Vrijdagavond nam het Koninklijk Concertgebouworkest afscheid van Mariss Jansons, de Letse dirigent die elf jaar lang aan het hoofd stond van een van de beste orkesten ter wereld. Ik zat rechtsachter het podium. Het hele concert had ik zicht op het tweeduizendkoppige publiek, het blonde koningspaar op het balkon, maar vooral op de mimiek en de motoriek van een fenomenaal dirigent. Jansons begon ingetogen met Luciano Berio, verblufte met werk van Aaron Copland en Gustav Mahler en loodste het orkest na de pauze door het Concert voor orkest van Béla Bartók. Een schipper was hij, een ridder die de golven mende. Schalks, bedachtzaam, verwonderd. En aldoor: liefdevol.

Na afloop werd van hem een monumentaal portret onthuld. Ik kon vanaf mijn plek enkel de achterkant aanschouwen. Maar ik zag een volle zaal naar adem happen, hoorde meer dan duizend ‘ooohs,’ ik zag voor het eerst in mijn leven een staande ovatie voor een schilderij.

Opluchting. Ging het niet te woest zijn? had ik mij eerder afgevraagd. Het was al zo’n statige instelling, dat Concertgebouw.

Het schilderij had ik in januari mogen bezichtigen in het atelier van de Belgische schilder Sam Dillemans. Het hing te midden van landschappen, naakten, schrijvers en Koud in zijn enorme atelier, bitterkoud. Ik zou een uurtje langskomen, maar bleef meer dan vier uur plakken. Met mijn jas aan. We praatten over Rubens, Cézanne en Permeke. Terwijl het daglicht evolueerde van grauw naar donkergrauw, stonden we op om weer naar zijn doek te kijken. Weken had hij eraan gewerkt. Hij bezag het resultaat van nabij en zuchtte: ‘Het is een slagveld.’

Dat is het.

Mariss Jansons geportretteerd door Sam Dillemans. Foto: Wim Van Eesbeek

Sam Dillemans: ‘Ik had eerst een kleine voorstudie gemaakt, maar uiteindelijk is het 1 meter 94 bij 1 meter 40 geworden. Het gezicht alleen is al een meter hoog. Weet gij wat dat betekent? Een groot gevaar op karikatuur. Voor ge ‘t weet is het een spookkot op de kermis. Daarom: geen attributen, geen dirigeerstokje, niks. En ge moet weten, ik schilder dat eerst al knielend. Het doek ligt op de grond. Foto erbij. Soms is het beter om uw model niet te zien, niet te kennen. Ik liet een fotootje uitvergroten. De pixels waren zo groot als legoblokken.’ Hij keek, zweeg. Dan: ‘Toen ik het af had, was het snijden zeer, zeer moeilijk. Te veel ruimte boven het hoofd zou het beeld verzwakken, maar te weinig zou hem opsluiten.’

Zo ziet het er van dichtbij uit.

Dillemans: ‘Zie je die korsten? Voor ik eraan begon, heb ik weken mijn borstels afgeveegd aan het doek. Ik werk graag op een ondergrond die al geleefd heeft. Dat geeft een interessante textuur. Voor mijn driehonderd schrijversportretten, kocht ik massa’s knullige schilderijtjes uit de kringloopwinkel. Daarop schilderde ik. Ge moet uzelf verrassen, ge moet een zekere nonchalance cultiveren. Mijn enige criterium is: ben ik verrast of niet?’

Terwijl hij traag aan zijn dikke shaggie trok, vroeg ik me af: hoe uitzonderlijk is dat? Zo’n fabelachtige techniek hebben, en dan niet vervallen in volmaaktheid? Niet kiezen voor braafheid? Nee, morsig durven blijven. Onverwacht durven uithalen. Trefzeker toeslaan. Sam Dillemans is een bokser. Dat scheelt.

We zoomen nog meer in.

‘Hier heb ik die korsten er weer afgewassen. Dat is de smoking, die moest blinken. Maar door die croûte komt die gebalde vuist juist meer naar voren. Dat voelt ge! En zie je die zwarte lijn hier onder de pols? Die bestaat niet in het echt, maar ge hebt hem wél nodig. Denk hem weg, en ‘t zakt helemaal in. En kijk, die witte lijn, die stond hier al zeer vroeg, die bleek zo verschrikkelijk juist als mondhoek. Zoiets kunt gij niet plannen. Als ge iets plant, is ‘t om zeep.’

‘En hier zie je zelfs nog het oorspronkelijke doek.’

Wat van ver een krachtig portret is, blijkt van nabij een woeste ravage aan klodders en kleur. Zijn kleurenpalet en zijn achteloze precisie doen me aan misschien wel de grootste schilder van de negentiende eeuw. Balletmeisjes bij de een, boksers en een dirigent bij de ander: het zijn steevast lichamen die leven in het kunstlicht. Nee, geen lichamen. Lichtvlekken die opdoemen in het duister. Barsten in de nacht. Dillemans werkt altijd ’s nachts, tot drie, vier uur, bij het licht van één halogeenlamp.

Wie het portret van Mariss Jansons aandachtig bekijkt, daalt af in de verf, verdwaalt in pigment. Sam Dillemans neemt nooit vakantie, gaat nooit op reis. Waarom zou hij? Elke doek is een wereldreis. Vijfentwintig jaar al maakt hij wereldreizen in dit nachtelijke atelier in Borgerhout. Terwijl het land slaapt, zeilt hij uit. ‘Als ik schilder, neem ik afscheid. Van de tijd, van mezelf. Ik schilder om er niet bij te horen, om er nog minder bij te horen. Ik leef soms meer in 1632 dan 2015. Maar net zo goed leef ik in 2600, snapt ge? Het is weken, maanden ploerten om dan één dag genade te kennen. ‘t Is niet anders. Ik ben maar een instrument van mijn verf.’

En dan weer uitzoomen. De dirigent Mariss Jansons. Diens vervoering zien, extase zelfs, een zweem van wanhoop vermoeden. Zelfverlies, hunkering, afscheid. Wat een blik. Wat een tragische blik. Opgetrokken uit louter vegen en licht. Een verschrikkelijk slagveld is het, een ondraaglijk prachtig slagveld.

Het portret is te bezichtigen in de Dirigentenfoyer van het Concertgebouw. De foto werd gemaakt door Wim Van Eesbeek.

Ode aan de meest verdrukte aller emoties: jaloezie Wekelijks zing ik de lof van een boek, een film, een landschap, of enig ander voortbrengsel. Journalistiek moet naast kritisch ook weer lyrisch durven zijn. Vandaag: leve de jaloezie! Lees hier mijn vorige ode terug