Ja, ik weet ook wel dat reizen met de trein nog altijd een stuk romantischer is dan met de auto. Maar moet ik daarom nogmaals de lof zingen van aardige stationnetjes en nostalgische buffetjes waar keurige dames je koffies tot bij je tafeltje brengen? Iederéén weet toch dat Haarlem het mooiste station van Nederland heeft (of was het Groningen?) en dat verkleinwoordjes, de stijlfiguur bij uitstek van de nostalgicus, verschrikkelijk op de zenuwen kunnen werken.

Wat uiteraard niet wegneemt dat een vergeten stad als Newcastle waar ik vorig weekend moest zijn een van de prachtigste stationsrestauraties van de hele negentiende eeuw heeft. Denk de plasmaschermen en de vrijgezellenparty’s weg en je zit weer te ontbijten met traag rokende notabelen met gietijzeren bakkebaarden.

Hoewel, dat vermoeden krijg ik ook steevast als ik 1e klas betreed, het buffet op Amsterdam-Centraal. Een oase van tijdloos fluweel waar reizigers slechts silhouetten zijn en het geroezemoes op onregelmatige tijdstippen onderbroken wordt, niet door de stationsklok of de omroeper, maar door het akelige gekras van een obsceen grote, witte ara die daar al sinds de negentiende eeuw zijn stok op- en afklimt achter een bordje waarop in grote drukletters staat: AFBLIJVEN.

Iets wat wij in Brussel-Zuid toch niet hebben, gebod noch papegaai. De mooie, oude restauratie is er vervangen door Sam’s Café, waarvan de diergaarde zich beperkt tot een meer dan levensgrote zebra in polyester die buiten op het terras een kopje koffie zit te drinken. Het slaat helemaal nergens op - het terras staat niet eens buiten, maar gewoon in de stationsgang en het is trouwens geen zebra, maar een paard verkleed als zebra. Welkom in België - maar het is wel handig als je er moet afspreken om samen de Thalys, de Eurostar of elkaar te nemen: ‘Ik zie je bij de zebra, oké?’

Sommige stations behoeven niet eens een restauratie. Neem nu Liège-Guillemins waar ik vorige week onverwacht belandde. Geen zinnig mens haalt het in zijn hoofd om er de tijd te doden in een neerslachtig buffet met schuimloos bier, wanneer je rond kunt wandelen in een van de mooiste gebouwen uit de eenentwintigste eeuw. Want waar je ook staat, de zichtlijnen en de vormen zijn verbluffend, telkens anders, telkens verrassend, telkens zo verschrikkelijk juist.

Hoe kan architectuur tegelijkertijd zo helder en zo rijk zijn? Ze doet denken aan de bundel Totaal witte kamer van Gerrit Kouwenaar. Uitgepuurd en onuitputtelijk. Een walvissenskelet dat sensueel golft. Een loom fossiel dat zo traag ademt. Een lichaam, een harp, een verhemelte, een schelp. En dat in Luik.

Ook het omgekeerde bestaat: een statig buffet, maar dan zonder station. Twee zomers geleden reisde ik met de trein van Florence naar Brussel. Ergens ter hoogte van Zwitserland wilde ik even een broodje halen in het barrijtuig. Toen ik daar na het nodige gewaggel binnenstommelde, bleek dat een volwaardig restaurant met tafelkleedjes en echt bestek. De menukaart stamde uit de biologische landbouw, de bediening uit het interbellum. Ik bestelde er een driegangenmenu met een karaf Chablis terwijl de trein langs heldere, voorhistorische bergmeren en donkere Alpenflanken kronkelde.

Nog mooier is natuurlijk een buffet zonder station en zelfs zonder trein. Daarvoor moest ik in Kinshasa zijn. De trein naar Matadi rijdt al jaren niet meer, had ik gehoord, maar soms, plots, eensklaps doemt hij op, één keer per week, één keer per maand (niemand weet het precies, wat doet het er ook toe), doemt hij op – traag, kruipend, altijd behangen met trossen mensen en gele jerrycans en bundels rietsuiker en hoopvolle verwachtingen, luid gillend tiert hij over de roestige sporen.

En voor dat bouwvallige station staan vijf, zes rafelige parasols, geel, rood, blauw, en onder een ervan hurkt maman Justine bij een geblutst pannetje waarin ze twee eieren breekt en uien snippert die sissen in de hitte van het kolenvuur, ze veegt haar voorhoofd af en lacht me toe, eieren zijn lekker zegt ze, en er is geen trein vandaag, wil je pilipili erbij?

Maar bij het wegrestaurant, vooral dat van Hendrik-Ido-Ambacht waar ik vorige week mijn losgekomen nummerplaat met zwarte tape weer vastmaakte, dáár kunnen ze er ook wat van.

Meer odes?

Ode aan een vergeten ideaal: de broederlijkheid Wekelijks schrijf ik een ode aan een of ander voortbrengsel. Deze week aan een groot, warm, maar vergeten ideaal: broederlijkheid. Bejubeld door de Franse revolutie, verwaarloosd door Europa, beleden door het boeddhisme. Lees hier de ode terug Ode aan het geniale gepriegel: het Köln Concert van Keith Jarrett Wekelijks schrijf ik een ode aan een of ander voortbrengsel. Deze week: de best verkochte jazz-soloplaat aller tijden, het concert dat bijna niet door was gegaan, de improvisatie op een tweederangs piano. Lees hier de ode terug Ode aan een slagveld: het portret van Mariss Jansons Wekelijks schrijf ik een ode aan een of ander voortbrengsel. Deze week: het portret dat Sam Dillemans van Mariss Jansons schilderde. Bij onthulling een verbijsterend meesterwerk, van dichtbij in het atelier een slagveld. Lees hier mijn vorige ode terug Ode aan de meest verdrukte aller emoties: jaloezie Wekelijks zing ik de lof van een boek, een film, een landschap, of enig ander voortbrengsel. Journalistiek moet naast kritisch ook weer lyrisch durven zijn. Vandaag: leve de jaloezie! Lees hier mijn vorige ode terug