Wij vinden overal veel te snel wat van, vindt de belangrijkste Britse schrijfster van deze tijd

Zadie Smith. Foto: Jan Postma

Zadie Smith (1975) behoort tot de belangrijkste Britse schrijvers van dit moment. Ook in de Verenigde Staten en Europa wordt ze veel gelezen. We spraken haar in Amsterdam. Er was geen actuele aanleiding voor het gesprek, en dat past: Smith haat het nieuws. Net als snelle meningen, zelfdeceptie en dogmatiek.

Het zesjarige dochtertje van Zadie Smith heeft een educatief stickerboek over Victoriaans Engeland. Op een van de pagina’s staat een strandtafereel: een stel vrouwen wordt in een houten huisje op wielen naar de zee gereden, waar ze gehuld in zware draperieën even het water in mogen. Om hen heen: mannen in zwembroeken.

Aan de moeder de taak het kind uit te leggen dat Engelse vrouwen honderd jaar geleden – zo kort nog maar! – óók boerka’s droegen. Voor Smith (1975), een schrijver die dingen graag in perspectief plaatst, is het een relativerend idee. Misogynie is er altijd. Het steekt de kop op en valt weer in slaap – net als narcisme, fundamentalisme, dogmatisme. Virussen, die zich razendsnel kunnen verspreiden zodra de omstandigheden het toelaten.

Smiths gelauwerde oeuvre – sinds haar debuutroman uit 2000, Witte Tanden, publiceerde ze nog drie romans, een essaybundel en verschillende korte verhalen – reflecteert een immer twijfelende houding. Het is onderzoekend, gedetailleerd, diffuus. Haar laatste roman NW (2012) is meerstemmig en even gevarieerd als het Londense postcodegebied waaraan hij zijn titel ontleent.

Ze schrijft kunstkritieken en essays (onder meer in TheNew York Review of Books en TheNew Yorker) over grote kwesties – klimaatverandering, technologie, de dood. Maar verwacht van haar geen eenduidige politieke statements. Snelle meningen vindt ze verdacht; vastgeroest denken eveneens. In het voorwoord van haar essaybundel Ik heb mij bedacht (ook 2009) schrijft ze: ‘ideologische inconsequentie [is] voor mij zo goed als een geloofsartikel.’

Ook haar indrukwekkende uiterlijk laat zich moeilijk definiëren. Smith is de dochter van een Jamaicaanse moeder en een Britse vader – ze heeft Afrikaanse trekken, draagt haar haar vaak in felgekleurde doeken, maar haar neus is meer romeins, recht, ze wordt wel eens voor een Arabier aangezien.

We spreken de auteur met het idee om het voornamelijk over haar essays te hebben. Maar het gesprek waaiert uit. Binnen anderhalf uur beslaat het behalve het nieuws en de islam ook kunstkritiek in het tijdperk van het internet, technologiescepsis, lesgeven, moederschap, de geschiedenis en toekomst van de roman, de geschiedenis en toekomst van het humanisme, Lena Dunhams en het aanstaande seizoen van (‘a great piece of art’).

Wat denk je van de islam?

Smith zucht af en toe en kijkt ons weinig aan – ze denkt terwijl ze praat. Ze lijkt haar antwoorden van het tafelblad te schrapen. Het praten gaat vloeiend, maar ze wil toch benadrukken dat ze geen goede spreker is. Schrijven gaat haar beter af. Essays zijn een manier om erachter te komen wat ze eigenlijk denkt en voelt.

Veel meningen heeft ze niet, zegt ze. ‘Het kost me veel tijd om uit te vinden wat ik ergens van vind. Islamitisch terrorisme, bijvoorbeeld, is omgeven met polarisatie over de al dan niet kwaadaardige natuur van de islam. Mensen roepen er van alles over op cocktailfeestjes, ik ben niet geschikt voor dergelijke gesprekken.’

Het gaat erom hoe dingen op bepaalde momenten tot uiting komen. Ik begin het te zien als een soort computervirus. Je downloadt het en in de juiste omstandigheden kan het gaan woekeren

Dat wil niet zeggen dat ze er niet over nadenkt. ‘Maar het is eigenlijk een absurde vraag, ‘wat denk je van de islam?’ Ik heb er kleine, simpele gedachten over. Bijvoorbeeld: als er echt iets essentieel kwaadaardigs is aan de islam, waarom manifesteerde dat zich dan niet in 1820 of in 1910? Waarom beschouwden de Britten in koloniaal India de moslims als veel vredelievender dan de Hindoes?’

‘Ik zeg niet dat veel aan de islam verbonden ideeën niet kwaadaardig zijn, maar het gaat er volgens mij om hoe dingen op bepaalde historische momenten en in bepaalde contexten tot uiting komen. Ik begin het te zien als een soort computervirus. Je downloadt het en in de juiste omstandigheden kan het gaan woekeren.’

Al in Witte Tanden schreef ze over een jongen die zich aansluit bij een fundamentalistisch moslimbroederschap. Wordt ze er niet moedeloos van? ‘Het is soms verleidelijk om te denken dat het einde der tijden is aangebroken. Maar je moet niet vergeten dat terwijl duizenden koppen laat rollen, er miljoenen mensen zijn die dat niet doen. Onze nieuwscultuur maakt het moeilijk te erkennen dat het gros van de mensen doorgaat met hun leven. Ze doen boodschappen, praten met hun buren, voeden hun kinderen op. Het is mogelijk om je aan dat idee vast te houden en het te waarderen voor wat het is.’

‘Ons idee van nieuws vind ik doodvermoeiend’

Haar grondige antipathie jegens het nieuws komt vaker aan de orde tijdens het gesprek. ‘Ik heb een hekel aan kranten. Het idee dat we hebben van het nieuws vind ik doodvermoeiend en misleidend. Wat is nieuws voor jou? Nieuws uit je buurt, je gemeenschap, ja. Maar is het nieuws uit Irak jouw nieuws? Is alles wat overal gebeurt jouw nieuws? Hoeveel van dat alles gaat jou wérkelijk aan? Ik zeg niet dat het niet zo is, maar je moet het je wel blijven afvragen.’

In haar vorig jaar gepubliceerde essay ‘Elegy for a Country’s Seasons’ schrijft ze bijvoorbeeld over klimaatverandering – en dan vooral over de discrepantie tussen wat we daarover horen en lezen in het nieuws, en hoe het voelt. ‘There is scientific and ideological language for what is happening to the weather, but there are hardly any intimate words,’ schrijft ze.

Dat is niet vreemd: het is nu eenmaal moeilijk om voortdurend over de komende apocalyps na te denken, ‘especially if you want to get out of bed in the morning.’ Pas wanneer we er niet meer omheen kunnen dat we heel intieme, persoonlijke dingen voorgoed kwijt zijn – zoals, bijvoorbeeld, de kalme maar precieze wisseling van seizoenen in Engeland – zal klimaatverandering iets worden waar we iets aan willen doen, aldus Smith.

Over het politieke debat van de afgelopen twintig jaar is ze dan weer kort door de bocht. ‘Inherent dom,’ vindt ze het. ‘Het ondermijnt politieke gevoelens; die zijn breder en genuanceerder dan rood of blauw, links of rechts. Mensen zijn in staat tot het hebben van allerlei politieke instincten. In mezelf herken ik zowel conservatieve als progressieve neigingen. In alle mensen zit zowel behoudzucht als de drang om te veranderen. Juist dat soort tegenstellingen interesseren me.’

Haar essays zoeken die tegenstellingen op. In het recente schildert ze zichzelf achter het raam van haar New Yorkse appartement, enkele uren voor een deadline, met een huilende baby op de arm, starend naar een bierreclame van een idyllisch strand – de slogan is het imperatief uit de titel.

Het stuk is tegelijk associatief en scherp en drijft op een elegante eilandmetafoor. Het gaat behalve over het harde eiland Manhattan, over Smiths rommelige thuiseiland Groot-Brittannië en over de isolatie die een hedendaags mens kan ervaren in een wereld die voor een belangrijk deel draait om zelfverwezenlijking – om het vinden van ‘je strand,’ je onbewoonde paradijs, en snel een beetje!

De wereld denkend en voelend benaderen

Find Your Beach’ is het persoonlijkste essay dat ze heeft geschreven, zegt Smith. Ze is niet geïnteresseerd in confessionele essayistiek. ‘Ik probeer vanuit mijn ervaring te spreken en te zeggen: zo voelt het voor mij – niet om grote claims te maken, maar wel altijd vanuit het idee dat ik waarschijnlijk niet de enige ben die me zo voelt.’

‘I progress in these kind of subterreanean ways,’ zo omschrijft ze haar werkproces. Ondergronds. ‘Ik leg mijn oor aan de aarde en probeer te ontwaren hoe een groot deel van de mensen zich voelt over iets.’

Dat woord, ‘voelen,’ valt vaak. Smith benadert de wereld zowel denkend als voelend – al zou ze dat onderscheid ongetwijfeld simplistisch en achterhaald vinden. Neem haar veelgeciteerde filmbespreking van de film The Social Network, waarin ze kritisch is over Silicon Valley, Facebook en de verarmende effecten ervan op menselijk contact. Het is geschreven vanuit haar eigen ongemak met bepaalde technologie. Ze raakte verslaafd aan haar iPhone en zag geen andere mogelijkheid dan er afstand van te doen.

‘Technologie is fantastisch en opwindend, maar het is ook volledig in handen van commerciële entiteiten – en daarmee verre van vrij. Ik zeg niet dat iedereen zich er radicaal van moet ontdoen. Ik moet persoonlijk zo radicaal zijn om mijn werk te kunnen doen, maar er zal ongetwijfeld een nieuwe generatie zijn die een manier vindt om technologie op harmonieuze wijze in hun leven te integreren.’

Tegenwicht bieden

Net als aan ‘Find Your Beach’ ligt aan ‘Generation Why’ een Smithiaans, twijfelend humanisme ten grondslag. Het lijkt de reden dat ze romans schrijft, dat ze lesgeeft (aan New York University). Ze gelooft dat het tegenwicht kan bieden aan die ‘ideologische virussen’ die de wereld teisteren.

Niet het klassieke liberale humanisme, trouwens. ‘Dat is zelfbedrog en zelffelicitatie en gebaseerd op... Je weet wel, die oude quote van dat elke document van beschaving een document van barbarij is? Dat is waar, denk ik. Zoals de welvaart van Amerika is gebouwd op de ruggen van slaven, zo is veel van die prachtige Europese kunst en beschaving – de Hollandse meesterwerken, bijvoorbeeld, die geweldige landschappen – ontstaan tegen een bloederige achtergrond. Die dingen bestaan naast elkaar én ze maken elkaar mogelijk: grote schoonheid en absolute horror.’

Dát is de waarheid. Dat lege gevoel dat mensen hebben wanneer ze zonder ideologie komen te zitten... that’s life

Hoe Smiths humanisme er dan uitziet? Het enige wat je volgens Smith kunt zetten tegenover de onmiskenbaar aantrekkelijke zekerheden en dogma’s van het fundamentalisme is de overtuiging dat leven in onzekerheid de menselijke conditie is. ‘Dat is de waarheid. Dat lege gevoel dat mensen hebben wanneer ze zonder ideologie komen te zitten... that’s life.’

‘Maar ik geloof absoluut dat mensen waardevolle relaties met elkaar kunnen hebben.’ Op dit punt wordt er een joodse mysticus bijgehaald. ‘De filosoof sprak van de heilige aard van menselijke relaties. Dat het mogelijk is om anderen te zien als mens, zoals je zelf ook mens bent. Het is moeilijk, je moet het elk moment, elke dag actief betrachten.’

‘Niet echt een lekker vaandel om onder te lopen, hè?,’ lacht de auteur rustig (soms lijkt er een kalme, oude vrouw in Zadie Smith te schuilen). ‘En we kunnen natuurlijk ook niet iedereen een Buberesque mysticus maken, dat zou saai zijn. Maar er zijn wel dingen geweest en weer verdwenen die mensen hielpen om zin te geven aan hun levens. Het idee van roeping bijvoorbeeld, om ergens heel goed in te zijn. Goed met je handen, goed in koken, een goede leraar zijn, een goede verpleger. Het lijkt steeds moeilijker voor mensen om trots en betekenis uit dat soort dingen te halen.’

Hoe de roman de middenklasse bevestigt

Het gewone dagelijks bestaan, de vaak onopgemerkte rijkdom en tragiek ervan, is het onderwerp van Smiths roman NW (2012). Daarin zoomt ze in op vier Londeners van verschillende komaf uit de wijk North West, probeert de textuur, de klank, het ritme van hun ontrafelende levens te vangen in soms experimenteel proza.

Smith luistert nauwgezet hoe sommige mensen praten – ‘Da’s niet waar. Hou je bek!’ – observeert wat sommige mensen eten – sperziebonen met geraspte amandel – wat sommigen aanhebben – loafers – hoe de meesten denken – van de hak op de tak. Ze is het type schrijver dat de wereld terugvindt in details, niet in theorieën. Juist door in te zoomen op één wijk en vier kleine levens zegt ze meer over Londen, over Engeland en over het Westen dan menig filosoof. Ze gebruikt veel en precieze woorden, haar teksten zijn zo vol als ze kunnen zijn.

NW is behalve een zeldzaam levend boek, ook een roman over romans. De auteur refereert aan zichzelf als working class-schrijver, maar ze is zich er steeds (soms ongemakkelijk) van bewust dat de roman in wezen een kunstvorm is van de middenklasse. ‘Ik vind het geen belediging om te zeggen dat de roman altijd een bourgeoisaangelegenheid is geweest. De oorspronkelijke romans waren bedoeld als damesvermaak en ze hebben sindsdien, enkele geweldige uitzonderingen daargelaten, altijd vooral de middenklasse gereflecteerd en bevestigd.’

Ook over de roman weigert ze overigens dogmatisch te zijn. Het is geen zaligmakende vorm. ‘Tenzij ik met heel interessante dingen kom, zie ik het nut er niet van om romans te schrijven om het schrijven ervan. Ik geloof dat veel mensen romans tegenwoordig nogal gênante dingen vinden, in al hun intimiteit. Maar als ik een goede lees – ze zijn zeldzaam, maar dat zijn ze altijd geweest – vind ik het nog steeds een geweldige en unieke ervaring.’

Het internet maakt de kunst banger

De praktijk bewijst dat ze weinig onderscheid maakt tussen genres. Er zijn weinig schrijvers wier fictie en non-fictie zo gelijkwaardig en geïntegreerd zijn van toon en intensiteit. Kunstkritiek, zegt Smith dan ook, is voor haar even belangrijk als kunst zelf. ‘Tijdens mijn studie had ik soms zelfs het idee dat kritiek belangrijker was. Goede kritiek is ook kunst.’

Er is op dat gebied wel nogal wat veranderd. ‘Je vindt nog maar weinig filmkritieken zoals die van bijvoorbeeld – essays die zelf bijna kunstwerken zijn naast het kunstwerk dat ze bespreken en vieren.’ Dat is iets totaal anders dan de eindeloze expressie van razende meningen die het internet faciliteert. Mensen raken verslaafd – en geef ze eens ongelijk – aan het geven van hun mening.’

Dat maakt het moeilijk voor cultuurmakers, denkt Smith. ‘Het eindeloze bloggen en online recenseren heeft de aard van het kunst maken veranderd. Schrijvers googelen zichzelf, net als iedereen. Zomaar een jongen in Indiana die twittert: ‘Wat een ongelofelijke kutfilm,’ heeft geen idee dat de regisseur dat leest en het zich aantrekt. Maar het is vaak wel zo. Het publiek heeft niet door dat ze de macht hebben om iemands dag te verzieken.’

‘Iedereen leest alles en iedereen trekt zich het zich aan. En de kunst die daaruit voortkomt is voor een deel een antwoord op al die kritiek. Ik geloof dat je kunt zien hoe kunst banger wordt. Schreef je dertig jaar geleden een boek, dan las je drie krantenrecensies, dat was het. Nu weet je meteen wat iedereen denkt. Voor veel schrijvers is dat gekmakend en uiteindelijk snoert het ze de mond – ze willen gewoon niet meer schrijven.’

Het is typisch Smith – dat ongemak met snel denken en de perverse effecten ervan. ‘Veel mensen schrijven online in de kalmerende veronderstelling dat ze commentaar leveren op de orde van de dag. Dat helpt, omdat je het valse gevoel hebt dat je iets doet wat direct zin heeft. Als romanschrijver kun je in tegenstelling tot een blogger alleen zeggen: ik schrijf iets geweldigs over het hier en nu, maar het is pas over drie jaar af. Je moet een enorm geduld hebben.‘

Zadie Smith was in Amsterdam voor een ontmoeting met Arnon Grunberg in de Balie. Het was een mooi gesprek en het is terug te zien op de van de Balie.

Zadie Smith. Foto: Jan Postma