De traagheid en de omslachtigheid van de democratische besluitvorming doen sommigen twijfelen aan de democratie an sich. Gezien de kolossale en dringende uitdagingen van bijvoorbeeld de eurocrisis wordt er naar efficiëntere systemen gezocht. Technocratie is dan al snel het antwoord.

In een technocratie wordt het behartigen van de publieke zaak overgelaten aan experts, wier technische know how het land door de woelige wateren van het heden moet loodsen. Technocraten zijn managers die de plaats innemen van de politici: ze hoeven zich geen zorgen te maken over verkiezingen, ze kunnen langetermijnoplossingen bedenken, ze kunnen weinig populaire maatregelen afkondigen. Beleid wordt in hun handen een kwestie van civic engineering, van ‘probleemmanagement’.

Vaak wordt gedacht dat technocratie enkel het speeltje van een bezorgde (zaken)elite is die wil dat de zaken vooruitgaan. Populisme voor het gepeupel, technocratie voor de elite? Verre van. Onderzoek in de Verenigde Staten gaf aan dat ook gewone mensen vrij achteloos macht willen afstaan aan niet-gekozen experts of ondernemers: ‘People would rather thrust power at someone who does not want it than someone who does,’ schreven de auteurs van het invloedrijke De meeste burgers willen dat democratie is als een Stealth-bommenwerper: onzichtbaar en efficiënt. ‘Succesvolle zakenlui en onafhankelijke experts, zelfs wanneer die niet noodzakelijk empathisch zijn, worden beschouwd als competente, capabele individuen die niet belust zijn op macht. Dat volstaat voor veel mensen, het is tenminste beter dan de representatie die ze nu krijgen.’

Ideologische strijd maakte plaats voor het tina-principe: there is no alternative.

Het technocratische vertoog van vandaag bouwt voor een belangrijk deel voort op het ‘postpolitieke’ denken van de jaren negentig. In die tijd van geloofde men dat ideologische verschillen passé waren. Links en rechts liepen na decennia van strijd ineens arm in arm. De oplossingen waren er, heette het, ze moesten alleen nog geïmplementeerd worden; dat was een kwestie van ‘goed bestuur’. Ideologische strijd maakte plaats voor het tina-principe: there is no alternative. De basis voor een technocratisering van het politieke was toen al gelegd.

De meest opvallende voorbeelden van zo’n recente technocratische wending tref je aan in landen als Griekenland en Italië, waar de afgelopen jaren niet-gekozen regeringsleiders de bewindsploeg mochten leiden. Loukas Papadimos was aan de macht van 11 november 2011 tot 17 mei 2012, Mario Monti van 16 november 2011 tot 21 december 2012. Hun financieel-economische expertise (de een als bankier, de ander als hoogleraar economie) werd op het dieptepunt van de crisis als een troef gezien.

Maar technocratie voltrekt zich ook op tal van andere, minder zichtbare plaatsen. De afgelopen jaren is enorm veel macht van de nationale parlementen verhuisd naar transnationale instellingen zoals de Europese Centrale Bank, de Europese Commissie en de Wereldbank. Doordat die niet democratisch gekozen zijn, zorgen ze voor een verregaande technocratisering van de besluitvorming. Bankiers, economen en monetaire analisten draaien mee aan de knoppen van de macht.

Het gaat niet enkel om buitenlandse organisaties. Eigenlijk heeft elke moderne natiestaat een technocratisch accent gekregen door bevoegdheden weg te halen uit de democratische ruimte en elders onder te brengen. De macht van centrale banken en grondwettelijke hoven bijvoorbeeld is aanzienlijk gegroeid. Kennelijk vonden overheden het verstandig om cruciale taken als monetair toezicht en constitutionele toetsing te onttrekken aan de klauwen van de partijpolitiek en de daarbij horende electorale kansberekening.

Is dat een slechte zaak? Het lijdt geen twijfel dat een technocratisch bewind mooie resultaten kan tonen: het Chinese Wirtschaftswunder is er het beste voorbeeld van. En een regeringsleider als was in Italië beslist een betere bestuurder van de publieke zaak dan een Silvio Berlusconi ooit kon worden. Maar efficiëntie genereert niet automatisch legitimiteit. Het vertrouwen in de technocraat smelt als sneeuw voor de zon zodra hij bezuinigingen doorvoert. Bij de presidentsverkiezingen van februari 2013 haalde Monti slechts 10 procent van de stemmen. En China heeft eigen praktijken om onvrede met de regentencultuur te beteugelen.

Technocratie als een taboe beschouwen heeft weinig zin, al was het maar omdat nieuwe staten dikwijls met een technocratische fase beginnen. De Vijfde Republiek van Charles de Gaulle in 1958, het Kosovo van 2008: staten ontstaan niet altijd op democratisch gelegitimeerde wijze. In een overgangsfase na een omwenteling berust de macht altijd even bij een niet-gekozen elite. Het komt er dan op aan zo snel mogelijk verkiezingen of een referendum te organiseren, zodat de teller van het vertrouwen kan beginnen te draaien en er a posteriori legitimiteit ontstaat. Op korte termijn kan een technocratie een nieuwe impuls geven, op langere termijn is zo’n bewind niet houdbaar. Democratie is niet enkel

Technocraten doen precies het omgekeerde van populisten. Ze proberen het Democratisch Vermoeidheidssyndroom te verhelpen door efficiëntie boven legitimiteit te plaatsen, in de hoop dat goede resultaten uiteindelijk de goedkeuring van de bestuurden kunnen wegdragen. Anders gezegd: in de hoop dat efficiëntie spontaan legitimiteit genereert. Dat kan even lukken, zeker, maar politiek is meer dan alleen maar een kwestie van goed bestuur. Vroeg of laat moeten er ook morele keuzes gemaakt worden en dat vergt overleg met de samenleving. De vraag is dan: hoe moet dat overleg plaatsvinden? In het parlement, luidt het standaardantwoord. Maar is het parlement nog wel de geijkte plek daarvoor? Volgende week buig ik me over die vraag.