Waarom het kunstgras niet groener is bij de buren
In de eredivisie is een felle strijd gaande. Om kunstgras welteverstaan. De ‘nepsprieten,’ die vooral bij kleinere voetbalclubs liggen, zouden competitievervalsing veroorzaken. Voetbalsocioloog Thijs Velema zocht het uit en ontdekte: het veld is juist niet van invloed op het succes van een club.
Er is een interessante oorlog gaande in de eredivisie.
Niet de oorlog om de titel, uiteraard. Die is dit seizoen weer traditioneel saai en wordt uitgevochten door de drie grote voetbalclubs.
Nee, er speelt een andere, spannendere oorlog. Die speelt zich af in de bestuurskamers, tussen de grote, rijke clubs én de kleine, arme clubs. En het is geheel onduidelijk wie er gaan winnen.
De inzet? Kunstgras.
De grote clubs spelen op echt gras en willen dat de kleine clubs, die om kosten te besparen hun thuiswedstrijden op kunstgras spelen, dat ook gaan doen. De afgelopen weken hebben de grote clubs hun ongenoegen kenbaar gemaakt.
‘In de eredivisie moeten alle wedstrijden op echt gras gespeeld worden,’ zei technisch directeur Marc Overmars van Ajax.
Namens Feyenoord zei technisch directeur Martin van Geel: ‘Wij vinden dat als je betaald voetbal speelt, er prioriteiten moeten worden gesteld.’ (Echt gras dus.) ‘Dan nemen die clubs bijvoorbeeld maar één of twee spelers minder onder contract.’
En ook Marcel Brands – technisch directeur van PSV – is tegen kunstgras. Dat het voor kleine clubs een optie is omdat het goedkoper is, vindt hij een kulargument. ‘Goedkoper! Dat is toch een motivatie die je als sportman en sportbestuurder niet moet willen?’
De argumenten tegen
De drie heren uitten hun kritiek in het Algemeen Dagblad, de krant die zich op het onderwerp heeft gestort en een enquête over kunstgras onder eredivisiespelers, -trainers en -bestuurders had uitgeschreven.
Het belangrijkste bezwaar van de trainers, spelers en bestuurders: kunstgras is oneerlijk. Dat had hetzelfde AD overigens vorig jaar al ‘bewezen.’ Clubs die op kunstgras speelden, haalden 69 procent van de punten uit thuiswedstrijden, terwijl de gemiddelde club maar 62 procent van de punten uit thuiswedstrijden haalde.
Voilà: competitievervalsing!
Een ander argument tegen kunstgras is dat Nederland, door voorop te lopen met kunstgras, vooral bij de jeugd en de amateurs maar nu ook bij de profs, ‘kunstgrasvoetballers’ kweekt. Als gevolg daarvan zullen we, zoals het AD in een column schreef, worden ‘weggeblazen’ door buitenlandse clubs, ‘omdat we alleen nog balletje-onder-de-voet-kunstgrasvoetballertjes opleiden.’
De mannelijkheid en weerbaarheid van de Nederlandse voetballer zijn in het geding.
En zo was er de laatste weken in columns en nieuwsberichten nog wel meer kritiek op kunstgras. Een greep: kunstgras is kankerverwekkend; kunstgras veroorzaakt blessures; kunstgras is de reden dat goede spelers niet meer in de eredivisie willen komen spelen; kunstgras vult de zakken van de FIFA.
De KNVB haalde tot voor kort min of meer de schouders op over de kritiek op kunstgras. Maar na het najaarsoffensief van de grote clubs in het AD is er nu een commissie in het leven geroepen die een ‘grondig onderzoek’ gaat doen naar kunstgras. En gisteren kwam het onderwerp ook aan de orde op het congres over de toekomst van het Nederlandse voetbal – want zo belangrijk is de zaak blijkbaar.
Een voetbalsocioloog wordt wakker
De kunstgrasclubs zijn dus in de verdediging gedrukt. Maar is het centrale argument in de discussie – kunstgras is competitievervalsing – wel waar?
Nee, zegt voetbalsocioloog Thijs Velema. De afgelopen weken volgde hij vanuit zijn woonplaats Taipei, waar hij promoveert, de discussie over kunstgras in Nederland. Als voetbalsocioloog is hij wel wat gewend, wat betreft conservatisme en drogredeneringen in het voetbal. Maar de discussie over kunstgras verlegde de grenzen weer wat.
Amusant vond hij vooral het gebrek aan feiten in de discussie, vooral omdat die relatief makkelijk boven zijn te halen. Zeker als het gaat om de kern van de zaak: of kunstgras al dan niet competitievervalsing is.
Dat kunstgrasclubs een groter percentage punten uit thuiswedstrijden halen, kan evengoed een heel andere oorzaak hebben
En het onderzoek van het AD dan? Heel goed dat het AD cijfers in de discussie heeft willen brengen, zegt Velema, want dat is vrij zeldzaam. ‘Maar het onderzoek is ook een goed voorbeeld van wat er fout kan gaan als journalisten zich op statistieken storten.’
Want dat kunstgrasclubs een groter percentage punten uit thuiswedstrijden halen – zoals het AD aantoonde – kan wijzen op het voordeel van kunstgras. Maar dat hoeft niet. Het kan evengoed een heel andere oorzaak hebben.
Preciezer onderzoek was nodig. Om de invloed van kunstgras te bepalen, zette hij alle uitslagen van de eredivisie tussen 2005 en 2014 op een rij en bepaalde hij de kans op winst, gelijkspel en verlies in drie situaties: als de thuisclub op kunstgras speelt, als de uitclub op kunstgras speelt en als twee kunstgrasclubs tegen elkaar spelen. Ook wilde hij weten of er na verloop van tijd gewenning aan kunstgras optrad, omdat steeds meer clubs op kunstgras speelden. Ten slotte vroeg hij zich af wat de invloed van kunstgras op de uitslagen is, als je rekening houdt met de kwaliteit van ploegen.
Wat bleek? Kunstgrasclubs hebben zowel meer kans om thuiswedstrijden te verliezen als om uitwedstrijden te verliezen. Dat verband was over alle negen seizoenen hetzelfde. Toen Velema de kwaliteit van ploegen ook meenam in zijn model, verviel de invloed van kunstgras vrijwel helemaal. Kunstgras heeft geen invloed op de uitkomsten in de eredivisie.
Het AD zag dus terecht dat kunstgrasclubs relatief veel punten uit thuiswedstrijden haalden. Dat komt alleen niet door het kunstgras, maar omdat deze clubs relatief kleine clubs zijn. En kleine clubs, zo blijkt ook weer uit Velema’s onderzoek, halen nu eenmaal een groter percentage van hun punten uit thuiswedstrijden.
Waarom kunstgras wedstrijden dus niet beïnvloedt? Mogelijk verschillen kunstgras en echt gras niet zo veel van elkaar als wel wordt gedacht. Spelers mogen dan een voorkeur hebben voor echt gras, of zéggen dat het spel anders is; de cijfers zeggen dat ze er geen last van hebben, of dat het in elk geval de uitkomsten niet beïnvloedt.
De campagne tegen de ‘nepspriet’
Dit wil overigens niet zeggen dat Velema voor kunstgras is. Hij wil zich niet voor of tegen kunstgras uitspreken. Hij wil vooral dat er basis van feiten besluiten genomen worden.
Dat ‘de nepsprieten’ voor de FIFA bijvoorbeeld een ‘geldkoe’ zijn, zoals Metro schreef, is nogal tendentieus. De suggestie wordt gewekt dat de FIFA champagnefeestjes organiseert met het afgeven van licenties voor kunstgrasvelden. Velema: ‘Maar het feit dat dit geld wordt besteed aan de ontwikkeling van kunstgras en kwaliteitsbewaking, gaat door zo’n kop boven het verhaal geheel verloren.’
En dat kunstgras in Nederland verwende ‘balletje-onder-de-voet-kunstgrasvoetballertjes’ kweekt, die niet gewend zijn in wind en weer te voetballen, iets waar het AD en NuSport bang voor zijn?
Het zou kunnen dat Nederlandse voetballers het spel anders leren spelen omdat ze nooit op echt gras hebben gespeeld – niet als jeugdspeler en niet als prof. Laat de KNVB vooral onderzoek instellen, zegt Velema.
Maar als met ‘balletje-onder-de-voet’ wordt gedoeld op wat technisch vaardige spelers als Cristiano Ronaldo, Neymar of Jetro Willems regelmatig doen, dan ziet Velema het probleem niet.
Het zou ook kunnen dat kunstgras juist een voordeel is. Trainingen zullen nooit worden afgelast, wedstrijden gaan altijd door. Van veel oefenen word je beter en bij voetbal is vaardigheid belangrijker dan kracht. Dat is ook wat de FIFA aanspreekt in kunstgras: een goed veld, ook in barre klimaten of landen waar er minder geld is voor onderhoud van echtgrasvelden.
Kunstgras is de toekomst!
Niet dat de argumenten van de voorstanders van kunstgras altijd even sterk zijn. ‘Dit hou je niet tegen,’ ‘kunstgras is de toekomst,’ ‘ik denk dat er over tien jaar geen grasvelden meer zijn’ – een beetje de teneur van de argumentatie van bijvoorbeeld Jan Smit, voorzitter van kunstgrasclub Heracles.
Misschien vrezen de voorstanders om het argument ‘geld’ te gebruiken. Dat zou niet zonder reden zijn, want dat argument wordt weggezet als ordinair. ‘Geld bepaalt de discussie,’ luidde de kop van het AD-verhaal waarin PSV-bestuurder Marcel Brands verontwaardigd vaststelde dat de kleine clubs kozen voor kunstgras omdat het ‘goedkoop’ is.
Maar geld, zegt Velema, is juist een prima argument. Niet om het geld zelf, maar om wat het bespaarde geld kan doen: betere spelers kopen, die de kleine clubs kunnen helpen in de oneerlijke strijd met rijkere clubs. Want geld, zoals ook bleek uit de analyse van Velema, bepaalt succes.
Mogelijk is het bespaarde geld zelfs een verklaring voor het succes van PEC Zwolle en Cambuur, zoals de technisch directeur van PEC Zwolle, Gerard Nijkamp, het recent op NPO Radio 1 al stelde. En misschien balen de groten zo van dat succes van de kleintjes – het piepkleine PEC staat op het moment van schrijven derde in de eredivisie, boven Feyenoord – dat ze hen dat voordeel willen ontnemen.
Een oplossing zou een zogenaamd solidariteitsfonds zijn, waarin alle eredivisieclubs geld stoppen en zo de hogere kosten van echt gras eerlijk verdelen. Maar overeenstemming daarover zal er niet snel komen. Want Wilco van Schaik van echtgrasclub FC Utrecht draait het om – hij zegt juist dat de kunstgrasclubs hem moeten betalen, als tegemoetkoming voor de hoge kosten van FC Utrechts echte gras.
Of dit het Nederlandse voetbal – volgens de KNVB kennelijk zo noodlijdend dat er gisteren een congres aan is gewijd – vooruithelpt? Een betere oplossing zou zijn om zo veel mogelijk geld te sparen, zodat je dat kunt uitgeven aan wat op het veld staat – spelers – en niet aan het veld zelf.