Wat kost de ontwikkeling van een medicijn?

Lucien Hordijk
Journalist, gespecialiseerd in medicijnen

Volgens een eind vorig jaar geproduceerde, invloedrijke studie kost een medicijn ontwikkelen 2,6 miljard dollar. Maar als je de studie onder de loep neemt, doemen al snel een aantal problemen op. Het tekent de verwevenheid tussen industrie en onderzoek. Een explainer.

Een Pompemedicijn voor een prikkie. Bij de Universiteit Utrecht kunnen ze een namaakmedicijn tegen de zeldzame spierziekte produceren, voor minder dan 1 procent van de huidige verkoopprijs.

Niet onbelangrijk, want het gepatenteerde middel kost ten minste 400.000 euro per patiënt Met een besparing van 396.000 euro kan de patiënt niet alleen worden geholpen, hij kan bij wijze van spreken ook een speciaal ingerichte woning cadeau worden gedaan.

Maar een medicijn voor die bodemprijs produceren is geen goed plan, was vrij vertaald de boodschap van een in Trouw. De auteur, bijzonder hoogleraar farmacologische geneeskunde Henk Jan Out, bijgestaan door lobbyvereniging Nefarma, wijst op de investeringen in onderzoek en ontwikkeling die een bedrijf moet doen om een nieuw medicijn verkoopklaar te krijgen. De kop van het stuk: ‘Innovatief medicijn kost nu eenmaal wat.’

‘Volgens de meest recente schatting bedragen de kosten van onderzoek en ontwikkeling per goedgekeurd geneesmiddel ruim twee miljard euro,’ zo schrijven ze. En die moeten worden terugverdiend, anders is nooit meer iemand bereid dergelijke investeringen te doen.

Waar komt dat bedrag vandaan?

Geen onzinnige redenering, maar precies die kosten zijn al jaren punt van een strategisch gevoerde discussie. Een die met bovenstaand artikel vrolijk wordt voortgezet.

Waar die twee miljard vandaan komt? Dat moet de in november gepresenteerde studie van het Amerikaanse Tufts Center for The Study of Drug Development zijn. is een door gefinancierde onderzoeksgroep die allerminst Tegelijkertijd is het het bekendste instituut dat uitspraken doet over de kosten van geneesmiddelenontwikkeling.

De belangrijkste conclusie uit die studie, luidt dat het een farmaceutisch bedrijf gemiddeld genomen 2,6 miljard dollar kost om een geneesmiddel op de markt te krijgen. Daarbij zijn alle pogingen die de eindstreep niet hebben gehaald meegewogen.

Maar als je kijkt hoe Tufts CSDD tot dat bedrag komt, doemen als snel problemen op.

Namelijk?

Een eerste probleem: het onderzoek is nog niet gepubliceerd. Er is alleen een persmoment belegd, waarin de resultaten in enkele sheets met de buitenwereld zijn gedeeld. Voor onafhankelijke partijen is dus nog geen enkele mogelijkheid geweest om de methodologie van de toets te controleren.

In de wel gepubliceerde sheets, is een aantal opmerkelijke veronderstellingen terug te vinden. Zo bedragen de veronderstelde kapitaalkosten voor het ontwikkelen van een medicijn 1,2 miljard dollar. Bijna de helft van het totaalbedrag.

Met kapitaalkosten wordt hier het bedrag bedoeld dat een bedrijf had kunnen verdienen als het geen onderzoek zou starten. De onderzoekers gaan er voor het gemak van uit dat op dit bedrag een rendement van 10,5 procent per jaar zou worden gemaakt, een percentage waar ‘s werelds succesvolste belegger Warren Buffet net boven zit.

Dus waar komt die 10,5 procent vandaan? De studie neemt aan dat farmaceuten hun geld ook hadden kunnen investeren in ‘een selectie van biofarmaceutische bedrijven.’

Maar waarom maken biofarmaceutische bedrijven zulke Omdat ze investeren in medicijnen. Eigenlijk betogen de onderzoekers dat farmaceuten niet in medicijnontwikkeling hoeven te investeren, omdat ze hun geld ook in farmaceuten kunnen beleggen, die - deze redenering doortrekkend - ook niet in medicijnontwikkeling hoeven te investeren, omdat zij op hun beurt ook in andere farmaceuten kunnen beleggen.

Met andere woorden: de helft van de kosten van nieuwe medicijnen, worden verklaard door biotechaandelen die profiteren van de aanname dat het produceren van nieuwe middelen ontwikkelkosten met zich meedraagt.

En de rest van de kosten dan?

Dan de overige 1,4 miljard dollar (en het tweede probleem). Hoe dat bedrag is berekend, blijft onduidelijk. Want waar komen de data vandaan? Het enige wat Tufts CSDD naar buiten heeft gebracht, is dat het om 106 geneesmiddelen van tien bedrijven gaat, waarvan de helft van de leveranciers bij de grootste tien farmabedrijven ter wereld

Die geheimzinnigheid is problematisch, omdat de discussie over dure geneesmiddelen meestal ter sprake komt bij het voorschrijven van een specifieke groep medicijnen, in veel gevallen behandelingen tegen kanker.

Maar kankermedicijnen komen doorgaans onder heel op de markt dan bijvoorbeeld behandelingen in de psychiatrie. Waar in de regel meer patiënten langer nodig zijn om significante effecten te meten. En daardoor veel meer geld kunnen

Het is dus van vitaal belang een idee te hebben over welke onderzoeken en patiëntpopulaties we hier praten, om iets zinnigs te zeggen over de representativiteit van de kosten.

Ter illustratie: in 2010 bevatten de studies van twee van de eenentwintig goedgekeurde nieuwe medicijnen meer dan de helft van alle proefpersonen die in al de klinische studies hadden meegedaan. Zestien van de eenentwintig middelen werden goedgekeurd op basis van klinische onderzoekspopulaties die onder het gemiddelde van dat jaar lagen.

Het kan dus heel goed zo zijn dat de 2,6 miljard dollar de uitkomst is van een eenzijdige focus op medicijnen die duur zijn, maar wier prijs nauwelijks ter discussie staat omdat de toegevoegde waarde van de pillen relatief klein is.

Wat meet Tufts CSDD dan eigenlijk?

Een derde probleem is de toegevoegde waarde van de studie, die zich exclusief richt op de private ontwikkeling van ‘nme’s,’ nieuwe moleculaire entiteiten. Dat zijn behandelingen die chemische componenten bevatten die door de registratieautoriteiten moeten worden beoordeeld.

Maar zo’n 75 procent van de nieuwe medicijnen valt niet in deze omdat ze een combinatie zijn van al bekende bestanddelen. Dat betekent dat zo’n driekwart van de nieuwe medicijnen die op de markt komen niet meegewogen zijn in de studie van Tufts.

Daar komt bij dat juist het onderzoek naar nieuwe moleculaire entiteiten een gebied is waar publieke financiering via universiteiten een aanzienlijke rol speelt, terwijl de studie van Tufts publiek geld buiten beschouwing heeft gelaten.

Goed. Wat moeten we nu met deze studie?

Samenvattend ziet het ernaar uit dat de studie van Tufts, hoewel nog niet volledig gepubliceerd, een verzameling is van opgeblazen variabelen die weinig zeggen over de gemiddelde kosten van het naar de markt krijgen van een medicijn. Dat de invloed van een op dit moment twijfelachtige studie ver reikt, moge blijken uit het stuk in Trouw.

Het geeft te denken waarom de sector al zo lang zo selectief communiceert over zijn investeringen, waarvan niemand betwist dat ze aanzienlijk zullen zijn. Ook andere studies komen namelijk op forse bedragen, die variëren van een ruime honderd miljoen dollar, 500 miljoen dollar of net minder dan een miljard.

Die schimmigheid zal ongetwijfeld te maken hebben met het verstevigen van de onderhandelingspositie van bedrijven, maar wellicht maskeert de werkwijze net zo goed het afbrokkelende vermogen van de allergrootste ondernemingen om innovatieve middelen te maken.

In 2014 was de farmasector weer eens een van de belangrijkste aanjagers van de mondiale fusie- en overnamemarkt, zelfs met het afketsen van monsterdeals tussen Pfizer en AstraZeneca (110 miljard dollar) en AbbVie en Shire (55 miljard dollar). Het totale bedrag in deze markt bedroeg 212 miljard dollar, maar had zonder maatregelen tegen belastingontwijking zo naar de 400 miljard dollar kunnen oplopen.

Dat fuseren, dat kost nou eenmaal wat.