Dit was het nieuws (volgens de bewoners van Betondorp)

Foto: Jan Dirk van der Burg (voor De Correspondent)

Vorig jaar ben ik, met mijn vriendin, in Betondorp komen wonen. Van het socialisme, dat aan de basis van deze wijk stond, is weinig meer over. Toch houden mijn nieuwe buren hun wijk graag zoals die was. Buurman Willem, bijgenaamd Spijker, heeft direct zijn hoop op mij – als journalist – gevestigd. Hij vertelt me wat volgens hem in de krant moet komen te staan.

Bij bakkerij ‘De Lekkernij’ aan De Brink kwam ik Willem Frederik van Wijngaarden tegen, een zestiger met een buik en een grijze snor waarvan hij de uiteinden iedere ochtend nauwgezet tot puntjes draaide en waarin gele plekken zaten vanwege het nuttigen van een pakje Van Nelle per dag, een lekkernij die hij bij Marcel Oosterwaal kocht, een buurtsuper waar je de boodschappen nog gewoon kon laten opschrijven.

Willem, levensmotto: ‘Onze Lieve Heer schonk ons het leven, de barman de rest,’ stond in Betondorp bekend als ‘Spijker.’ Hij was er ooit de magerste van allemaal. Willem was toen suppoost bij het voormalige Ajax-stadion ‘De Meer,’ aan de overkant van de Middenweg. Een lucratieve periode, omdat hij je voor het juiste bedrag bij belangrijke wedstrijden naar binnen kon loodsen. Verder sprak hij graag over zijn periode in de kleine criminaliteit, iets waar hij ‘in wezen’ nog steeds niet vies van was.

Het eerste gesprek dat ik met Spijker voerde – ik en mijn vriendin woonden toen één dag in Betondorp – ging over de pallets met straatklinkers die gemeentewerkers op de stoep voor ons huis hadden geparkeerd. ‘Een buitenkansje.’ Hij snapte niet dat we daar niets mee deden.

‘We wonen op één hoog,’ zei ik lafjes. Hij zei dat ik ‘ze natuurlijk ook niet mee naar boven moest nemen,’ waarna hij met een knipoog afscheid nam.

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Willem had me nodig

Sindsdien waren we vrienden, wat vooral inhield dat hij op luide toon de politiek en het nieuws met me doornam. Die ochtend had hij echter zorgen. Zorgen waarvan ik hem ging verlossen.

‘Je weet van mijn vrouwtje, die vorig jaar is overleden? Nee? Nou, dat is zo. De dochter daarvan is in haar huisje gaan wonen en nu zegt zo’n heks van de gemeente, die zelf natuurlijk geen kinderen heeft, dat ze eruit moet omdat ze niet op dat adres staat ingeschreven.’

Het leek hem wel iets voor de voorpagina van een krant of tijdschrift. ‘In ieder geval geen klein bericht.’

Met de mededeling dat ik haar in de HEMA in Winkelcentrum Oostpoort kon vinden en dat ik haar wel zou herkennen omdat ze ‘van ellende bijna uit elkaar valt,’ nam hij afscheid.

‘Dank je wel, ouwe!’

Toen wij hier kwamen wonen

Mijn vriendin en ik wisten niets van het typische karakter van de wijk, toen we er afgelopen zomer kwamen wonen. We kwamen niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en waren met een makelaar in zee gegaan die met een huurwoning in Betondorp kwam. Na een paar gesprekjes met de verhuurders, die tijdelijk op het Franse platteland wilden gaan wonen, kon het huurcontract worden getekend. Een gebeurtenis die ‘het sleutelmoment’ werd genoemd, en waarvoor wij een paar honderd euro dienden te betalen.

Het is belangrijk om zo snel mogelijk geaccepteerd te worden. Zo’n buurt is het wel

De medewerkster van het makelaarskantoor zat al op me te wachten in onze nieuwe huiskamer. Ze was in een mooie jurk op de scooter gekomen en had foto’s gemaakt van het hele huis. Ik tekende drie formulieren. Daarna kreeg ik twee huissleutels, waarvoor ik ook moest tekenen en daarna ook nog twee schuursleutels, waarvoor ook nog een apart formulier bleek te bestaan.

De vrouw raadde ons aan zo snel mogelijk kennis te maken met buren en omwonenden.

‘Het is belangrijk om zo snel mogelijk geaccepteerd te worden. Zo’n buurt is het wel.’

Het begin van Betondorp

In het Amsterdams Gemeentearchief vond ik een foto van twee mannen met een hoed, die met een opschrijfboek onder de arm voor de deur van ons nieuwe huis stonden. De foto moet in de zomer van 1924, het jaar van de oplevering, gemaakt zijn. In het toen ook al betegelde voortuintje stond een cementmolen. Cement was een nieuwe vinding, een wapen in de strijd voor meer betaalbare woningen, want bakstenen waren schaars. Aan de oostkant van Amsterdam werd een compleet nieuw dorp opgetrokken. Naast vierhonderd traditionele huizen van baksteen met rode pannen erop, kwamen er vijfhonderd volledig betonnen huizen met platte daken.

De mannen die op de foto aanbelden bij ons huis, waren inspecteurs van ‘de woningdienst.’ Een dienst die eens in de zoveel tijd van deur tot deur gingen om er de gezinnen te controleren op ‘beschaving’ en ‘netheid.’ Want ‘Betondorp,’ zoals de wijk in de volksmond al snel werd genoemd, was bedoeld als voorbeeldwijk voor keurige ambtenaren en geschoolde arbeiders.

Wat bij een eerste verkenningstocht door de wijk opviel, was het stratenplan. De stedenbouwkundigen hadden rechte lijnen getrokken die uitkwamen op het sociale middelpunt – De Brink – met winkels, een verenigingsgebouw en een leeszaal. De wegen ernaartoe kregen landbouwnamen – Veeteeltstraat, Harkstraat, Akkerstraat, Egstraat, Ploegstraat – die verwezen naar de zo gewenste rust van het platteland. Over de kleine ramen in de woningen ging het verhaal dat het een stille hint was voor de gewenste – socialistische – levensstijl. De bewoners zouden er minder door geneigd zijn om naar buiten te kijken.

Kerken en kroegen ontbraken in die begintijd, hetgeen later werd goedgemaakt door het verbouwen van een paar huizen. Bij ‘El Burrito’ – ‘Het ezeltje’ – kwam het bier niet uit de tap, maar uit de fles. Ze organiseerden er iedere maand een kaasfondue-avond, hetgeen met geplastificeerde stencils aan de lantaarnpalen werd aangekondigd.

‘Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit,’ zei Gerard Reve dan ook over de wijk waar hij met zijn broer Karel woonde en die hij ‘cementdorp’ noemde.

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Heb je dat verhaal al af?

De kinderen van toen woonden er voor een deel nog steeds toen wij er vorige zomer heen verhuisden. Ze verplaatsten zich met hun rollators en scootmobiels door de bijna volledig blanke wijk. Van het ‘betaalbaar ideaal’ van toen, was vooral het woord ‘betaalbaar’ blijven hangen. De enige met een onbetaalbaar hoge huur waren wij, hetgeen ons onbedoeld status gaf. Bij ons kon je terecht voor raad en daad. En dus belde Spijker een uur na onze ontmoeting bij bakkerij ‘De Lekkernij’ maar meteen met een insteek voor het voorpaginaverhaal over zijn stiefdochter.

‘Had ze maar een kleurtje gehad, dacht ik inenen...’

Ik: ‘Hoezo?’

Hij: ‘Hun krijgen toch voorrang?’

Tien minuten later belde hij weer. Of ik dat verhaal al af had?

De volgende dag kwam ik hem tegen in buurtcafé De Avonden – genoemd naar het eerste boek van Gerard Reve, dat ik volgens de uitbaters, de broers Jean-Pierre en Michel, overigens niet hoefde te lezen (‘En de film is helemaal ruk.’) – waar hij dagelijks koffie dronk. Het artikel hoefde niet meer.

‘Ik heb moeite voor haar gedaan, ik heb haar twee keer gebeld. Ze nam de telefoon niet op. Dan denk ik: stik er ook maar in.’

Marcel van Roosmalen schrijft over Nederland en het nieuws, door de ogen van de bewoners van Betondorp, een van de laatste echte volksbuurten van Nederland.