In Betondorp draait alles om geld (of beter: het gebrek eraan)

Iedereen in Betondorp heeft wel een persoonlijke anekdote over Johan Cruijff. Maar er is alleen een achterafgelegen bruggetje naar hem vernoemd, met daarbij de tekst: ‘Aanvaller, winnaar Europacup 1, 1971, 1972, 1973.’ Sporadische pogingen een standbeeld te plaatsen, ketsen af tegen de vurigheid waarmee Betondorpers hun tuin verdedigen.
Op YouTube staat een kort filmpje van een nog jonge Johan Cruijff, waarin je hem in korte broek – een jaar of tien oud – op straat zag voetballen. Wat opviel was de souplesse, en verder dat hij gewone schoenen aanhad en een gewone trui droeg.
Het was ergens halverwege de jaren vijftig. De mensen die er toen woonden, wonen er voor een deel nog steeds, alleen verplaatsen de meesten zich – het zal de levensstijl wel wezen – nu per scootmobiel.
Bij Slagerij Korrel zeiden ze dat de vorige eigenaars Johan Cruijff, als hij er vroeger biefstuk kwam halen, een paar gram extra gaven omdat hij zo goed kon voetballen. Achterafgelul natuurlijk, want zo zat en zit de Betondorper helemaal niet in elkaar. Alles draaide en draait er om geld, of beter: om het gebrek eraan.
Johans ouders dreven een groentewinkel in de Akkerstraat, nummer 32. Het huis stond er nog bij zoals het vroeger was. Een betonnen woning, rechthoekig en plat. Op de vroegere etalage stond een tekst – ‘Buitenspelen zou een vak moeten zijn op school’ –, waaronder Cruijff zijn handtekening had gezet. Er woonde een groepje studenten in de woning die in ruil voor wat ‘samenbindende activiteiten’ van de woningbouwvereniging geen huur hoefden te betalen.
Een van hen, een jongen, ontmoette ik op een buurtbarbecue waar hij vertelde over een bezoek van Johan aan de woning, vorig jaar. Ze hadden snel de vuile was in een kast gestopt en vooral gesproken over de poster van tennisser Rafael Nadal in de woonkamer. ‘Johan vond het een goede tennisser.’

Herinneringen aan het huis werden verder niet opgehaald. Logisch. Johans vader overleed toen hij twaalf was, waarna hij met zijn moeder, die de winkel onmogelijk in haar eentje kon aanhouden, verhuisde naar een huis in de Weidestraat (nummer 37).
Johan trok geen haren
Volgens Marcel van Versmarkt Oosterwaal kon het niet anders dat die hele jeugd in het teken van geld heeft gestaan. Hij wees naar de wirwar van onbetaalde bonnetjes aan de muren rondom zijn kassa. ‘Als je rijk wilt worden, moet je niet hier een groentewinkel beginnen.’
Wie wil ontdekken waar de wat overspannen relatie tussen Johan Cruijff en geld vandaan kwam, kan hier het beste een middag op een krukje gaan zitten. Naast geldgebrek hadden de meeste klanten een persoonlijke anekdote over Johan Cruijff paraat. Van een mevrouw met een looprek en rugtasje vol blikjes bier mocht ik gerust noteren dat ze als meisje vaak aan de haren was getrokken.
Door Johan Cruijff?
‘Nee, door Harry Vermeegen. Johan trok geen haren.’



In een jaar had ik inmiddels zoveel herinneringen aan Johan Cruijff en Ajax genoteerd dat deze er ook nog wel bij kon. Het was inmiddels zo dat ik me de situatie in Betondorp ten tijde van Stadion De Meer – in 1996 verhuisde de voetbalclub naar de Amsterdam ArenA – zo voorstelde dat er dagelijks een hele stoet schoenpoetsers, schilders, kaartjesknippers, jeugdtrainers en vrouwen met gamellen met soep voor de spelers met een broodtrommeltje onder de arm de Middenweg overstak.
Vrijwillig, dat ook nog.
De waarheid was dat de buurt juist verdiende aan de club. Café De Avonden heette nog gewoon ‘Meerzicht,’ en op wedstrijddagen stond daar voor het luik waaruit bier werd verkocht een enorme rij.
‘Er ging zo een paar honderd liter doorheen en als ze het op hadden wilden ze meer.’
Een klant van toen rekende me op het terras voor hoe hoog de omzet toen was.
‘Maar dat mag ook wel, wij hebben ze ooit Cruijff gegeven.’
De mythe werd lang geleden al doorgeprikt in een geweldig stuk van Guus Middag in NRC Handelsblad. Hij beschreef een scène uit de film Nummer Veertien (1973), waarin Cruijff in de Akker- en Tuinbouwstraat rondloopt en ijverig wordt gegroet en aangesproken door zijn voormalige medebuurtbewoners.


‘Cruijff kan dan niet nalaten op te merken: “Nu zeggen ze ‘u’ tegen me, vroeger werd ik uitgescholden.” […] Een van de straatvriendjes van Cruijff wendt zich dan naar de camera en fluistert iets over een buurman met een tuin, terwijl hij naar de voor ons niet zichtbare overkant van de straat knikt. Er spreekt minachting uit zijn blik – en uit zijn woorden: “Het was een kolere-, een rotman tot en met, een chagrijn”, die minstens twintig ballen zou hebben lek gestoken. De camera zwenkt vervolgens brutaal naar de overkant, zoomt in op de man en loopt er dan daadwerkelijk op af. De man bevindt zich in wat zijn natuurlijke omgeving moet zijn, en in een karakteristieke houding: in zijn voortuintje, achter een heg, op zijn knieën, harkje in de hand, krabbend tussen zijn planten. […] Terwijl hij een rozenblaadje afrukt en met zijn andere hand nog een geroutineerde schoffelbeweging maakt, spreekt hij deze onsterfelijke woorden: “Wat ik gedaan heb, is mijn tuin verdedigen.”’
Volgens mij is dit mijn tuin
In Betondorp wordt Johan Cruijff, behalve in de verhalen, niet geëerd. Aan de overkant van de Middenweg, op de plaats waar vroeger De Meer stond, ligt in de nieuwe woonwijk alleen een bruggetje dat Johan Cruijffbrug heet. Op het bordje dat eraan hangt staat: ‘Aanvaller, winnaar Europacup 1, 1971, 1972, 1973.’
Een beetje zielig. Waarom geen standbeeld op bijvoorbeeld De Brink? dacht ik toen ik er de eerste keer overheen liep.
Het antwoord was natuurlijk weer geld.



Toen mijn vriendin en ik een paar weken in Betondorp woonden en het ons niet lukte om een gordijnrail op te hangen, zag ik op de winkelruit van Marcel tussen de annonces van verdwenen huisdieren een briefje hangen van Dirk, een klusjesman, die voor weinig geld zijn twee rechterhanden aanbood.
De volgende dag stond Dirk op de stoep, ik herkende hem, hij had een paar dagen ervoor staan harken in de tuin van mevrouw Telraam, die schuin achter ons woont. Hij had een buik onder een wit overhemd en woonde in het huis waar vroeger de oma van Johan Cruijff woonde – wat me niet verbaasde, omdat iedereen in Betondorp of iets te maken heeft met Cruijff, of met Ajax.
Dirk woonde dus in het huis van Oma Cruijff, en daar stonden op een dag ineens twee ambtenaren in de tuin. ‘Stonden ze daar met een meetlint, wilden ze een standbeeld van Cruijff neerzetten. Ik zeg: ‘Kan je dat niet effe netjes vragen? Want volgens mij is dit mijn tuin.’ Dus zij vragen: ‘Mogen we uw tuin opmeten?’ Ik zeg: ‘Tuurlijk, maar één ding: wat ga ik hieraan verdienen?’ Nou, dat wisten ze niet. Dus ik zeg: ‘Je mag dat beeld hier neerzetten, voor mijn part hak je die boom ervoor om, maar dan betaal ik geen huur meer.’ Ik heb ze nooit meer gezien.’
Een beetje zoals Johan Cruijff de onderhandelingen ook gedaan zou kunnen hebben.
Johan Cruijff in de knipselmap over zijn oude buurtbewoners: ‘Hun met mij en ik met hun, dus dat is altijd een tweerichtingsverkeer geweest.’
Niet meer dan logisch, zouden ze in Betondorp zeggen.

