Hoe grond de ongelijkheid voedt
Rousseau zei het al. Het ging allemaal mis toen iemand zijn vlag in een stuk grond plaatste en riep: ‘Dit is van mij.’ ‘Wat een misdaden, oorlogen, moorden, wat een ellende en verschrikkingen was de mensheid niet gespaard gebleven als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had gedempt en tot zijn medemensen had geroepen: ‘Hoed je om naar die bedrieger te luisteren’.’
Het lijkt een ietwat archaïsche bron van onrecht: de verdeling van grondbezit. Ja, misschien toen Jane Austen nog boeken schreef over de maniertjes van de landadel en landbouw de grootste bron van werkgelegenheid was, toen was grond als inkomenscategorie nog relevant. Maar zulke feodale zorgen zijn achterhaald door de vooruitgang.
Niet voor niks is grond uit de economische canon verdwenen. Deelden klassieke economen, van Smith tot Marx, de economie nog steevast op in drie klassen: arbeiders, kapitalisten en grondbezitters, hedendaagse economen hebben voor het gemak ‘grond’ als een aparte productiefactor maar laten vallen. Te onbeduidend. ‘Als het de bedoeling was dat er drie productiefactoren waren,’ zei Robert Solow, een van de grondleggers van de moderne groeitheorie, eens, ‘dan had God het wel makkelijker gemaakt driedimensionale grafieken te tekenen.’
Maar grond is terug! In zijn laatste artikel over ongelijkheid brengt Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz grond zelfs als een aparte productiefactor in beeld.
Wie heeft er gelijk?
De angst in de negentiende eeuw was dat door economische groei de landadel een steeds groter deel van de nationale koek zou opslokken. Er was immers slechts een beperkte hoeveelheid vruchtbare landbouwgrond beschikbaar. Bevolkingsgroei zou de vraag naar voedsel opdrijven, waardoor landbouwgrond steeds schaarser en duurder werd. En zo, door de geleidelijke groei van de bevolking, zouden luie grondbezitters achterover kunnen leunen, hun huur innen en oogsten waar ze niet gezaaid hadden.
Tot 80 procent van de toename in woningprijzen tussen 1950 en 2012 kan worden toegeschreven aan grondprijzen
De klassieke economen bleken, zoals wel vaker bij dat vrolijke gezelschap, te pessimistisch. Nieuwe, onaangetaste landbouwgrond in onder andere het westen van Amerika en innovaties in landbouwtechnologie maakten gehakt van het doemdenken van de klassieken. Voedselschaarste bleef uit en de waarde van landbouwgrond nam alleen maar af. Landbouweconoom Merijn Knibbe schat de waarde van de Nederlandse landbouwgrond in 1872 nog op zo’n driehonderd procent van het bbp. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was dat nog maar zo’n dertig procent van het bbp.
Maar nu krijgen de heren alsnog gelijk. Landbouwgrond is weliswaar steeds onbeduidender geworden, maar stedelijke grond is in waarde geëxplodeerd. In een recent onderzoek maken economen Knoll, Schularick en Steger de balans op van anderhalve eeuw woningprijzen in veertien landen. Het patroon is vrijwel overal hetzelfde: tot de jaren vijftig bleven de woningprijzen redelijk stabiel, vervolgens stegen ze exponentieel. En die stijging was niet te wijten aan duurdere stenen. Nee, ‘tot 80 procent van de toename in woningprijzen tussen 1950 en 2012 kan worden toegeschreven aan grondprijzen,’ aldus de auteurs.
Ze verklaren deze opmerkelijke trend door een daling van de transportkosten. In de negentiende eeuw kelderden de reistijden door kanalen, treinen, auto’s en betere infrastructuur. Hierdoor kwam er steeds meer stedelijke grond beschikbaar. Pendelen tussen het westen van Friesland en Amsterdam is lastig met een paard en wagen. Maar als je per auto binnen een uur in Amsterdam kunt zijn, kwalificeert zelfs het westen van Friesland zich als een werkbare locatie.
De rek is er echter uit. Ja, je mag inmiddels met 130 in plaats van 120 kilometer per uur over de Afsluitdijk racen, maar zulke snelheidsverbeteringen zijn miniem vergeleken met de reistijdwinst van de trein ten opzichte van de koets. Doordat reistijden niet meer zo veel afnemen, is het aanbod van aantrekkelijke locaties achtergebleven bij de vraag, die door bevolkingsgroei en afnemende huishoudgrootte blijft toenemen.
De snelweg naar rijkdom
De klassieken zaten er dus toch naast: het is niet de schaarste van vruchtbare grond, maar de schaarste van aantrekkelijke stedelijke locaties die de grondprijzen opstuwt. En het is niet de landadel die aanspraak maakt op hogere grondwaardes, maar iedereen die er de vruchten van plukt – van banken met hun hypotheken tot makelaars met hun adviezen, van bestaande woningbezitters tot woningcorporaties.
Die toenemende rol van grondinkomen in onze economie is problematisch voor verdedigers van de status quo. Niet voor niks werd grondinkomen door de klassieke economen als de meest onrechtvaardige vorm van inkomen beschouwd. Wat heeft de bestaande woningbezitter immers te maken met een afname van de transportkosten? Waarom mag hij aanspraak maken op grondwaardestijgingen als gevolg van zulke maatschappelijke ontwikkelingen?
Hoed je dus voor de bedrieger die beweert dat inkomensongelijkheid ontstaat door superieure inzet of grootse inventiviteit. Grond is, net als toen, een veel makkelijkere weg naar rijkdom.
Deze column verscheen eerder in De Groene Amsterdammer.