Ode aan de nachtelijke autorit
Wekelijks bezing ik iets, iemand of ergens. Vandaag: het heimelijke genot van ‘s nachts urenlang over de snelweg rijden.
Je bent op het punt gekomen dat je geen auto meer voor je ziet en geen auto meer achter je. De achteruitkijkspiegel? Donker glas. De snelweg voor je? Donker asfalt. Je rijdt met het grootlicht aan en haalt diep adem.
Hoe vaak reed je hier? De snelweg van Amsterdam naar Brussel. Voor een treinreiziger hou je opvallend veel van rijden. Vooral ‘s nachts. Alleen ‘s nachts eigenlijk. Overdag: gesukkel, gewriemel, slecht proza. ‘s Nachts: poëzie. Het ronken van de motor hoor je niet meer. Het volgen van je gedachten volg je niet meer.
Overdag: gesukkel, gewriemel, slecht proza. ‘s Nachts: poëzie
Je zwemt.
Je zwemt door het slapende land. Je zwemt en je denkt aan je kindertijd toen je op de achterbank in slaap viel naast je oudere broer en pas wakker werd door de stem van je moeder. Haar zangerige stem. ‘We zijn thuis.’ Je vader die de koplampen doofde en de motor uitzette. Je ogen dichthouden. Niet willen dat het waar was. Willen blijven schuilen in de buidel van de nacht.
Zwemmen. Denken. Denken aan de lezing die je net gaf. De vrienden die je zag. De redacteur die je sprak. De vroegere geliefde met wie je at. Haar schaterlach. De omhelzing achteraf. Liefdes gaan nooit voorbij, denk je, ze veranderen hooguit van vorm.
Op de radio speelt dit lome, geile liedje.
Als het afgelopen is, heb je geen zin meer in Erik Satie of Philip Glass. Je zet de radio en de cd-speler uit en dooft de lichtjes van het dashboard. Je kent de weg. Je vindt het rustiger rijden zonder gps, vrijer vooral.
Het Hollands Diep. Rechts zie je het zwarte water. Verderop: de lichtjes van een raffinaderij. Vanaf hier is de snelweg een stuk leger, tot aan Antwerpen. De Lage Landen lijken ‘s nachts op het Franse platteland overdag: eindeloze leegte met landbouwgewassen.
Of op Duitsland. Verbinden de wegen daar nog wel de steden? Of maken ze leegtes tot steden door ze te verbinden? Misschien zijn steden wel vloeibaarder dan wegen. Wir fahr’n fahr’n fahr’n auf der Autobahn. Kraftwerk. Je afvragen of dat programma nog bestaat dat vroeger na middernacht op de Duitste staatstelevisie werd uitgezonden: Die schönsten Autobahnen Deutschlands. Beelden gefilmd vanuit een rijdende auto. Af en toe zag je een anonieme rechterhand op het stuur. Je kon er videobanden van kopen.
Maar het mooiste zijn de wegwerkzaamheden. De weg versmalt. Je vertraagt. Je rijdt tussen volle, gele strepen en flauw flitsend licht. Er is geen file, je bent de enige. Dan zie je ze: buitenaards grote machines die wit licht voor zich uitduwen. Stomende aarde. Dampen van teer. Schrapend geluid. De smidse van de goden. En daartussen radeloze kobolden met veiligheidshelmen op. Nee, dit is geen tijdverlies, dit is mythologie.
Meteen daarna vouwt de weg zich weer open in de duisternis. Je koplampen zijn een sleepnet voor je gedachten. Je rijdt en je leeft in drie tijden tegelijk. Je denkt aan morgen. Aan wat je moet doen. Aan vandaag. Aan vroeger. Aan de dood natuurlijk, zoals zo vaak. Je rijdt en je denkt aan Samuel Beckett: ‘I have never been on a road to somewhere. I have just been on a road.’