‘De Marokkaanse overheid geeft ons twee keuzes,’ beweert Hamza Al Filali (25): ‘Vreedzaam doorgaan en ons iedere dag in elkaar laten slaan, of de Marokkanen laten lijden zoals zij ons ook laten lijden.’ Wat hij zelf kiest? ‘Ik wacht op oorlog.’

Jongens als Hamza bezorgen secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon slapeloze nachten. Saharanen zijn gefrustreerd, arm en kansloos. Een uiterst explosieve mix. Als het conflict in de Westelijke Sahara niet snel wordt opgelost, waarschuwt hij, bestaat de kans dat het geweld uit Mali overslaat naar de Saharaanse

Ban is niet de enige die zich zorgen maakt. Ook de Verenigde Staten en de roepen Marokko op haast te maken om het langslepende conflict op te lossen voordat het escaleert.  

voelen zich gediscrimineerd, gemarginaliseerd en bestolen. Het vertrouwen in de internationale gemeenschap daalt en er is steeds minder vertrouwen in een vreedzame oplossing. Dit heeft ertoe geleid dat duizenden gefrustreerde Saharanen wachten tot het in de door hen gecontroleerde gebieden toestemming geeft om de wapens weer op te pakken.

Groeiende frustratie

Net als veel jongeren van zijn generatie ontwikkelde Hamza zich van vreedzame activist in 2005, toen de tweede Saharaanse opstand werd uitgeroepen door het Front Polisario, tot gefrustreerde jongeman die ongeduldig wacht op oorlog. 

Hij zag hoe sinds de hernieuwde opstand talloze vreedzame Saharanen werden opgepakt, geslagen en voor militaire rechtbanken werden veroordeeld tot lange celstraffen. Hij was erbij toen in oktober 2010 het vreedzame protestkamp werd opgericht en na een maand hardhandig werd opgebroken door de politie. Er vielen doden aan beide kanten en er woedden heftige rellen in de stad.

‘Sindsdien weten de jongeren dat ze terug moeten vechten,’ zegt hij over dat moment. Begin 2011 voegt hij de daad bij het woord en begint samen met een groep vrienden een actiegroep. Het eerste wat ze doen is hun Marokkaanse paspoort weggooien. 

Hamza wordt bozer en met de dag gefrustreerder en noemt zichzelf nadrukkelijk een militante activist

Na de actie viel de politie de groep iedere dag aan. Tien van de dertig leden werden zo bang dat ze uit de groep stapten. Twee leden uit de zustergroep in de stad Guelmim belandden voor lange tijd in de gevangenis.

Hamza wordt bozer en met de dag gefrustreerder. Hij noemt zichzelf nadrukkelijk een militante activist en toont schrammen en littekens die hij opliep tijdens confrontaties met de politie.

‘Dat ze ons alleen maar slaan en oppakken is misschien wel erger dan dat ze ons vermoorden,’ zegt hij ook. ‘Als ze je vermoorden is dat slechts één kogel, dan ben je dood. Door te slaan proberen ze je waardigheid af te nemen en maken ze je moe. Maar het gaat ze niet lukken, want ik geef niet op.’

Als ik hem vraag of hij nu anders denkt over vreedzaam verzet dan in 2005, is hij even stil. Hij kijkt naar zijn pols, die nog krom is van toen hij door de politie werd gebroken, wrijft erover en zegt: ‘Dit litteken beschouw ik als een aandenken, zodat ik nooit zal vergeten wat ze mij hebben aangedaan.’ 

Dan vervolgt hij vastberaden: ‘Ik denk net als de jongeren.

Totdat we vrij zijn

Jongens als Hamza zijn geen zeldzaamheid. Veel jonge Saharanen hebben problemen met het vinden van werk, kunnen moeilijk of niet studeren, ervaren geweld of belanden in de gevangenis. Meestal peinzen ze er niet over om hun verzet te staken.

Nomadi Abdessazam (25) belandde in 2005 in de gevangenis en bracht daar een jaar door: ‘Toen ik vrijkwam was ik niet meer welkom op school,’ zegt hij gelaten. ‘Op dit moment ben ik werkloos. Ik kan niets doen. We leven onder een illegale bezetting, zonder rechten, media of onderwijs. Ik strijd door totdat we vrij zijn.’

Nomadi Abdessazam (25): ‘We leven onder een illegale bezetting, zonder rechten, media of onderwijs. Ik strijd door totdat we vrij zijn.’ Foto: Andreas Stahl

Zijn vriend Basza Mohamed (26) kwam op 9 mei 2013 vrij na een jaar gevangenschap wegens het hijsen van de Saharaanse nationale vlag. De baas waar hij voor had gewerkt wilde hem niet meer terug. ‘Nu zoek ik nieuw werk, maar dat is lastig door mijn gevangenschap,’ legt hij uit. 

‘De Marokkaanse overheid heeft ons gebied met geweld ingenomen, ze stelen onze natuurlijke hulpbronnen, ik word gevolgd en kan niet vrij spreken. Dat maakt me boos. Ik wil vrij zijn en ben bereid te sterven om dit te bereiken.’

De woorden van de jongens zijn niet makkelijk op waarde te schatten. Voor een buitenstaander lijkt Laayoune niet op een stad in extreme nood. ’s Avonds wandelen mensen rustig over straat, er zijn restaurantjes en mensen knikken je vriendelijk toe.

Ik stel Mayara Mohamed (38), leraar geschiedenis, de vraag: ‘Is het het waard om deze relatieve vrede op te geven voor zoiets allesvernietigend als een oorlog?’

‘Kun je je voorstellen hoeveel militairen in burger hier rondlopen? En hoeveel beveiligingspersoneel?’

‘Het is complex, natuurlijk,’ antwoordt hij enigszins overvallen door de vraag. ‘Maar stel je voor: vanaf 1999, toen de eerste grote protesten de kop opstaken, werden er meer dan duizend soldaten op ons afgestuurd. Ze kwamen van de muur die ons scheidt van de Saharanen die onder erbarmelijke omstandigheden in de kampen wonen. wordt bewaakt door 150.000 militairen, die daar zijn gestationeerd om ons onze vrijheid te ontnemen.’

‘In 2005, toen de tweede opstand uitbrak, kwamen ze weer. En vanaf dat moment bouwden ze ook allemaal nieuwe barakken in de stad. Je ziet die barakken nu overal. Waar je ook kijkt lopen soldaten door de straten. Kun je je voorstellen hoeveel militairen in burger hier rondlopen? En hoeveel beveiligingspersoneel?

Die mensen vallen ons aan om wat we denken. Laatst nog, toen hier kwam, was het weer raak. is een oude man in het bezit van een internationale vredesprijs. Hij draagt nooit wapens en predikt een boodschap van vreedzaam verzet. Maar toch vielen ze hem aan.

Ze slaan ook onze vrouwen, gooien hen op de grond, en vernederen hen.

Ik ben zelf 38 jaar. Mijn vader werd in 1976 samen met drie broers opgepakt en belandde in een geheime gevangenis. In 1977 stierf hij daar. Kun je het je voorstellen dat ik hem sindsdien nooit meer heb gezien en toch vreedzaam strijd?’

Zijn blik is fel en zijn stem trilt licht: ‘Ik ben een uitzondering. Anderen, ook wanneer ze niet zo veel hebben geleden als ik, willen geweld gebruiken. Dat komt denk ik doordat ze niet meer lijdzaam kunnen toekijken naar wat ons wordt aangedaan. Zij vormen nu de meerderheid.’

Die meerderheid baart Mohamed en de andere voorvechters van de vreedzame strijd grote zorgen. Want ondanks de erbarmelijke situatie ziet hij dat de strijd zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Hij vreest dat jongeren zelfstandig besluiten om over te gaan op geweld en daarmee die ontwikkelingen tenietdoen. 

Ze zien de gewelddadige opstanden in de buurlanden. In de kampen in Algerije ronselen aan Al-Qaeda gelieerde groepen onder de kansloze en gefrustreerde Saharaanse jeugd. Sommige Saharanen verrichten al hand-en-spandiensten voor drugsdealers in de regio. 

Foto: Andreas Stahl


Polisario beslist

In een appartement in een buitenwijk van Laayoune hangt Hamza onderuitgezakt op een groot kussen. Om hem heen zitten zes leden van de actiegroep die hij leidt, op zijn knie ligt een tijdschrift met een gebalde vuist op de kaft. Het tijdschrift dat de groep sinds kort uitgeeft. 

‘De vuist is een internationaal symbool van verzet,’ legt hij uit. ‘Want we weten dat we niet de enige zijn die strijden. We zien de Arabische Lente, de oorlog in Mali en andere opstanden om ons heen. Maar onze strijd is anders dan die van hen. Onze strijd is een strijd voor onafhankelijkheid tegen een kolonisator. Wij zijn nog steeds gekoloniseerd.’

Hamza leest veel over onafhankelijkheidsstrijders, en benadrukt dat die groepen vaak geweld gebruikten om hun gelijk te krijgen. Dat sommige Saharaanse jongens stenen gooien naar de politie keurt hij dan ook niet af.

‘Het is geoorloofd om geweld te gebruiken als je wordt aangevallen’

‘Vrijheidsstrijders worden vaak terroristen genoemd vanaf het moment dat ze geweld beginnen te gebruiken, zoals ook gebeurde bij de Basken en de Palestijnen,’ zegt hij fel. ‘Ik zie hen als vrijheidsstrijders. Het is geoorloofd om geweld te gebruiken als je wordt aangevallen.’

Ondanks zijn toenemende frustraties zegt Hamza te wachten op het besluit van het Front Polisario voordat hij de wapens opneemt. ‘Zij hebben voor ons geleden en streden meer dan zestig jaar tegen Marokko, terwijl dat land werd gesteund door machtige landen als Frankrijk en de Verenigde Staten. Toch hielden ze stand.’

Hij stopt even om zijn vrienden aan te kijken, en verwoordt dan de mening van de jongens om hem heen: ‘Zij zijn onze leiders. Maar we hopen iedere dag dat ze met de boodschap komen dat de oorlog weer begint.’