Ik kap ermee. De maat is vol. Ik doe het niet meer.

Er is voor mij een grens bereikt. Ik kan mijn vak niet meer naar eer en geweten uitoefenen.

Ik wil kinderen, jongeren en gezinnen goede zorg bieden. En dat, zo concludeerde ik, lukt zo niet meer.

Waarom niet?

Het bieden van ‘goede zorg’ aan gezinnen met is niet eenvoudig. Om dit te kunnen doen dient aan een aantal basisvoorwaarden te worden voldaan. Denk aan:

  • management met een inhoudelijk visie;
  • tijd en ruimte voor intercollegiale reflectie en uitwisseling;
  • continuïteit in het zorgaanbod, de medewerkers en het beleid;
  • gekwalificeerd personeel dat voldoende bijscholing ontvangt;
  • en natuurlijk voldoende tijd om goed te kunnen kijken en luisteren naar de klachten en de hulpvraag van de betreffende persoon.

Logische zaken, denk je wellicht. Een open deur haast. De realiteit is echter de ‘omgekeerde wereld.’ Met pijn in het hart heb ik besloten deze omgekeerde wereld de rug toe te keren.

Waar gaat het dan mis? Wat gebeurt er precies, daar in de GGZ? Ik liep tegen vijf dingen aan.

1. De diagnose moet in een uur gesteld

Het begint al tijdens het eerste gesprek dat ik met een kind en zijn/haar ouders voer. Als behandelaar is het mijn doel om in zo’n gesprek een goed beeld te krijgen van de klachten en de hulpvraag van de betreffende persoon. Hiervoor is het nodig dat ik investeer in een werkrelatie, zodat mensen zich veilig genoeg voelen om over kwetsbare onderwerpen te praten en ik voldoende informatie kan verzamelen. Gebaseerd op deze informatie, mijn professionele kennis en ervaring en de nodige collegiale feedback kan ik een gedegen behandelplan opstellen.

In mijn baan werd ik echter geacht binnen een uur een diagnose te stellen. Geen beschrijvende diagnose, waarin contextuele factoren en breder functioneren worden genoemd, maar een classificatiecode uit het handboek voor psychiatrische stoornissen, de

Deze numerieke code geeft een beknopte beschrijving van de klachten, maar zegt niet zoveel over een individueel persoon. Toch is de code die ik kies bepalend voor de behandeling die ik mag geven. Ook moet de diagnose direct in het dossier. Zonder tijd voor reflectie en overleg met collega’s, verwijzers, school of andere gezinsleden. Waarom? Anders vergoedt de zorgverzekeraar de behandeling niet.

Natuurlijk, een diagnose kan later altijd nog worden aangepast, maar dan is de term ‘ADHD’ of ‘PDD-NOS’ of welke andere dan ook wel al door het kind en de ouders gehoord, en in een brief aan de huisarts gecommuniceerd. Ik vertelde de kinderen en hun ouders dan ook meestal maar dat ik in mijn hoofd veel langer met hen bezig was, maar dat er nu eenmaal een code moest worden ingevoerd. Voor veel mensen was deze werkwijze moeilijk te begrijpen. Sommige mensen bleven gefixeerd op de genoemde diagnose, anderen kozen er juist voor om af te zien van een behandeling, uit angst dat er een label aan hun kind zou blijven kleven.

2. Er is te veel onrust in de organisatie

Op organisatorisch niveau ervoer ik zo veel onrust dat het de kwaliteit van mijn werk negatief beïnvloedde. Zo was ik de afgelopen jaren door locatiewisselingen onevenredig veel tijd kwijt aan het in- en uitpakken van dozen en het geven van routebeschrijvingen aan cliënten. De teams werden bovendien zo vaak herschikt dat ik er haast murw van werd, terwijl ik tegelijkertijd een stelselmatig tekort aan inbedding en collegiale uitwisseling ervoer. Zo was ik eens uren kwijt aan het vinden van de dienstdoende psychiater, toen een van mijn cliënten in levensgevaar was en acuut moest worden opgenomen. Er waren inmiddels zo veel collega’s wegbezuinigd dat er niet altijd meer een voor- en achterwacht aanwezig was. Ondertussen staan er steeds meer mensen met ernstige problematiek op een wachtlijst, omdat er simpelweg minder capaciteit is binnen instellingen.

Ook rond mijn eigen veiligheid, een vrij basale randvoorwaarde, gingen er dingen mis. De roosters met daarop de aanwezigheidsvermelding van alle collega’s veranderden zo vaak dat het niemand was opgevallen dat ik op een zeker moment de enige aanwezige behandelaar in het pand was. Dat realiseerde ik me pas met de nodige schrik tijdens een lastig gesprek met een vader die als agressief bekendstond.

3. Het management is alleen maar met het kostenplaatje bezig

In mijn contact met het management viel me op dat zij zo druk waren met het ‘financieel boven water houden’ van de organisatie dat ze niet toekwamen aan het oplossen van structurele problemen op de werkvloer. Voor de meest urgente knelpunten werd zo snel mogelijk een oplossing aan elkaar geknoopt, zonder tijd voor reflectie en zonder een metavisie. Doordat managers al helemaal niet toekwamen aan het aansturen van teams moesten behandelaren zelf bovendien allerlei praktische zaken regelen, zoals het opvangen van cliënten van zieke of boventallig verklaarde collega’s. Dat was niet alleen inefficiënt (want niet gecoördineerd), maar legde ook een onevenredige druk op behandelaren. Nog meer werk, onder nog ongunstigere werkomstandigheden. Het zal geen verbazing wekken dat veel collega’s burn-outklachten ontwikkelden.

4. De bureaucratie houdt me van mijn werk af

Ook voelde ik me belemmerd bij het uitvoeren van mijn eigenlijke taken doordat ik steeds meer tijd moest besteden aan bureaucratische en administratieve handelingen. Zo werd het secretariaat – voorheen belast met de taak ons te faciliteren, zodat wij ons konden richten op de behandeling – omgetoverd tot een zogenaamde zorgadministratie, waarbij het ons behandelaren expliciet niet was toegestaan er even binnen te wippen voor overleg. Met de medewerkers van de zorgadministratie, die in een ander pand dan de behandelaren gevestigd waren, kon alleen telefonisch of per e-mail worden gecommuniceerd. Deze medewerkers hebben de opdracht nauwgezet te controleren of de vinkjes, data en kruisjes al dan niet op de juiste plek in het dossier staan, maar hebben soms geen idee hoe deze administratieve handelingen zich verhouden tot onze daadwerkelijke werkzaamheden met cliënten. Het kostte veel tijd en energie om de vaak weerbarstige werkelijkheid in een vooraf bedacht model te persen. En die energie kan volgens mij zinvoller worden besteed aan cliënten.

5. Economische overwegingen gaan voor kwaliteit

Maar waarom gaat het dan zo mis? Hoe complex de wereld van de zorg ook is, uiteindelijk is het antwoord op deze vraag vrij eenvoudig. In de geestelijke gezondheidszorg zijn economische overwegingen dominant geworden. Zo dominant dat er voor de inhoud van het vak steeds minder ruimte is. Om misverstanden te voorkomen: ik ben een groot voorstander van kostenbewust werken. Als zorgverlener aanvaard ik de plicht zo goed mogelijke zorg te leveren op de meest efficiënte wijze. Maar in de huidige situatie wordt het kind vaak met het badwater weggegooid. Instellingen zijn noodgedwongen zo druk met het economische plaatje dat ze niet meer toekomen aan het borgen van de kwaliteit. Ook de overgang van de jeugd-GGZ naar de gemeente, in essentie een bezuinigingsmaatregel, leidt tot toegenomen onrust en chaos binnen zorginstellingen.

Minister Schippers (Volksgezondheid, VVD) wil met haar beleid de zorgkosten verlagen. Of ik dat zelf een verstandige keuze vind, gezien de gevolgen hiervan op lange termijn en op andere plekken in de samenleving, doet nu niet ter zake. Ik wil met deze bijdrage vooral duidelijk maken hoe het huidige beleid in mijn praktijk van alledag niet alleen ineffectief bleek, maar erger nog, de kwaliteit van mijn zorg ondermijnde.

Zorg voor minder geld, dat kan. Daar kunnen we voor kiezen. Maar dan moeten we wel beseffen dat dit ook minder zorg is, én met het huidige beleid ook nog eens minder goede zorg. Met alle risico’s van dien.

Het is al met al wachten op een incident of op een rapport dat de gebreken van het huidige zorgsysteem pijnlijk voelbaar en zichtbaar zal maken. Het enige positieve gevolg daarvan is dan dat dit beleidsmakers, de maatschappij - ons, kortom - wakker zal schudden en weer bereid zal maken om te investeren in geestelijke gezondheidszorg. Als dat gebeurt bied ik mijn diensten graag weer aan. Heel graag zelfs.

Want mijn wens om goede zorg te bieden, en een bijdrage te leveren aan de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren, kan niet worden wegbezuinigd. Die blijft gewoon bestaan.

Podcast: De strijd van Trudy Dehue tegen de standaardisering van alles Trudy Dehue (1951) is als wetenschapsfilosoof een luis in de pels van de universiteit. Met haar nieuwe boek Betere mensen houdt ze haar collega’s een confronterende spiegel voor: al te vaak verkopen zij normen onder het mom van feiten. Een wake-up call van een bevlogen onderzoekster. Luister het goede gesprek van Lex Bohlmeijer met Trudy Dehue hier terug Podcast: Drie manieren om de gezondheidszorg beter én goedkoper te maken Hoe moet dat nu met onze gezondheidszorg de komende jaren? De kwaliteit is ondermaats en de kosten rijzen de pan uit, hoor je vaak. Voormalig hoogleraar Guus Schrijvers laat een ander geluid horen. ‘De Nederlandse gezondheidszorg doet het goed,’ schrijft hij in zijn nieuwe boek. En: het kan nog beter. Luister het goede gesprek van Lex Bohlmeijer met Guus Schrijvers terug