Zo ontsnap je aan armoede in het armste land ter wereld
Armoede vóór 2030 de wereld uit. Dat is het grootse doel dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zich eind deze maand stelt. Ik keerde samen met fotograaf Jan Banning terug naar een dorp in Malawi waar we tien jaar geleden leerden wat alledaagse armoede betekent. Is het einde van de armoede daar al in zicht?
Armoede is de natuurlijke staat van de mensheid, al tweehonderdduizend jaar. Nog in 1950 leefde de helft van de wereldbevolking in extreme armoede. Welvaart is niet normaal.
Sinds 1990 is het deel van de wereldbevolking dat in extreme armoede leeft, gedaald van 47 tot 14 procent. Dat zijn nog altijd zo’n 836 miljoen mensen.
Halvering van armoede en honger was ook een van de acht Millennium Ontwikkelingsdoelen die de Verenigde Naties zich in het jaar 2000 stelden. Een van de belangrijkste nieuwe ontwikkelingsdoelen die de Verenigde Naties eind deze maand stellen, is dat armoede de komende vijftien jaar volledig wordt uitgeroeid.
Wat alledaagse armoede is, leerde ik tien jaar geleden in Dickisoni. Dat is een gehucht van ruim driehonderd mensen in Malawi, volgens de Wereldbank het armste land ter wereld. Het gemiddelde jaarinkomen per hoofd van de bevolking bedraagt daar 201 euro. Ter vergelijking: in Nederland is dat 45.000 euro, 225 keer zo veel.
Maar armoede is meer dan weinig geld hebben. Het is ook slapen op de grond, gewikkeld in een doek of deken. Niet genoeg te eten hebben. Twee stuks versleten, verwassen of gescheurde kleding bezitten. Geen basisbenodigdheden als zout, lucifers, kookolie en zeep kunnen kopen. Niet naar de dokter kunnen gaan. Kinderen niet naar school kunnen sturen. Wat je verdient meteen weer uitgeven, dag na dag. Geen keuze hebben, geen perspectief.
Dat zag ik toen ik het leven in Dickisoni een jaar lang volgde voor NRC Handelsblad. Elk seizoen logeerde ik enkele weken in het dorp. Over het naakte bestaan in een doorsnee Afrikaans dorp maakte ik samen met fotograaf Jan Banning het boek Binnen is het donker, buiten is het licht.
Ook daarna verbleef ik regelmatig in Dickisoni. Ik voel me innig met de bewoners verbonden. Ik ken ze beter dan mijn buren in Dordrecht. Ze gunnen mij een inkijk in hoe het armste deel van de wereldbevolking leeft.
Maar de laatste keer is alweer vijf jaar geleden. Voor dit verhaal keer ik terug naar Dickisoni, samen met Jan Banning, die mij ook tien jaar geleden vergezelde. Hoe gaat het met Dickisoni in dit jubeljaar van de internationale armoedebestrijding? Is de armoede ook in Dickisoni gehalveerd?
In de aanloop naar het weerzien kreeg ik een onheilsbericht van Willem Kerkhof. ‘Pasen is van donker naar licht. Maar als het donker het licht niet wil, blijft het duister. Wat een ellende,’ schreef hij. ‘Waarschijnlijk grote honger. De maïs staat er belabberd bij.’
Kerkhof is een witte pater met Brabantse tongval die sinds 1970 in Malawi woont. Hij bracht me in contact met de Malawische pastoraal werker Epifano Chifumbi. Zonder Chifumbi begin ik niets in Dickisoni. Hij regelt. Hij vertaalt. De dorpelingen beschouwen hem als een van hen.
We reizen van de hoofdstad Lilongwe naar Dickisoni. Kerkhof aan het stuur, Chifumbi, Banning en ik achterin. Het is nog geen tachtig kilometer rijden. De tocht duurt tweeënhalf uur.
We nemen dezelfde route als tien jaar geleden. Eerst koersen we naar het westen over de asfaltweg naar Namitete, de ene na de andere marktplaats passerend. Dan rijden we richting noorden, hotsend en botsend over zandwegen die weerbarstiger worden zodra we de elektriciteitsmasten achter ons laten.
Lemen huizen met strooien daken gaan schuil in de maïsstengels en het riet. Ander verkeer komen we nauwelijks tegen, op wat fietsers na die paniekerig de berm in stuiven. 85 procent van de Malawiërs is keuterboer en heeft geen idee van het leven in de stad.
Kinderen die weten dat wij komen, wachten ons op bij de afslag naar het dorp. Ze juichen en joelen en rennen met de auto mee. In het voorbijgaan zien we het dorpshoofd dat poolshoogte komt nemen, zijn scheve schouders in een te breed colbert. Bij de eerste huizen van het dorp staan de vrouwen te zingen en te dansen.
‘Niemand is de afgelopen tien jaar door honger omgekomen. Niemand,’ herhaalt hij. Om te benadrukken hoe ongewoon dat is
Voor het huis waar wij de komende week verblijven, staan de stoelen al klaar. We kennen het ontvangstritueel. Iedere volwassene begroet ons persoonlijk, heel het dorp schuift langs ons heen.
Ik kan mijn ogen niet geloven. De hoogbejaarde weduwen Marigerita Rafael, Sesiria Ernesto, Kameri Tembwe, ze leven alle drie nog. Het dorpshoofd ziet mijn verbazing. ‘Niemand is de afgelopen tien jaar door honger omgekomen. Of aan een door honger veroorzaakte ziekte. Niemand,’ herhaalt hij. Om te benadrukken hoe ongewoon dat is.
’s Avonds bij maanlicht praat het dorpshoofd ons bij. Natuurlijk zijn er de afgelopen jaren wel mensen overleden, al kwam dat niet door honger. Hij noemt Joyce Foliasi en Everess Banda, twee alleenstaande vrouwen. Hij heeft het over de vader van Andsen, de rijkste man van het dorp. Het dorpshoofd zegt dat ze aan tuberculose overleden zijn.
Ze hadden alle drie aids. Dat weet ik omdat ze het mij binnenshuis vertelden. Buiten spreekt niemand over aids, ook al is één op de tien Malawiërs in de geslachtsrijpe leeftijd besmet met het virus: ruim een miljoen mensen.
En natuurlijk stierven er ook jonge kinderen, vertelt het dorpshoofd. Niet één op de vijf, zoals vroeger. Zelfs niet één op de tien, zoals in 2005. Misschien één op de twintig. Dat was te danken aan voldoende voedsel en aan gratis vaccinaties in de overheidsklinieken. Het komt ook door geboortebeperking, zegt het dorpshoofd. Ik denk eerst dat ik het verkeerd versta. Tien jaar geleden waren er maar weinig huishoudens die aan gezinsplanning deden. De meeste mannen peinsden er niet over om voorbehoedsmiddelen te gebruiken. De meeste vrouwen zagen een klein gezin als een persoonlijke nederlaag.
De stemming is omgeslagen, vertelt het dorpshoofd. Huishoudens die wel aan geboortebeperking deden, boerden beter dan de almaar groeiende gezinnen. Moeders die niet meteen na de bevalling weer zwanger werden, konden hun baby langer borstvoeding geven.
‘Dickisoni is erop vooruitgegaan,’ zegt het dorpshoofd na een lange stilte. Alsof hij tot een inzicht komt. Over de misoogst zwijgt hij als het graf. Hij wil de avond niet bederven.
Midden in de nacht schrik ik wakker van geschreeuw. Achter het huis waar ik op de lemen vloer slaap, is een café gevestigd. Dat hoorde ik al voordat ik naar bed ging aan de dronkenmanspraat. Café is overigens een wel erg grootse benaming voor een doodgewoon huis dat zich alleen van de andere onderscheidt doordat er maïsbier wordt gebrouwen. De klanten zitten buiten op hun billen in het zand.
De volgende ochtend vraag ik het dorpshoofd of hij weet van de ruzie. Hij hoort altijd alles het eerst. Ja, knikt het dorpshoofd en schudt meewarig zijn hoofd.
De jongere broer van Rice Nyangulu werkte de afgelopen tien maanden samen met zijn vrouw op het land van zijn rijkere broer. Gisteren kreeg hij uitbetaald. Hij liep rechtstreeks naar de kroeg. Na een poosje kwam zijn vrouw hem halen. Hij weigerde mee te gaan. Ze begon te tieren. Ze was razend en pakte een steen. Nu heeft hij een gat in zijn hoofd.
Omstanders zwijgen verbijsterd. Vrouwen in het dorp knielen voor hun man als ze hem in het openbaar aanspreken. Vrouwen dempen in het bijzijn van mannen hun stem. Vrouwen slaan hun man niet met een steen.
Ook ik ben geschokt, maar om een heel andere reden. Dat het sommige dorpsbewoners zo voor de wind gaat dat ze dorpsgenoten in dienst kunnen nemen, is nieuw voor mij. Wie geld wilde verdienen door op het land te werken, kon in het verleden alleen op de nabijgelegen tabaksplantages terecht.
Niet alle bewoners bleven al die jaren wonen in dit dorp. Sommigen verhuisden, maar zelden ver weg. Soms vonden ze een nieuwe man in een ander dorp. De meeste vragen roept het vertrek op van Luka Eliamu. Luka gold tien jaar geleden als een van de succesvolste boeren van het dorp. Hij was ook de enige die een boek bezat: Julius Caesar van William Shakespeare, in het Engels.
Eliamu zag dat boek als tekst vol levenslessen. De lering die hij trok, was dat je altijd naar raadgevers moest luisteren en dat je bovennatuurlijke aanwijzingen niet mocht negeren. Anders werd je, net zoals Caesar, vermoord.
Misschien redde het toneelstuk Eliamu’s leven. Ouders uit het dorp beschuldigden hem van hekserij. Hij zou kinderen ’s nachts meenemen in zijn vliegtuig. Op een knekelveld in Zuid-Afrika zou hij ze laten voetballen met een mensenschedel. Eén meisje zou hij onderweg uit het vliegtuig hebben gegooid. Dat was de reden dat zij ziek werd, zei haar vader. Zo ziek dat geen dokter haar kon genezen. Als zij stierf, zou hij Eliamu de keel doorsnijden.
Eliamu wachtte haar dood niet af en vertrok.
Samen met Chifumbi en Jan Banning bezoek ik elke dag een aantal huizen. De begroetingsrituelen zijn altijd dezelfde. Meestal is de vrouw des huizes buiten aan het werk. Groenten aan het drogen. Tabaksbladeren aan het sorteren. Pannen aan het schrobben. Chifumbi vraagt haar of we welkom zijn. Zeker, zegt ze en snelt naar binnen. Of ze schuifelt, als ze al op leeftijd is.
Ze brengt het woonvertrek op orde. Met een handbezem van twijgen veegt ze nog snel even de vloer. Ze rolt de rieten mat uit die in een hoek van de kamer staat. Ze nestelt zich op de vloer. Dan pas kunnen we binnenkomen en op de mat gaan zitten. Ze begroet ons. ‘Muli bwanji,’ zegt ze in de lokale taal Chechewa. ‘Hoe gaat het?’ ‘Ndiri bwino. Kaya inu?’ luidt onveranderlijk mijn antwoord. ‘Met mij gaat het goed. En met u?’ ‘Ndiri bwino,’ zegt ze, ‘met mij gaat het goed.’
Het gesprek kan beginnen. Mijn eerste vraag is bijna altijd: ‘Hoeveel maïs denkt u te oogsten?’ ‘Anderhalve ossenkar,’ zegt zij: 600 kilo. Ze kijkt er ernstig bij.
Boeren in Afrika boeren in de eerste plaats om zelf genoeg te kunnen eten
Haar antwoord is van levensbelang voor dit gezin. Boeren in Afrika boeren in de eerste plaats om zelf genoeg te kunnen eten. Hét volksvoedsel is hier maïs. Zeventig procent van de kilocalorieën die ze dagelijks nodig hebben, halen ze hier uit nsima. Dat zijn klonten ingedikte maïspap, het hoofdbestanddeel van elke maaltijd. Wie zo’n 250 kilo per gezinslid oogst, weet dat hij het hele jaar te eten heeft.
Oogst hij minder, dan is dat niet meteen een ramp. Als hij maar inkomsten heeft, zodat hij maïsmeel kan kopen.
Dus wil ik weten of dit huishouden tabak heeft geteeld. Tabak is een van de weinige gewassen waarmee je hier geld verdient. Niet iedereen teelt tabak, want het is erg arbeidsintensief en je moet er genoeg grond voor hebben. Je hebt er bovendien kunstmest en verdelgingsmiddelen voor nodig, dus geld. Wie geen geld heeft, kan geen tabak telen en dus ook geen geld met de tabaksverkoop verdienen. Dat is de vicieuze cirkel die veel boeren gevangen houdt.
‘We hadden geen geld voor kunstmest,’ zegt ze. ‘We teelden geen tabak.’
Geld kun je ook verdienen met de verkoop van vee. De varkens, kippen en geiten fungeren als vangnet voor slechte tijden. Het zijn wandelende spaarpotten voor als je dringend verlegen zit om maïsmeel of kunstmest. Daarom is mijn derde vraag altijd: Hebben jullie vee? En hoeveel? Eén spaarvarken is niet genoeg.
‘Vier geiten,’ zegt ze, ‘zes kippen, een konijn.’
Verder wil ik weten of ze in de dimba’s werkt. Dat zijn een soort volkstuinen: laaggelegen lapjes grond met genoeg grondwater om groente te verbouwen, zoals kool, cassave, tomaten en zoete aardappelen. Voor in de saus bij de nsima. Om te verkopen in de dichtstbijzijnde handelspost Kasiya, vier kilometer verderop, een uur lopen. De dimba is ook een vangnet en een inkomstenbron.
Pas als de hoofdzaken van het leven zijn besproken - mais, tabak, vee en dimba - komen de persoonlijke verhalen. Over de man die nog altijd drinkt, al doet hij oprecht zijn best om te minderen. Over het schoolexamen van haar zoon, dat ze niet kan betalen. Over de vier kinderen die ze kreeg, maar niet van haar man, want die is impotent. Over de pijn in haar botten als ze opstaat na een koude nacht.
Ik ga op bezoek bij de melaatse oude man, Isimu Anderson. Ooit was hij handelaar en de rijkste man van het dorp. Tot hij in 1973 door lepra werd getroffen. Sindsdien kan hij niet meer lopen op zijn voeten als klompen. Ook zijn handen zijn misvormd. Tien jaar geleden was hij veruit de armste van het dorp, samen met zijn vrouw Yosofina, die trouw voor hem zorgde. Ze hadden niet eens een deken. Ze wikkelden zich ’s avonds in een juten zak. Lang voor het licht werd, wekte de kou hen.
Ik vind hem niet thuis. Maar Chifumbi hoort hem kuchen. Achter een rieten omheining zit hij boven een gat in de grond zijn behoefte te doen. Even later schuift hij op zijn billen door het zand langzaam naar zijn huis. Met zijn mismaakte handen drukt hij zijn tengere lichaam de verhoging voor de deur op. Dat doet hij op de tast, want sinds negen jaar geleden is hij ook nog blind. Hij warmt zich in de ochtendzon.
Wat hem dwarszit, is dat hij altijd afhankelijk is. Afhankelijk van zijn vrouw, voor wie hij nooit iets terug kan doen. Afhankelijk van de zenderkeuze van zijn buren die op hun radio alleen muziek willen horen, terwijl hij zo verlangt naar de gezangen en gebeden van radio Maria. Afhankelijk van zijn medebewoners om een praatje te maken. Soms zit hij hier uren alleen.
Er is geen leven zonder lijden, zegt hij, maar lijden is niet het einde. Hij geniet nog altijd van het leven. God moet wel heel veel van hem houden, zegt hij. God heeft hem al die jaren gespaard. Als Hij het wil, zien we elkaar een volgende keer terug.
In 2005 verbleef ik voor het eerst in Dickisoni, samen met fotograaf Jan Banning. Hij maakte portretten van gezinnen in hun kale, lemen huizen. Ernstig naar de camera kijkend. Waardig. Binnenskamers zag je Afrikaanse boeren anders nooit. Omringd door de schaarse goederen die daar stonden. Heel hun bezit bedekte nog geen rieten mat.
‘Het gezicht van de armoede’ was de kop boven onze reportage die september 2005 in NRC Handelsblad verscheen. Artikel en foto’s raakten veel lezers. Er kwamen meer dan zeshonderd reacties. Er ontstond spontaan een inzamelingsactie die binnen twee maanden meer dan 14.000 euro opleverde. Er vormde zich een heuse hulporganisatie: de Vrienden van Dickisoni. De boodschapper werd hulpverlener tegen wil en dank.
Vijf jaar lang kreeg Dickisoni steun om aan de armoede te ontsnappen. Dat ging via Kerkhof en Chifumbi. Dat gebeurde in de vorm van maïsmeel, kunstmest, zaden, trappompen en een landbouwkundig adviseur, precies zoals de boeren vroegen. Alle gezinnen ontvingen hetzelfde. Zo wilde het dorp het. Er mocht geen verdeeldheid ontstaan. De laatste vijf jaar redt het dorp zich noodgedwongen weer zelf.
Het dorpshoofd leidt me rond langs de akkers. De aanblik is angstaanjagend. Verdorde maïsstengels staan als skeletten in slagorde. Ze vormden geen kolven. Ze kregen niet de kans, zegt het dorpshoofd. Eerst regende het pas eind december, drie, vier weken later dan normaal. Daarna stopten de regens alweer in februari. In maart volgden nog buien, maar voor de maïs was het al te laat.
Ik hoorde het al tijdens mijn bezoeken aan de huizen als ik vroeg: ‘Hoeveel maïs oogst je dit jaar?’ Niets, zeiden twaalf bewoners. Een halve tot anderhalve ossenkar, zeiden de meesten: 200 tot 600 kilo. Bij lange na niet genoeg voor een heel jaar.
Op de terugweg naar het dorp stuiten we op een auto. Wat moet een auto in Dickisoni? Het dorpshoofd ziet het meteen. Dat is een auto uit het dorp Majiga, zes kilometer verderop. Die auto brengt de zieke naar het ziekenhuis. Welke zieke? Die man die gewond raakte bij die ruzie met zijn vrouw in de kroeg.
Zijn vrouw heeft hem bij zijn ballen gepakt en zo hard getrokken, dat zijn onderbuik is opgezwollen
Kijk maar, zijn oudere broer zit naast hem om hem te ondersteunen: Rice Nyangulu. ‘Hij raakte nog ergens anders gewond,’ vertelt het dorpshoofd. ‘Veel ernstiger. Aan zijn verborgen delen.’
Verdere details wil hij niet geven. Dat vindt hij te beschamend. Chifumbi legt uit, maar in al even bedekte termen. Het dringt eindelijk tot me door. Zijn vrouw heeft hem bij zijn ballen gepakt en zo hard getrokken, dat zijn onderbuik is opgezwollen. Ik begrijp dat het dorpshoofd pijnlijk is getroffen. Dit raakt alle mannen in de onderbuik.
Saulos Fanuel, de oudste zoon van het dorpshoofd, is de eerste die erover vertelt. Hij leende 2.000 kwacha, vier euro, in een maand dat hij zonder maïs zat. Hij had geluk dat hij nog kon lenen, want soms was al het geld uitgeleend. Zeker in de magere maanden tijdens de regentijd, als iedereen wachtte op de oogst. Hij had het geld de volgende maand meteen terugbetaald, anders liep de schuld te snel op.
Maar bij wie leende hij dan? Bij de bank, zegt Fanuel. Bij een van de vier, door vrouwen gerunde, banken in het dorp. Als ik meer wilde weten, moest ik me maar tot de vrouwen wenden. Ze deden nogal geheimzinnig. Ze onthulden nooit hoeveel geld ze in kas hadden. Bang voor diefstal, denkt Fanuel.
Het duurt even voor ik van de verbijstering bekomen ben. Banken in Dickisoni? Beheerd door vrouwen?
Zeneti Julius is penningmeester van een van die banken. Ze legt uit dat die instellingen min of meer per ongeluk tot stand kwamen. Vier groepen vrouwen wilden kleine bedrijfjes opzetten. Ze hoopten geld te verdienen met naaien, breien, haken en pottenbakken. Door met zijn allen een tijdje op een van de plantages in de omgeving te werken, brachten de vrouwengroepen het startkapitaal bij elkaar.
Maar geen van die bedrijven kwam ooit van de grond. Geen handel, geen kopers, te duur. Als ze hun startkapitaal eens uitleenden? Zo ontstonden drie jaar geleden hun boerenleenbanken. Elke ‘bank’ staat op zichzelf.
De vrouwenbanken rekenen 50 procent rente per maand. Dat weerhoudt dorpsbewoners ervan om lichtzinnig te lenen, zegt Julius. Een klant moet het geld erg dringend nodig hebben en goed weten hoe hij de lening en rente op korte termijn kan terugbetalen. Of hij ziet mogelijkheden om dankzij die lening snel geld te verdienen.
Het gebeurt zelden, zegt Julius, dat een klant in gebreke blijft. Die enkele keer dat het gebeurt, marcheren de vrouwen met zijn allen naar het huis van de betrokken persoon. Ze nemen pannen, kippen of een geit in beslag. Binnen de kortste keren krijgen ze alsnog hun geld.
Een bank drijven is een lucratieve bezigheid. Julius rekent voor. In haar groep zijn ze met zijn tienen. Ze legden vorig jaar ieder 3.000 kwacha in, zes euro. Samen: 30.000 kwacha. Aan het eind van het jaar hadden ze 127.000 kwacha, 254 euro. Julius kocht van de winst een tweedehands fiets.
Volgens Julius hebben de banken de positie van de vrouwen in het dorp aanzienlijk versterkt. Niet alleen binnen de gemeenschap. Ook binnen het gezin. ‘Wij brengen geld binnen. Wij praten dus ook mee over hoe het wordt besteed.’
Hij is hoofd van de basisschool naast de kerk, op de heuvel even buiten het dorp. Een rijzige man met een stevige handdruk en formele manieren. Hij houdt van orde en discipline. Dat is goed voor een school.
Emanuel Njatiyamphongo, aangenaam.
Tien jaar geleden moesten kinderen ruim een uur lopen naar de dichtstbijzijnde school. Om die reden stuurden ouders hun kinderen pas als ze ouder waren dan acht of negen jaar. De grote wens van het dorp was dus: een eigen school.
Witte pater Willem Kerkhof zorgde voor het geld. Dorpsbewoners hielpen bij de bouw. De Malawische overheid betaalt de onderwijzers. Dickisoni (en omliggende dorpen) sturen hun kinderen tegenwoordig naar hun eigen katholieke basisschool.
De dorpelingen prijzen het nieuwe schoolhoofd, dat nu een jaar in functie is. Onder zijn voorganger verkommerde de school. Hij dronk. Hij vergreep zich aan meisjes. Veel ouders stuurden hun dochters liever naar een van de twee scholen op een uur lopen van het dorp.
Onder het vorige schoolhoofd daalde het leerlingenaantal tot ruim 500. Dat zijn er onder Njatiyamphongo weer 650. Ouders hebben weer vertrouwen in de school. Ze zien dat de lessen weer punctueel om acht uur beginnen. Ze merken dat het schoolbudget voor leermiddelen ook werkelijk voor schriften, boeken en pennen wordt gebruikt.
Het schoolhoofd overlegt verder met dorpshoofden en dorpscomités wat de school beter kan doen. Hij krijgt ouders zover dat ze extra toiletten komen bouwen bij de school. Leerlingen die langere tijd verzuimen, bezoekt hij thuis. Dat is nooit eerder vertoond.
Het schoolhoofd tempert het enthousiasme over de vooruitgang. De school heeft nog een lange weg te gaan. 40 procent van de leerlingen maakt de school af. Dat zie je aan de omvang van de groepen. In groep 1 zitten ruim honderd kinderen. Groep 8 telt er 29.
Wacht maar. Als de plannen van het schoolhoofd werkelijkheid worden. Plannen voor middagklassen, voor avondklassen, voor uitbreiding van het aantal leerkrachten, voor een schoolvoedingsprogramma.
Emanuel Njatiyamphongo, aangenaam.
Jan Banning portretteert ook dit keer gezinnen in hun huizen. Zoek de verschillen met tien jaar geleden. Een plastic teil in plaats van een kom van aardewerk. Een paar schoenen aan een spijker in de muur. Betere kleren.
Ondertussen loop ik rond. Tien jaar geleden zag ik nauwelijks tekenen van welstand. Vier bakstenen huizen. Geen golfplaten daken. Geen ossenkarren. Geen andere voertuigen dan fietsen. Geen mobieltjes. Geen koeien. Weinig kippen en geiten. Nauwelijks varkens. De dichtstbijzijnde school lag op een uur lopen. In de meeste huizen was het ’s avonds aardedonker. In een enkele woning flakkerde het licht van een paraffinelamp.
Zoek de verschillen met tien jaar geleden. Een plastic teil in plaats van een kom van aardewerk. Een paar schoenen aan een spijker in de muur
Wat is er veranderd? Het dorp dijde uit van 45 naar 56 huishoudens. Ik tel 22 bakstenen huizen, waarvan drie met een dak van golfplaat. Ik stuit op andere sporen van vooruitgang: vijf ossenkarren, twee motorfietsen, negentien koeien, zeven mobieltjes. Naast het huis van Andsen, de rijkste man van het dorp, staat zelfs een auto. Waar ik ook kom, overal hoor ik kippen, varkens, geiten. Bijna ieder gezin heeft vee.
Buiten het dorp sop ik in mijn veel te lage schoenen door de drassige dimba’s. Tien jaar geleden verbouwde bijna niemand hier groenten. Te veel werk voor een te lage opbrengst. Nu wemelt het van de bewoners die op blote voeten in de weer zijn met gieters of een tuinslang die ze aan een trappomp hebben gekoppeld. Een landbouwadviseur leerde hun dat ze sommige groenten wel zes keer per jaar konden oogsten als ze de plantjes maar vaak genoeg besproeiden. Dankzij de dimba’s zijn de bewoners niet enkel afhankelijk van hun akkers voor hun dagelijkse voedsel.
Als ik de rondgang ’s avonds in het donker herhaal, dwalen lichtjes in de meeste huizen. De paraffinelampen zijn stuk voor stuk verdwenen. Paraffine is in de wijde omgeving niet meer te koop. Ze zijn vervangen door zaklampen of hanglampen op batterij of zonne-energie. ’s Nachts hoor ik de honden van het dorp eindeloos blaffen. Hier huist bezit dat bescherming verdient.
Het zijn altijd dezelfde geluiden, steeds in dezelfde volgorde, die mij ’s ochtends wekken. Eerst een ritmisch gesleep dat van alle kanten lijkt te komen. Vrouwen vegen hun erven. Met twijgenbossen trekken ze lijntjespatronen in het zand. Dan volgt het monotone piepen van de dorpspomp. Daarna pas kraait de eerste haan. Vijf uur. Tijd om op staan.
’s Avonds zingen de kinderen mij in slaap. Ze spelen in het maanlicht. Ze hurken, ze fluisteren, ze rennen, ze lachen gul vanuit hun onderbuik. Vredige, rustgevende geluiden.
Maar soms word ik ’s nachts wakker van een kermend kind, ontroostbaar, niet te stuiten. Wat een uitbarsting van pijn of verdriet. Een kind dat huilt, snijdt heel het dorp door de ziel.
Het dorpshoofd wees hem tien jaar geleden al aan als de rijkste man van het dorp. Dat zag je niet meteen aan hem af. Hammard Andsen woonde in eenzelfde lemen huis als andere dorpsbewoners. Wel oogstte hij bovengemiddeld veel maïs. En hij teelde tabak, als een van de weinigen in het dorp.
Tegenwoordig is hij onmiskenbaar de rijkste man van het dorp. Zijn bakstenen woning springt in het oog door de pilaren onder het afdak voor de voordeur. Naast het huis staat zijn Mazda F8-pick-up uit 1992. Hij mag zelf bij gebrek aan rijbewijs niet rijden. Daarvoor heeft hij een chauffeur.
Binnen staat het woonvertrek vol spullen. Twee sofa’s en twee fauteuils vullen het leeuwendeel. Een Chinese motorfiets van het merk Lifan neemt de resterende ruimte in beslag. Verder vallen op: een tv die is verbonden met een zonnecollector, een keyboard, een dvd-speler, een doos dvd’s.
Hoeveel maïs oogst hij dit jaar? Andsen pakt zijn rekenmachine erbij. Hij komt uit op vijfduizend kilo, genoeg om zijn gezin vier jaar te voeden.
Vijfduizend kilo, tien keer het dorpsgemiddelde, ondanks het kortste regenseizoen in twintig jaar. Hoe kreeg hij dat voor elkaar? Door extra akkers te pachten. Door personeel in te zetten. Door het land te bevloeien toen de regens staakten. Zijn ossenkar en zijn auto zette hij in voor het watertransport.
Hoeveel tabak hij oogstte? Vijfentwintig balen: 2.500 kilo. Daarvoor heeft hij flink moeten investeren in kunstmest: 330.000 kwacha, 660 euro. Met de opbrengst opent hij nog dit jaar een maalderij in een nabijgelegen handelspost.
Ja, hij heeft zich ontwikkeld en daar is hij trots op. Wie over kapitaal beschikt, kan anderen voor zich laten werken. Zo vermenigvuldigt zich kapitaal.
En, nee, de meesten in het dorp ontwikkelden zich niet. Al gaat het wel beter met Dickisoni dan vroeger. Dat komt door de voedselhulp die ze een aantal jaren kregen van de Vrienden van Dickisoni. Maar de overheid van dit land bekommert zich niet om de bewoners van het platteland, zegt hij.
Andsen redt zich wel. En toch maakt hij zich zorgen. Rijkdom in een poel van armoede maakt makkelijk jaloers. En honger wekt wanhoop. Een mes is rap getrokken. Bloed vloeit makkelijk.
Dickisoni redde zich de afgelopen vijf jaar zonder hulp. Of dat ook dit jaar lukt? Volgens overheidscijfers valt de nationale maïsoogst in 2015 zo’n 30 procent lager uit dan in 2014. De opbrengst is de afgelopen vijf jaar door de droogte nog nooit zo laag geweest. Honger bedreigt drie miljoen mensen, één op de vijf Malawiërs. Maar de regering verzekert dat niemand van honger zal omkomen. Hoe ze daarvoor denkt te zorgen, vertelt ze er niet bij.
Of die hulp er tijdig en in voldoende mate komt? Of het voedsel de noodlijdende bevolking ook werkelijk bereikt? Dat is niet zeker.
Dat zag ik tijdens de hongersnood van 2002 in Dickisoni. Daar stierven negentien volwassenen en drie kinderen van de honger. Onmogelijk, zeiden ze in de hoofdstad op het kantoor van het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties. Op papier had het dorp voedsel gekregen. Maar onderweg ‘verdween’ het. In theorie was Dickisoni gered.
Chifumbi viert zijn verjaardag. Niemand viert zijn verjaardag in dit dorp. De meesten weten niet eens op welke dag ze zijn geboren. Maar wat doet het ertoe? De man die altijd in de schaduw staat, treedt even in het licht. Hij wordt 49 jaar.
Ceremoniemeester is Isimu, de beste vriend van Chifumbi in het dorp. Isimu is een meester in het aftroggelen van bijdragen voor het feest. De enige prominente dorpsbewoner die nog niet bijgedragen heeft, is het dorpshoofd. Of hij ook maar even over de brug wil komen. Het dorpshoofd vist wat smoezelige bankbiljetten uit zijn borstzak en plukt daaruit een briefje van 100 kwacha, 20 eurocent. Dat vindt Isumu te weinig. Met een brede grijns berooft hij het dorpshoofd van nog eens twee briefjes. Het dorpshoofd grijnst terug.
’s Avonds verschijnt er een heuse dj uit een van de omliggende dorpen, met een laptop, versterker en twee boxen. Zo gauw de eerste muziek klinkt, danst het dorp, de 75-jarige Marigerita Rafael voorop. Ze houdt van dansen, vertelt ze me. Als ze doodgaat, wil ze een radio op haar graf die dansmuziek speelt.
In het duister zie ik ook een van de andere oude vrouwen deinen. Ze heeft haar mooiste jurk aangetrokken. Het is Yosofina, de 68-jarige vrouw van de melaatse man. Dat ontroert me. Ze bekommert zich even alleen om zichzelf. Ook arm en oud zijn soms domweg gelukkig.
Hier draagt niemand een bril. Hier heeft niemand een klok. Hier veegt niemand zijn billen af met wc-papier. Is dat armoede? In Dickisoni beschouwen ze dat niet als armoede. De buitenwereld verwart armoede vaak met eenvoud. Om goed te leven hebben ze niet veel nodig in dit dorp.
Een heel jaar lang genoeg te eten hebben, dat vinden ze al luxe. Genoeg geld hebben voor basisbenodigdheden als kookolie, zeep en tweedehands kleding. Kinderen naar school kunnen sturen en zonodig medicijnen kunnen kopen. Zich de koning te rijk voelen als de oogst een jaartje meevalt.
De afgelopen 25 jaar is het deel van de wereldbevolking dat in extreme armoede leeft meer dan gehalveerd. Dat was een van de belangrijkste doelen die de lidstaten van de Verenigde Naties zich in de Millenniumverklaring in het jaar 2000 stelden.
Maar die vermindering van de armoede was ongelijkmatig over de aardbol verdeeld. China boekte de grootste winst. In Afrika ten zuiden van de Sahara zakte het aandeel armoedzaaiers van 56 tot 41 procent. In absolute aantallen steeg het Afrikaanse leger van de armen van 287 tot 403 miljoen. Armsten in Afrika zijn ook armer dan de armsten in andere delen van de wereld. Hun inkomen per dag bedraagt 74 dollarcent, 24 dollarcent minder dan het mondiaal gemiddelde.
In het licht van deze cijfers deed Dickisoni het niet slecht. Tien jaar geleden deelde ik de huishoudens in drie klassen in: de ‘rijken’ die zich nooit zorgen hoeven te maken, de armsten die nooit genoeg voedsel hebben om het hele jaar te eten en de middengroep die over voldoende reserves beschikt om tegenslagen op te vangen, zolang ze maar niet overweldigend zijn. Destijds behoorden 36 van de 45 huishoudens tot de armsten en negen tot de middengroep.
Anno 2015 kom ik bij 56 huishoudens tot de volgende indeling: zeven rijken, zeventien gezinnen in de middengroep, 32 in de armste. Bij de armste huishoudens gaat het met name om bejaarden, gehandicapten en alleenstaande vrouwen, groepen die in veel rijke landen ook op sociale voorzieningen aangewezen zijn.
Tien jaar geleden was Dickisoni de armste van de dorpen in de wijde omgeving. Tegenwoordig komen ze uit de buurdorpen naar Dickisoni voor voedsel of werk.
En aan wie is die vooruitgang te danken? Aan de Malawische overheid die voor vaccinaties en onderwijzers zorgt. Aan de Vrienden van Dickisoni die hielpen om aan de ergste armoede te ontsnappen. Maar vooral aan de bewoners zelf, die plannen maakten en initiatieven namen zo gauw ze niet langer door honger werden bedreigd.
Dickisoni laat zien dat aan armoede valt te ontsnappen. Maar traag, niet zonder hulp en niet door iedereen. Kijk ook naar de immateriële vooruitgang: een school, geen doden door honger, daling van de kindersterfte, geboortebeperking, meer invloed van vrouwen, toegenomen ondernemerschap. Binnen is het lichter dan tien jaar terug.
Verhaal en foto’s konden worden gemaakt dankzij een bijdrage in de reiskosten van het Postcode Loterij Fonds voor journalisten van Free Press Unlimited.