‘In Jemen hadden we een goed leven’
Ze ontvluchtten luchtaanvallen, sluipschutters en honger in Jemen. Na een angstige tocht over de Golf van Aden wacht hen een nieuwe uitdaging: een leven als vluchteling. Met fotograaf Andreas Stahl zocht ik hen op in Djibouti.
Een met juten en touw omspannen schip torent hoog boven het water uit. Twee speedboten van de kustwacht begeleiden het logge gevaarte. Op het voordek zitten mannen opeengepakt onder een plastic zeil te roken, achterin klitten gesluierde vrouwen samen rondom een stapel koffers. Een jongen hangt over de boeg en filmt de aankomst met zijn smartphone.
Op de achtersteven wapperen twee vlaggen: een van Djibouti, het ministaatje dat de eindbestemming is van het schip, en een van Jemen, het land dat de opvarenden met gevaar voor eigen leven ontvluchtten.
Achttien uur waren ze onderweg. Het stormde toen ze de smalle zeestraat Bab el-Mandheb (Arabisch voor ‘Poort van de Tranen’) overstaken. Bij vertrek uit het havenstadje Mokha was er de angst door Houthi-rebellen beschoten te worden. Mensen huilden en baden dat ze de tocht zouden overleven.
‘We zijn dankbaar dat we hier aan land mogen komen,’ verzucht Zakaria Hassan uit de hoofdstad Sanaa als hij aan land springt.
Thuis heerst er angst. Er is een groot gebrek aan voedsel, water en veiligheid, zegt hij. ‘Er zijn dagelijks bombardementen en mensen sterven. Houthi-rebellen schieten willekeurig op mensen. Je kunt niet meer veilig over straat.’
Omdat hij een dubbel paspoort heeft, wil hij zo snel mogelijk naar de Verenigde Staten doorreizen. Voor de meeste vluchtelingen geldt echter dat hier hun nieuwe leven begint. En dat is nog een wonder: van alle buurlanden vangt alleen het straatarme Djibouti hen op.
Hoe raakte Jemen in de problemen?
Jemen kent een lange geschiedenis van politieke onrust en geweld. Een van de centrale spelers zijn de Houthi-rebellen, militante sjiieten uit Noord-Jemen, die tot het gedwongen aftreden van president Ali Abdullah Saleh in 2010 nog een gewapende strijd voerden tegen het regime.
Vanaf het aantreden van de door president Abd Rabbuh Mansour Hadi geleide overgangsregering in 2011 is het land onrustig. Interne conflicten, waaronder tribale conflicten en aanvallen door seperatisten, zorgden geregeld voor doden. Na weken van politieke onrust trekken eind 2014 honderden militante Houthi’s naar de hoofdstad Sanaa. Ze eisen meer zeggenschap en een herinvoering van de brandstofsubsidies die president Hadi een maand eerder afschafte.
De crisis wordt in de kiem gesmoord, maar begin 2015 gaat het weer mis. Gesteund door troepen loyaal aan voormalig president Saleh veroveren militante Houthi’s het presidentieel paleis. President Hadi biedt zijn ontslag aan, komt daar later weer op terug en vlucht via de zuidelijke havenstad Aden naar buurland Saoedi-Arabië.
Half maart dreigen de Houthi’s de macht in het hele land over te nemen, en vinden overal in het land gevechten plaats tussen overheidstroepen, Houthi’s en andere gewapende groepen. Saoedi-Arabië ziet de ontwikkelingen met lede ogen aan. De Houthi’s worden gesteund door aartsrivaal Iran, en met de ontwikkelingen in Syrië en Irak in hun achterhoofd vrezen ze voor hun machtspositie in de regio. Daarnaast ligt Jemen naast een belangrijke doorvoerroute voor olie.
Ze besluiten president Hadi te hulp te schieten.
Op 25 maart beginnen ze een serie luchtaanvallen op Houthi-bolwerken in Jemen, daarbij gesteund door een coalitie van Arabische staten. Het betekent het begin van een nog moeilijkere tijd voor de Jemenieten. Al snel heerst er een gebrek aan voedsel, water, brandstof en medicijnen. Ruim 2000 mensen vinden de dood.
Duizend jaar terug in de tijd
Kofran Hussin Mohammed (22) sloot zich eind maart aan bij een groep ambulancemedewerkers in de zuidelijke havenstad Aden om strijders te helpen die vielen in de gevechten met de Houthi’s. Toen er een foto van hem op het internet opdook waarbij hij met de dood werd bedreigd, besloot hij te vluchten.
Kofran: ‘Mijn vader zei: ‘Ik ben oud, maar jij hebt nog een kans. Vertrek. Jij kan nog iets van je leven maken. Ik wil niet dat je hier sterft’.’
Tweeëntwintig uur lang zat hij opeengepakt op een gammele boot, woest om wat de Houthi’s zijn stad hadden aangedaan, gefrustreerd over het slechte beleid van president Hadi en alle andere politici die hij voor de burgeroorlog verantwoordelijk houdt.
Mijn vader zei: “Ik ben oud, maar jij hebt nog een kans. Vertrek. Jij kan nog iets van je leven maken
Een week geleden stapte hij aan wal in Obock, een slaperig stadje in het 800.000 inwoners tellende Djibouti. Samen met zijn vriend Haiwan Ehab Makram (21), die hij op de boot leerde kennen, zocht hij naar een internetcafé om contact te leggen met zijn familie.
Maar hoeveel mensen ze ook vroegen, niemand wist wat internet was. Hun telefoons werkten niet, en al snel waren ook hun batterijen leeg.
Doodmoe liepen de jongens naar het door de UNHCR opgezette opvangkamp Markazi, tien kilometer ten westen van het stadje. Het was er heet, er was geen elektriciteit, het drinkwater smaakte zout en ’s nachts huilden er jakhalzen.
‘Thuis sta ik op, ontbijt, check ik mijn e-mail en breng mijn tijd door in het winkelcentrum om naar de film te gaan en op zoek te gaan naar meisjes. Hier is er maar één,’ klaagt hij terwijl hij naar het meisje knikt dat thee voor hem maakt. ‘Het is alsof ik duizend jaar terug in de tijd ben beland.’
Zijn vriend Haiwan beaamt dat. ‘Een jongen uit het kamp werd aangevallen door vijf apen, hij kon ontsnappen toen twee honden hem te hulp schoten. Een ander moest vluchten toen er tien wolven op hem afkwamen. Ik vond gisteren een grote giftige spin in mijn tent,’ zegt hij.
Wanhopig bedachten de jongens een plan. ‘We wilden met stenen de woorden ‘Hoop’ en ‘Kans’ op de grond maken zodat vliegtuigen zouden zien dat we hulp nodig hebben,’ zegt Haiwan. Ze besloten het toch niet te doen. ‘Het voelde onzinnig.’
Hij zucht en wrijft over zijn vermoeide gezicht. ‘Onze levens zijn kapot en we weten niet wat er van ons terecht zal komen. Hier hebben we geen vrienden, familie, of werk. We kunnen niet weg of terug naar huis, en maken ons zorgen over onze familie. Maar we kunnen niets anders doen dan wachten.’
Een nieuw leven
Volgens de Verenigde Naties zijn sinds eind maart, toen de door Saoedi-Arabië geleide coalitie de luchtaanvallen begon, ruim een half miljoen Jemenieten ontheemd geraakt en zijn ongeveer 40.000 mensen het land ontvlucht. Ruim 13.000 personen waagden de overtocht naar Djibouti, waaronder duizenden terugkerende vluchtelingen uit Somalië en Ethiopië, en ruim 5000 Jemenitische vluchtelingen.
De Jemenieten klitten samen in overvolle hotels in Djibouti-stad, vinden onderdak bij vrienden of reizen verder naar Obock, waar in alle haast een opvangkamp is opgezet.
In het kamp wordt druk gewerkt om nieuwe toiletten en tenten te bouwen. Mensen liggen uitgeput door de hitte in hun tent, een paar jongens sjokken vermoeid achter een bal aan. De UNHCR verwacht dat het inwonersaantal zal groeien van 1100 nu, naar 15.000 over zes maanden.
De meeste vluchtelingen komen uit de zuidelijke havenstad Aden, en zijn een leven gewend met airconditioning, luxe auto’s en moderne technologie. Onder hen bevinden zich advocaten, journalisten, studenten en ondernemers. het kost hen moeite om te wennen aan hun nieuwe leven. Het eten bevat geen specerijen, de tenten hebben geen airconditioning, er is geen stroom of internet, er zijn slangen en schorpioenen, en er is niemand die ze kan vertellen hoe het nu verder moet met hen, klagen ze.
Terug naar huis kunnen ze niet – ze vrezen dat Jemen net zo zal eindigen als Syrië –, maar een leven in het desolate Obock is voor hen ondenkbaar. Telkens stellen ze dezelfde vraag: hoe komen we hier weg?
Nu ben ik zelf een vluchteling
Julia Hani (17), een levendig meisje met een baseballpet en een grote zwarte zonnebril op, vertrekt het liefst naar Amsterdam, waar ze verliefd op werd nadat ze de film The Fault in Our Stars zag. Haar vader Hani Al-Khamri (52) en moeder Ashwak Abdullah (49) maakt het niet zoveel uit. ‘Canada of Europa. Zolang we maar niet terug naar Jemen hoeven. Dat land is over,’ zegt Hani.
Het gezin zit aangeslagen voor hun tent. Drie matrassen liggen netjes opgestapeld in de hoek, een kleine radio staat op een koffer. Overdag luisteren ze naar Voice of America en spelen ze Monopoly. Julia luistert graag naar Justin Bieber en Usher terwijl ze strips tekent.
Van een liberaal middenklassegezin – vader Hani werkte dertien jaar met Somalische vluchtelingen in Jemen –, nam hun leven op 21 maart een radicale wending.
Haar ouders hadden de schoolleiding van Julia’s school gesmeekt om de leerlingen naar huis te sturen, maar de leraren wilden dat ze goed voorbereid de examens in gingen en weigerden.
Toen de Houthi’s de stad aanvielen werden de leerlingen pas geëvacueerd. Julia was een fractie van een seconde blij dat ze vrij kreeg, maar hoe meer schoten er klonken, hoe banger ze werd.
Thuis trof ze haar ouders in paniek aan. Overal reden tanks en klonken schoten. Via WhatsApp volgden ze wat er in de stad gebeurde. Uit hun wijk stierven die dag dertig jongens die de wapens tegen de Houthi-rebellen hadden opgenomen.
Julia was een fractie van een seconde blij dat ze vrij kreeg, maar hoe meer schoten er klonken, hoe banger ze werd
Ashwak: ‘Ons land ging door een moeilijk politieke periode. We hadden jaren geen president, geen overheid, niets. Maar dit verwachtte niemand. Mensen gingen door met hun leven. We verwachtten verkiezingen en dat alles beter zouden worden.’
Wat volgde, waren ‘drie weken hel,’ zegt Hani. Een vrouw werd door een sluipschutter doodgeschoten terwijl ze de was aan het ophangen was, een buurman werd door zijn hoofd geschoten toen hij door het raam naar buiten keek. Er was zeventien dagen geen elektriciteit en amper voedsel en drinkwater. Hun huis werd geraakt door granaten.
Het gezin besloot te vluchten. Hun hond brachten ze onder bij vrienden en na een zware tocht wisten ze de haven te bereiken en vonden een boot. Zonder bezittingen verlieten ze hun thuisland en gingen de gevaarlijke zee op.
‘Mensen huilden, schreeuwden. We waren zo bang. De boot na ons werd beschoten door Houthi’s. Volwassenen en kinderen stierven,’ zegt Ashwak. Ze zucht: ‘We zetten ons leven op het spel, maar we moesten weg zien te komen. Het is niet veilig in Jemen. Aden is een spookstad geworden.’
Op de boot bereidde Hani zijn gezin voor op wat zou komen: ‘Het zal niet het leven zijn dat we gewend zijn, er is geen voedsel dat we kennen. Maar we hebben geen andere plek om naartoe te gaan. Waar we heen gaan, wacht tenminste niet de dood.’
‘En kijk nu waar we zijn,’ zegt hij terwijl hij met een cynische blik naar de tenten om zich heen kijkt. ‘Een paar maanden geleden hielp ik nog vluchtelingen, nu ben ik er zelf een. Dat is hoe het leven kan lopen.’
‘Alsof je langzaam sterft’
Vier dagen later krijgt Kofran slecht nieuws. Zijn oom, die met zijn zwangere vrouw op weg was naar een boot om naar Djibouti te vluchten, werd door Houthi’s uit de bus gehaald en voor de ogen van zijn vrouw doodgeschoten.
Kofran zegt de rest van de dag vrijwel niets. Het avondeten dat zijn buurman voor hem maakte, raakt hij niet aan.
‘Je moet niet te veel nadenken,’ raadt Haiwan hem aan.
Kofran knikt, maar het lukt hem niet zich te concentreren. Net als de eerste dagen in het kamp schrikt hij ook weer wakker, zegt hij later. ‘Het is alsof de oorlog nog in mijn lichaam zit.’
Stil kijken de jongens naar het vuur dat ze met het schaarse sprokkelhout uit de omgeving hebben gestookt. Haiwan probeert zijn vriend gerust te stellen, en zegt dat het beter zal worden. Maar daarna vraagt hij vertwijfeld: ‘Denk je dat we een kans hebben om een nieuw leven te starten?’
Hij slikt, en zegt dan dat enkele jongens uit het kamp gaan proberen om via Libië over de Middellandse Zee naar Europa te reizen. Hij kent de beelden van vluchtelingen op kleine bootjes en zegt dat zelf niet te willen. ‘Ik wil geen crimineel lijken,’ mompelt hij. ‘Het is te gevaarlijk.’
Dan staat hij op, pakt een fles olie en loopt naar het vuur. Terwijl hij in de fles knijpt laaien de vlammen wild op. ‘Ik snap best dat er jongens zijn die liever sterven op weg naar een nieuw leven dan dat ze hier zijn,’ zegt hij dan. ‘Dit is geen leven. Dit is alsof je langzaam sterft.’