Ik was uitgenodigd voor de wekelijkse buurtmaaltijd in het Brinkhuis, waar vooral bejaarden op af kwamen. Op het menu stond zalmmoot met venkel en aardappelpuree, met vanilleijs toe. Om mee te kunnen praten, had ik naar een oude aflevering van het door Koos Postema gepresenteerde programma Klasgenoten uit 1987 gekeken, waarin volksschrijver Gerard Reve uit de Ploegstraat zijn klasgenoten uit 1934 van de Roosenburghschool aan het Zuivelplein ontmoette.

YouTube
Hier is de uitzending in zijn geheel terug te kijken

De schillenboer kwam toen nog met paard en wagen naar Betondorp, achtervolgd door de latere schrijver die van een kinderwagen een karretje had gemaakt waarop een wasketel stond. Zijn vriendjes kregen de opdracht paardenvijgen op te vegen en in de ketel te gooien, waarna Gerard de uitwerpselen aanlengde met water en er drap van maakte die hij uitgoot over het veldje waar hij viooltjes – voor de juf – en worteltjes – voor zijn klasgenoten – verbouwde.

Gerard Reve in die uitzending: ‘Ik had in die tijd contact met een buurjongen die ook erg geïnteresseerd was in paardenvijgen. Het was een wat merkwaardig geval, een wat achtergebleven jongen, die later overigens uitgroeide tot een gewone jongen, die op handen en voeten over straat ging en zijn komst aankondigde met een soort geloei. Als een dier. Die at paardenvijgen. Niet dat het schadelijk was, uitwerpselen van planteneters zijn heel schoon eigenlijk.’

De schrijver omschreef de buurt van zijn jeugd als ‘objectief gezien iets werkelijk progressiefs met al dat groen en die sociale woningbouw.’

Reve herinnerde zich in ieder geval niet dat hij door de andere kinderen werd gepest en vastgebonden aan lantaarnpalen

‘Maar mijn herinneringen zijn gekleurd, ik geloof dat ik in die tijd een dwangneurose had of iets dergelijks. Ik zag alles met een beklemming, met een bepaalde angst.’

Hij herinnerde zich in ieder geval niet dat hij door de andere kinderen werd gepest en vastgebonden aan lantaarnpalen en ook niet dat hij door zijn klasgenote Corry Klomp werd gegeseld met een touw.

‘Ik vond het een rotjongen,’ zei Corry in die uitzending. De stoppen sloegen door toen Gerard op een dag een stok tussen haar springtouw stak. ‘Toen heb ik hem achtervolgd en hem geslagen met mijn springtouw. Een dag eerder had hij me ook al laten struikelen, waardoor ik op een kokosmat viel en mijn voorhoofd en neus helemaal openlagen.’

Gerard Reve in 1987: ‘Ik kijk ervan op en heb spijt.’

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Wachten op toestemming

Dat soort herinneringen hoopte ik te vinden in dat prachtige, door architect Hermann Friedrich Mertens in 1924 gerealiseerde gebouw aan De Brink, maar in eerste instantie kwam ik niet verder dan coördinator Macdy Khalil die met zijn werkgever, Stichting Dynamo (die het allemaal organiseerde) moest bellen voor toestemming.

De maaltijden werden verzorgd door een kudde vrijwilligers die me allemaal een handje kwamen geven en een verhaaltje vertelden.

Ik herinnerde me later de heer Mohammed El Ouarrat, van wie ik Steve Brown niet mocht vergelijken met Willem Holleeder omdat hij met de eerste bevriend was geweest. Martha Appels, geboren in Enschede, die het liefst met ouderen werkte omdat die in tegenstelling tot de jongeren tenminste van elkaar af bleven als de tafeltjes moesten worden gedekt, en een Marokkaanse ex-vrijwilliger van zeventien, die zonder met de ogen te knipperen vertelde over hoe hij aan de criminaliteit was ontsnapt en zich voorstelde als Hatim Filali, wat later de naam van een bekende Marokkaanse komiek bleek te zijn.

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Wachtend op de vereiste toestemming, werd ik zo lang op een stoel onder de boekenkast gezet, waarvan ik een paar maanden eerder de feestelijke opening had bijgewoond. Samen met een man die een stuk zendapparatuur om de buik had gebonden was ik toen de enige vertegenwoordiger van de pers.

Het resultaat was dat ik meteen ten prooi viel aan twee bibliotheekmedewerksters die zich gedroegen als uitgehongerde leeuwinnen bij wie onverwacht een sappig stuk rauw vlees in de kooi was gegooid. Ik werd meegesleept naar een witte boekenkast waarin achter glas ongeveer driehonderd boeken stonden. Vooral streekromans, waarvan de helft in extra grote letters.

‘Ik ben gek op leesbevordering’

‘Dit is zo gaaf!’ zei een van de twee. ‘Ik ben zo blij dat ze in deze wijk weer kunnen lenen en lezen! Ik ben gek op leesbevordering.’

De ander zakte door de knieën.

‘Als ik hier een bezoeker was, zou ik niet weten wat ik moest kiezen!’

Waar zij een complete bibliotheek zagen, zag ik een kast. Het leek me een onoverbrugbaar communicatieprobleem.

Hij monsterde de boekenkast alsof hij voor het eerst onder de Eiffeltoren stond

Ondertussen vulde het zaaltje zich met ongeveer vijftien buurtbewoners. Een bejaarde man kwam zeggen dat hij misschien wel een boek wilde lenen.

‘Wat goed!’ kraaiden ze. Daarna: ‘Nu nog niet! Eerst moet de wethouder de boekenkast nog openmaken.’

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Daar waren de ‘hoogwaardigheidsbekleders,’ waarvan de heer Martin Berendse, directeur van de Openbare Bibliotheek Amsterdam, de belangrijkste was. Hij monsterde de boekenkast alsof hij voor het eerst onder de Eiffeltoren stond en sloeg de hand voor de mond. ‘Jongens, wat een feest voor de wijk!’

Een van de dames attendeerde hem op mijn aanwezigheid, waarna hij zich gretig in mij vastbeet. Hij dook meteen de diepte in en had het over leesbevordering op ‘platform 4-niveau.’

Pas nu, een paar maanden later, weet ik wat hij met ‘platform 4-niveau’ bedoelde. Het was de bodem, er waren in de afgelopen maanden welgeteld twee boeken uitgeleend, waarvan er een – Zwijgen hoeft niet meer van Henny Thijssing-Boer – nog steeds niet was terug gebracht.

‘Ik won van Johan Cruyff’

Macdy kwam namens stichting Dynamo toestemming geven en een bord eten brengen. We keken door het glazen raam naar de aanpalende ruimte waar de bejaarden zaten. Ik herkende Kees Cobussen, die tijdens de oorlog fout was geweest en schuin onder wiens woning nu een herdenksteen voor de weggevoerde Joden uit Betondorp lag. De dagboeken uit die tijd lagen nog in mijn werkkamer. Hij zag me wel, maar zwaaide niet terug, hetgeen me onzeker maakte.

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Na de maaltijd sprak ik Jacques van Croonenburg uit 1931, die me consequent aansprak met ‘Theo Koomen,’ omdat dat zijn favoriete verslaggever was. Hij kwam met zijn vrouw iedere dinsdag naar het Brinkhuis om te eten, maar weigerde om aan dezelfde tafel als Kees te zitten omdat die tijdens de oorlog fout was geweest. ‘Het liefst zou ik hem door de kop schieten!’

Ik kon me die haat niet voorstellen, vond het zeventig jaar na dato zelfs overdreven, maar ik had makkelijk praten want ik had in de oorlog geen hongeroedeem gehad en ik was ook niet door mijn moeder in alle vroegte naar De Brink, waar toen nog een bushalte was, gebracht en op de bus naar Friesland gezet. En ik had nog nooit in de sloten rondom de voetbalvelden aan de Middenweg gelegen om ’s nachts rode kool te stelen. ‘De moffen’ hadden van alle voetbalvelden moestuinen gemaakt.

Van Gerard Reve herinnerde hij zich dat die het hoog in de bol had en arrogant was, en van Johan Cruyff won hij met voetballen op straat, maar dat kon ook zijn omdat hij zestien jaar ouder was. Hij nam afscheid met een onverwachte por in de maagstreek.

‘Dag Theo Koomen, je moet nog veel leren.’

Foto’s: Jan Dirk van der Burg

Zo begon mijn verblijf in Betondorp:

Dit was het nieuws (volgens de bewoners van Betondorp) Vorig jaar is Marcel van Roosmalen, met zijn vriendin, in Betondorp komen wonen. Van het socialisme, dat aan de basis van deze wijk stond, is weinig meer over. Toch houden zijn nieuwe buren hun wijk graag zoals die was. Buurman Willem, bijgenaamd Spijker, heeft direct zijn hoop op Marcel – als journalist – gevestigd. Spijker vertelt Marcel wat volgens hem in de krant moet komen te staan. Lees hier het eerste deel van deze serie terug en volg in zijn tuin het vervolg