Ode aan de meest verdrukte aller emoties: jaloezie

David Van Reybrouck
Correspondent Revolutie in Indonesië
Illustratie: Tzenko (voor De Correspondent)

Wekelijks zing ik de lof van een boek, een film, een landschap, of enig ander voortbrengsel. Journalistiek moet naast kritisch ook weer lyrisch durven zijn. Vandaag: leve de jaloezie!

Dit is een lofzang op de meest verdrukte aller emoties. Afgunst. Het heeft altijd al iets Tsjetsjeens gehad. Grauw en somber, volkomen gewantrouwd, en dus: verboden. Maar waarom eigenlijk? Maak je het geknaag niet heviger als je het met het kussen der wellevendheid tracht te verstikken? Hulde aan de hunkering die woekert in het duister!

Gisteren kwam L. op ziekenbezoek. Na een werkweek met carjacking, een schouderoperatie, een relatiebreuk, was dat wel aardig. Ze zat op de rand van het bed in het souterrain waar ik tijdelijk woon. Rafelrand van Brussel. Door het raam: roodborstjes en de eerste bomen van het

Ik ken L. niet goed. Dat wil ik zo lang mogelijk zo houden. Af en toe is ze er gewoon en vertelt ze over de tijd dat ze een online sekswinkel had. Nu promoveert ze op iets post-structuralistisch aan een Franstalige universiteit, het unheimliche, geloof ik.

Toen ik haar anderhalf jaar geleden voor het eerst in Brussel-Zuid ontmoette, zei ze al na tweehonderd meter: ‘Ik ben verschrikkelijk polygaam.’ Een bushalte verder leerde ik dat ze én een man én een vrouw beminde, naast nog wat creaturen. En nog eens driehonderd meter verder vernam ik dat ze ook carrière had kunnen maken als professioneel meppenuitdeler in de sm-wereld. Iets waar ze nog weleens over nadacht. Hoewel, meppen, dat moest een hobby blijven.

Perversie, het creatief afwijken van de openbare norm door instemmende volwassenen, is vaak een blijk van intelligentie

‘Je hebt alles in je om een groot filosoof te worden,’ zei ik. Want perversie, het creatief afwijken van de openbare norm door instemmende volwassenen, is wel vaker een blijk van intelligentie.

Vorige maand vertelde ze: ‘Ik heb weer een slaafje.’ We aten een BiFi-worst bij een benzinepomp. Nergens is de nacht zo smerig oranje als in de provincie Henegouwen, het meest Bulgaarse deel van België. ‘Een laatstejaars. Overtuigd marxist. Tegen alles wat naar verdrukking ruikt. Maar mij moet hij altijd met u aanspreken,’ lachte ze terwijl we verder reden, ‘de hele dag, niet alleen als ik hem over de vloer laat kruipen.’

En nu zat ze op de rand van mijn bed. Hoe gaat het met je schouder? Is je auto al teruggevonden? Zijn dat bloemen van de uitgeverij?

En toen kwam het: ‘Ik voel voor het eerst in mijn leven jaloezie.’ Ze proestte het uit. Haar bolsjewistische slaafje kreeg sinds kort aandacht van een andere promovenda en dat kon ze écht niet hebben. Dat hij het voor haar ogen met haar eigen vriendinnetje deed: geen probleem, dat was gezellig. Maar dat hij met een andere vrouw aan het flirten was! Ik grijnsde samen met mijn verse litteken. De meester die afhankelijk wordt van de slaaf, het gekende proces. ‘Hegel zei het ook al,’ zei ze mistroostig.

Maar het mooiste was: dat proesten. Die oprechte verbazing. Zij die zoveel mannen, zoveel vrouwen. Zij die altijd met anderen terwijl die anderen weer met anderen. En nu, ineens, zomaar, hupsakee, jaloers. ‘C’est bizarre, non?’

Zo onbevangen naar je eigen gemoed kunnen kijken. Als een toerist naar een waterval. Oordelend noch veroordelend. Gefascineerd, verbaasd, ja zelfs geamuseerd over het kolkende schouwspel. Jaloezie was geen ranzig woekerende emotie die ze te allen prijze moest bestrijden of verdringen. Wie zijn lust aanvaardt, aanvaardt ook zijn mist. En benoemt hem.

Het probleem is niet jaloezie. Het probleem is het verbod op jaloezie. Het probleem is de beleefdheid. (Raar woord trouwens, ‘beleefdheid,’ voor iets wat juist beleving verbiedt.) Terwijl het zoveel beleefder zou zijn om te kunnen zeggen: ‘Ik merk dat ik jaloers ben. C’est bizarre, non?’