Wat is er terechtgekomen van de Millenniumdoelen?

Jan Sluyterman
Journalist & natuurkundige

De Millenniumdoelen zijn de afgelopen vijftien jaar bepalend geweest voor wereldwijde armoedebestrijding. In deze explainer zet ik de belangrijkste feiten en cijfers op een rij.

Je kunt het moeilijk over ontwikkelingssamenwerking hebben, zonder het over de Millenniumdoelen te hebben. Deze doelen van de Verenigde Naties zijn als het ware het Marshall-plan van de eenentwintigste eeuw. Vrijwel al het ontwikkelingsgeld is de afgelopen vijftien jaar besteed aan het behalen ervan. En ze bepalen in grote mate hoe wij denken over ontwikkeling: ware vooruitgang is het halen van deze doelen.

Maar hoe zat het ook alweer met die doelen? En is er iets van terechtgekomen?

Wat zijn de Millenniumdoelen?

De Millenniumdoelen zijn begin deze eeuw opgesteld door de (VN), met als doel armoede definitief uit te bannen. Tot het jaar 2000 was er nog geen internationale, overkoepelende agenda voor armoedebestrijding. Het nieuwe millennium werd als ideale aanleiding gezien om armoedebestrijding een nieuwe impuls te geven.

De deadline van de Millenniumdoelen is 31 december 2015: dit jaar zouden dus alle doelen moeten zijn. Maar dat gaat niet lukken. Daarom wordt op dit moment onderhandeld over nieuwe ontwikkelingsdoelen, die de Millenniumdoelen moeten opvolgen en ervoor moeten zorgen dat het karwei uiteindelijk tóch wordt afgemaakt.

Welke doelen stellen ze?

Er zijn acht Millenniumdoelen. Om de doelen meetbaar te maken zijn er 21 ‘targets,’ die worden gebruikt om te controleren of de doelen gehaald zijn. Doel één is bijvoorbeeld het uitbannen van extreme armoede, het bijbehorende target: ‘In 2015 is het deel van de wereldbevolking dat moet leven van minder dan 1,25 dollar per dag gehalveerd ten opzichte van 1990.’

Hieronder alle acht op een rij (met targets in infocards):

  1. Het uitbannen van extreme honger en
  2. Het bereiken van universeel
  3. Het bevorderen van gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen; het versterken van de positie van
  4. Het verminderen van
  5. Het verbeteren van de gezondheid van
  6. Het bestrijden van hiv/aids, malaria en
  7. De bescherming van een duurzaam
  8. Het creëren van wereldwijde ontwikkelings

Wie heeft de Millenniumdoelen bedacht?

Een eerste aanzet kwam in mei 1996 van de geïndustrialiseerde landen, de In de eerste helft van de jaren negentig organiseerden de VN verschillende conferenties waar voor het eerst geprobeerd werd om op specifieke thema’s concrete doelen vast te leggen. Zo werd er afgesproken dat in het jaar 2000 80 procent van alle kinderen naar school moest gaan.

In september 2000 werd de Millenniumverklaring aangenomen, waarin alle 189 toenmalige lidstaten van de VN beloofden samen te werken aan armoedebestrijding.

Om te voorkomen dat het daarbij zou blijven, werd in maart 2001 tijdens een bij de Wereldbank besloten om de Millenniumverklaring om te zetten in heel concrete, De kwam voor de rekening van een groep technocraten van de VN, Wereldbank, IMF en DAC. Zij hadden relatief veel vrijheid in het opstellen van de doelen, maar moesten wel rekening houden met de standpunten van de machtige lidstaten.

Om die reden werd het tegengaan van moeder- en kindersterfte bijvoorbeeld wél een doel, maar seksuele en rechten voor vrouwen niet. Dat laatste was namelijk een brug te ver voor landen als de Verenigde Staten, Iran en het Vaticaan. Het aparte Millenniumdoel voor het bestrijden van hiv/aids kan dan ook worden gezien als een soort ‘compensatie’ voor het ontbreken van seksuele en reproductieve rechten voor vrouwen.

Andere kwesties werden door de technocraten juist wél op de agenda gezet. Millenniumdoel 8 werd bijvoorbeeld in het leven geroepen om ontwikkelde landen aan hun (financiële) verantwoordelijkheid te houden, in een agenda die verder volledig gericht was op ontwikkelingslanden.

Er was ongeveer een jaar voor nodig om de definitieve Millenniumdoelen op te stellen. Op een financiële top in het Mexicaanse Monterrey in 2002 werden de Millenniumdoelen voor het eerst gebruikt als internationale leidraad. Daarmee was er eindelijk een wereldwijde agenda voor ontwikkelingssamenwerking.

Wie moest de doelen uitvoeren?

Action by the South, financed by the North: dat is hoe de doelen zich in één zin laten samenvatten. De nationale overheden van ontwikkelingslanden zouden de doelen moeten gaan uitvoeren, het Westen zou de financiering regelen, een netwerk van duizenden non-gouvernementele organisaties zou praktische ondersteuning bieden.

Op papier simpel, in de praktijk ingewikkeld. Overheden moeten namelijk hun beleid aanpassen, bijvoorbeeld door leerplicht in te stellen, of door meer leraren op te leiden. Wat de overheid nog niet zelf kan doen, wordt opgepakt door ngo’s. Denk aan seksuele voorlichting op scholen. Dat alles coördineren vergt nogal wat van een land.

Het probleem was alleen dat juist de ontwikkelingslanden niet bij het opstellen van de doelen betrokken werden. Dat was immers gedaan door technocraten bij de VN en de Wereldbank. En als je niet hebt meegepraat, voelt het ook niet alsof het jouw doelen zijn. Er was kortom weinig bereidheid in de ontwikkelingslanden om de doelen te gaan uitvoeren. Maar toen bleek dat de Millenniumdoelen een belangrijke leidraad werden voor westerse financiering, gingen landen er hun beleid steeds meer naar vormen.

Zijn er doelen gehaald?

Ja, op veel gebieden is grote vooruitgang geboekt. Zo is wereldwijd het aantal kinderen dat naar school gaat flink gestegen, lijkt een van de gehaald en is het aantal kinderen dat wereldwijd sterft vóór het vijfde levensjaar Verder is ook het deel van de wereldbevolking zonder toegang tot schoon drinkwater gehalveerd.

En de relatieve hoeveelheid mensen met honger is niet gehalveerd, maar wel een eind op weg: van 24 procent van de wereldbevolking in 1990 naar 14 procent in 2013. En het verschil tussen het aantal jongens en meisjes dat naar school gaat is enorm afgenomen: van gemiddeld 86 meisjes per 100 jongens in ontwikkelingsregio’s in 1990 tot 97 meisjes per 100 jongens in

Welke doelen zijn niet gehaald?

Universele toegang tot gezondheidszorg is nog ver weg. Hoewel moedersterfte sinds 1990 bijna gehalveerd is, is de beoogde reductie van 75 procent niet gehaald. Het aantal ondervoede kinderen is wereldwijd flink maar nog niet gehalveerd. En wereldwijd heeft nog steeds 2.5 miljard mensen geen toegang tot hygiënische sanitaire voorzieningen, waarvan een miljard alleen toegang heeft tot open riolering.

Zijn de data eigenlijk te vertrouwen?

Meten is weten. Maar hoe meet je het welvaartsniveau van miljarden mensen over de hele wereld? De statistiekbureaus staan in de meeste ontwikkelingslanden nog in de kinderschoenen. Als een land, Congo bijvoorbeeld, niet eens weet hoeveel inwoners het heeft, hoe kan het dan gecompliceerde sociale data verzamelen? Er is altijd wel een getal te vinden, maar het is maar de vraag hoe accuraat dat is.

Een van de dingen die het moeilijkst zijn om vast te stellen, is het ijkpunt waarmee je de voortgang van een land meet. Neem chronische honger. Schattingen van het aantal mensen met chronische honger lopen in 1990 nogal uiteen: dat wordt meestal gesteld rond de 1,2 miljard, maar het kan ook zomaar 100 miljoen meer of minder zijn. In 1990 leefden er 5,2 miljard mensen op de wereld. Het percentage mensen met honger was toen dus ergens tussen 21 en 25 procent (de VN hanteren 23,6 procent). Een halvering zou dus ofwel 10,5 of 12,5 procent van de wereldbevolking moeten zijn. Dus hoe hoger het officiële ijkpunt, des te sneller het doel lijkt te zijn.

Bovendien blijft de vraag: hoe stel je goede criteria vast voor het meten van de doelen? Neem moedersterfte: een van de criteria om dit doel te meten is het aantal vrouwen dat sterft in het kraambed. Maar dat getal kent een piek rond de regentijd, als malaria veel slachtoffers eist.

Waaraan is die toename dan te wijten, aan malaria of aan slechte kraamzorg? Het criterium ‘aantal vrouwen dat tijdens de zwangerschap en bevalling professionele zorg krijgt’ zou in dit geval wellicht een betere maatstaf zijn voor hoe het wereldwijd met moedersterfte gaat.

Ten slotte is de uitgangspositie van landen als Guatemala, Kenia en Bangladesh zó verschillend, dat je de voortgang in die landen niet zomaar met elkaar kunt vergelijken. Als je al aardige gezondheidszorg hebt, is het makkelijker om die beter te maken dan als je nog nauwelijks gezondheidszorg hebt om mee te beginnen.

Die verschillende uitgangsposities van landen dreigt ook het enthousiasme voor het behalen van doelen te temperen. Sub-Sahara Afrika, in de media toch al bekend als een soort verloren gebied, komt er nogal bekaaid vanaf in de evaluatielijstjes van de VN. Neem de volgende zin: ‘Van alle kinderen die in 2012 vóór hun vijfde jaar stierven leefde bijna de helft in Sub-Sahara Afrika.’

Als lezer krijg je al snel het idee dat er niet echt vooruitgang wordt geboekt, daar in Afrika. Het tegendeel is waar. Stierven er in 1990 nog 177 van de 1000 kinderen voor hun vijfde, in 2012 was dat aantal gedaald tot 98. Daarmee is het aantal jonge kinderen dat sterft in Afrika bezuiden de Sahara bijna gehalveerd. Nog steeds onaanvaardbaar veel, maar wel een substantiële verbetering ten opzichte van 1990.

Als het zó ingewikkeld is om doelen af te spreken en te meten, hoe worden landen het dan toch eens over nieuwe doelen? Daar gaan we de komende weken op in met een serie over de opvolgers van de Millenniumdoelen: de Duurzame Ontwikkelingsdoelen.