdurend ‘workers’ naar de woon- en werkkampen bij de fabrieken rijdt, weet hij veel van het leven hier. ‘Die kampen zijn gevangenissen. Je mag er niks, overal zijn regels voor. Het enige wat er te doen is, is eten.’

Ross woont in een ‘rooming house’ met zes andere mannen. Een van hen, Robert, is hier pas gekomen, nadat zijn vorige baan bij een farmaceutisch bedrijf werd opgeheven. Terwijl hij vissticks bakt (‘niet uit de rivier hoor, die vis eet ik niet’), vertelt Robert dat hij net als Ross een baantje als buschauffeur hoopt te krijgen. Hij is zich bewust van de controverse rondom de teerzanden, maar laat zich er niet over uit: ‘Ik kom hier alleen om te werken.’

Ross sluit zich daarbij aan: ‘Al mijn familieleden zijn liberals, maar ik ben neutraal. De overheid, de industrie en de milieuorganisaties, ze spelen een spel. Laat ze hun spelletje spelen, zolang ik maar kan werken en mijn tank kan vullen!’

Uit ruwe bitumen moet de zwavel worden onttrokken, wat vervolgens als grote bergen wordt opgeslagen bij Fort McMurray. Foto: Hollandse Hoogte

In de olie voor een yogastudio

‘De mensen hier denken alleen maar aan geld verdienen,’ zegt Kaitlin, een yogalerares wier man Ben als elektricien in de olie-industrie werkt. Kaitlin en Ben komen uit British Columbia en kunnen naar eigen zeggen niet wachten om weer terug te keren.

‘Het is moeilijk om gelijkgestemden te vinden in Fort Mac,’ zegt Ben. Het stel is een extreem voorbeeld van hoe ontkenning in Fort McMurray tot hogere kunst is verheven. Ze sparen voor hun eigen duurzame, ecologische bed & breakfast en yogastudio in British Columbia.

In hun boekenkast staat het spraakmakende van Andrew Nikiforuk, het boek dat het debat in Canada over de teerzanden op scherp zette. (Het staat naast The Great Warming en Wheat Belly.) Op hun keukentafel ligt een pamflet tegen de Northern Gatewaypijpleiding, die olie van Alberta naar British Columbia moet gaan transporteren. ‘We gaan waarschijnlijk rond Kerstmis geld doneren om die pijpleiding tegen te houden,’ zegt Kaitlin.

Het stel woont nu vier jaar in Fort Mac en denkt nog zeker een jaar nodig te hebben voor hun yogastudio. ‘We hadden meer kunnen sparen,’ zegt Ben, ‘maar elke keer als ik een aantal dagen vrij ben, vluchten we de stad uit.’ ‘We hebben onze reisjes nodig, to stay sane,’ benadrukt Kaitlin.

Wat zegt het over deze plek, dat mensen periodiek vluchten om niet gek te worden? Verreweg de meeste mensen wonen hier In een enquête zei van de ondervraagden in de regio van plan te zijn elders met pensioen te gaan.

Verleid door het zwarte goud

Toch komen mensen vanuit de hele wereld naar Fort Mac. Ongeschoolde arbeiders uit Quebec, serveersters uit de Filipijnen, allemaal willen ze sparen voor een betere toekomst. Ze denken hier voor een paar jaar te blijven, maar dat verblijf wordt doorgaans opgerekt. Het leven in Fort Mac is duur, zeker twee keer duurder dan elders in Canada. De gemiddelde schuld per huishouden is in Alberta bijna het dubbele van de schuld in Ontario. Een mens kan hier al snel even verstrikt raken als de vogel die per ongeluk op een afvalwaterbassin landde, omdat het water zo mooi glinsterde.

Bergen zwavel bij de open mijn bij Fort McMurray. Foto: Hollandse Hoogte

Zoals een van de vrouwen in Kaitlins yoga-bewustwordingsklasje over ‘kwetsbaarheid.’ Op instructie van Kaitlin vertellen de deelnemers (veertien vrouwen, twee mannen) elkaar over wat geld voor hen betekent. Een pezige vrouw, met kort uitgegroeid geblondeerd haar en tattoos op haar armen, zegt dat ze naar Fort Mac kwam om, zoals iedereen, geld te verdienen. ‘Nu heb ik vier banen en sta ik vijftienduizend dollar in het rood.’ Ze begint zachtjes te huilen. ‘Vroeger had ik nooit schulden. Ik woonde aan een prachtig meer. Ik had een perfect leven.’

Als je hier iets verder kijkt dan de rijkdom, zie je de innerlijke worsteling. Er zijn de gangbare problemen, de problemen die passen bij gemeenschappen van mijnwerkers. De kans is hier groter dat je een soa oploopt dan in de rest van Canada, de mensen zijn er aanzienlijk dikker en hebben Het onderliggende probleem is moreel. Schuld regeert in Fort Mac.

Ondertussen proberen veel mensen hun handen in onschuld te wassen. Inwoners doneren genereus aan de plaatselijke voedselbank en andere goede doelen. Het ontbreekt er ook niet aan duurzame initiatieven. Direct om de hoek van de SUV-dealer staan zonnepanelen, de winkels dringen aan op het gebruik van reusable bags, er is een groene wasserette.

Het weegt echter niet op tegen een simpel feit: voor de productie van een vat teerzandenolie wordt zo’n uitgestoten dan voor een vat gewone olie in Canada of de VS.

‘Zolang hier een markt voor is, gaat het door’

Wie daarop wijst, krijgt de wind van voren. Bekijk het online commentaar onder een willekeurige ‘tar sands’-documentaire of -artikel en je ziet dat Canadezen elkaar uitmaken voor ‘oil slut’ of ‘enviro fearmongerer.’

Vooral de inwoners van Fort Mac zijn allergisch voor kritiek van buitenaf. Leonardo DiCaprio’s kritiek bijvoorbeeld. Naar verluidt arriveerde DiCaprio in Fort Mac met zijn privéjet, nam hij een helikoptervlucht over het gebied en vloog vervolgens door naar het First Nations-dorp Fort Chipewyan, centrum van protest tegen de oliewinning. Hij wilde met eigen ogen zien hoe erg de teerzanden zijn. ‘We must fight to keep this carbon in the ground,’

Geen enkel land gaat iets doen tegen klimaatverandering. Wij zijn daar alleen wat eerlijker over

De plaatselijke columnist Michael Jesso laat hem er niet mee wegkomen. In in het blad YMM somt hij op hoeveel liters olie DiCaprio met zijn vlucht verbrandde (zo’n 1768 liter per uur voor de privéjet), voegt daar DiCaprio’s algehele luxueuze levensstijl aan toe, en stelt de vraag: ‘Whose side are you really on Leo? For someone claiming to want to keep carbon in the ground, you sure do a great job of putting it in the air [...].’

Cynisme viert hoogtij. De Canadese premier Stephen Harper maakte in juni nog duidelijk dat een aanval op de olie-industrie wat hem betreft is. ‘Geen enkel land gaat iets doen tegen klimaatverandering, wat ze ook zeggen, geen enkel land gaat moedwillig banen en economische groei verwoesten. Wij zijn daar alleen wat eerlijker over.’

Ook Chris Powter, directeur van het door de overheid van Alberta gesponsorde Oil Sands Research and Information Network (OSRIN), heeft een broertje dood aan de kritiek op ‘zijn’ industrie. ‘Die komt vooral uit het oosten, uit Ontario bijvoorbeeld. Weet je wat hun belangrijkste industrie is? Auto’s! Kom op zeg!’

Het moge duidelijk zijn: zoals vrijwel overal, worden in Canada zorgen over de leefbaarheid van de planeet overtroffen door financiële belangen. Maar de schuld ligt niet alleen bij de Canadezen. Aangezien de globale vraag naar olie blijft stijgen, kunnen overheid en industrie de kritiek op de teerzanden makkelijk van zich af laten glijden. Zoals Chris Powter het verwoordt: ‘Zolang hier een markt voor is, gaat het door.’