Ode aan de moed
Wekelijks bezing ik iets, iemand of ergens. Deze week twee koppige helden: Raphael Lemkin en William Proxmire, vergeten namen van mensen die echt verschil hebben gemaakt in het internationaal en Amerikaans strafrecht.
Ik probeer het me voor te stellen: zeven mensen op zijn begrafenis. Manhattan in de zomer van 1959. Enkele dagen eerder had hij zijn eenkamerflatje in West 112th Street verlaten. Op weg naar een afspraak was hij bezweken aan een hartstilstand. Verarmd, afgemat, 59 jaar oud.
Wat zeiden ze? Zeiden ze überhaupt iets?
De laatste tijd moet ik vaak aan Raphaël Lemkin denken, vooral ’s nachts als ik wakker lig. ’t Zijn rare tijden, het begin van zo’n zomer. En aan dat theaterstuk dat ik over hem en die ander zou maken, daar lig ik ook aan te denken. De titel had ik al: Lemkin & Proxmire. Het klonk als een producent van wasproducten uit de jaren vijftig. Of als een Amerikaans advocatenkantoor. Nu ja, ze waren ook met recht bezig geweest.
En de vraag die ik me dan stel, in dat woelende bed van onrust en verlies, is telkens: hoe hielden ze het in godsnaam vol?
Een einde aan de uitroeiing
Raphael Lemkin was geboren in 1900 in Bezwodne, dat toen nog Russisch was, maar inmiddels tot Wit-Rusland behoort. Hij kwam uit een Pools-Joodse familie en ging taalkunde studeren in Lviv, dat toen nog Pools was, maar inmiddels tot Oekraïne behoort. Om rechten te studeren trok hij in 1929 naar Heidelberg, dat toen nog Duits was en het vandaag nog steeds is. Vervolgens werd hij openbaar aanklager in Warschau. Lemkin was begaan met strafrecht en was namens Polen verbonden aan de Volkenbond, de voorloper van de Verenigde Naties.
In de week dat Duitsland die Volkenbond verliet, we schrijven 1933, hield Lemkin een lezing met een opmerkelijk voorstel: moesten we ‘daden van barbarij’ niet internationaal strafbaar maken?
‘Diegene die, uit haat jegens een raciale, religieuze of sociale groep of met het oog op de uitroeiing ervan, een strafbare daad stelt tegen het leven, de fysieke integriteit, de vrijheid, waardigheid of het economisch bestaan van een persoon uit die groep, is aansprakelijk voor het misdrijf van barbarij.’
Zijn voorstel maakte geen schijn van kans. Een jaar later werd uit zijn functies gezet
Nazi-Duitsland werd niet genoemd, maar daar ging het natuurlijk over. Daarnaast was hij erg onder de indruk van wat de Turken de Armeniërs hadden aangedaan in 1915. Niet zomaar moord, dit leek op moedwillige uitroeiing.
Zijn voorstel maakte geen schijn van kans. Een jaar later werd hij in Polen uit zijn functies gezet, omwille van zijn semitische wortels. Toen Duitsland in 1939 Polen binnenviel, ging hij in het verzet. Hij raakte gewond, overleefde een tijdlang in de bossen, vond zijn familie terug en moedigde hen aan om te vluchten. Tevergeefs. Zelf kon hij ontkomen door naar Stockholm te reizen. Vandaaruit vloog hij naar Moskou, nam de Transsiberië-expres naar Vladivostok, de boot naar Japan en het schip naar Vancouver. Hij zou een aanstelling krijgen aan Duke University en in 1944 een buitengewoon belangrijk boek uitbrengen: Axis Rule in Occupied Europe.
Dat boek bracht massa’s publieke documenten uit de eerste oorlogsjaren samen en vertaalde bronnen uit meer dan twintig landen. Het gaf een scherp beeld van wat het fascisme met Europa deed. Nog belangrijker was het negende hoofdstuk. Daarin introduceerde hij namelijk een nieuw woord:
‘Nieuwe concepten vereisen nieuwe termen. Met ‘genocide’ bedoelen we de vernieling van een natie of van een etnische groep. Dit nieuwe woord [...] is samengesteld uit het oude, Griekse woord genos (ras, stam) en het Latijnse cide (doden).’
De eenmanslobby
Nog vóór de wereld van Auschwitz, Dachau en Birkenau afwist, had Lemkin een sleutelterm bedacht om de systematische gruwel en moedwillige vernietiging van specifieke groepen mee aan te duiden. Een begrip dat zou uitgroeien tot een van de belangrijkste juridische concepten in het internationale strafrecht van de vroeg-eenentwintigste eeuw.
Dat vandaag in de gevangenis van Scheveningen een aantal mannen opgesloten zit omwille van onnoemelijke smeerlapperijen, hebben ze te danken aan die ene gevluchte Poolse Jood die ergens in een kantoortje in Durham, North Carolina, een nieuwe term bedacht.
Maar Raphaël Lemkin bleef niet in dat kantoortje. Zijn boek speelde een rol bij de oorlogstribunalen van Neurenberg, waar hij als raadgever aanwezig was. Hij slaagde erin het woord ‘genocide’ te laten opnemen in een van de aanklachten - in de vonnissen kwam het niet voor omdat er nog geen wettelijk kader voor bestond. Terug in Europa leerde hij dat 49 van zijn familieleden gestorven waren in de kampen, getto’s en dodenmarsen van het fascisme, waaronder zijn beide ouders die hij nog zo gewaarschuwd had.
Ondraaglijke lakens. Wiegende gordijnen. Hoe hield hij het vol?
De jaren na de oorlog zou hij hemel en aarde bewegen om genocide in het internationaal strafrecht op te laten nemen. In de wandelgangen van de Verenigde Naties in New York zag je hem bijna dagelijks lopen, met zijn zwarte tas en sandwich. Telkens op weg naar een afspraak, telkens al wie belangrijk en al wie minder belangrijk was aanklampend met zijn zware Poolse accent. Raphael Lemkin was een lobby op zich, zonder assistenten, zonder donateurs, zonder een rooie duit. Zijn baan aan de universiteit zou hij spoedig opgeven.
De wond achter de moed
Op 9 december 1948 was het zover. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stemde in met de Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide. Het was het allereerste mensenrechtenverdrag dat door de VN werd aangenomen. Lemkin was in de buurt. Na de stemming zochten journalisten hem voor een quote. De verslaggever van The New York Times verwoordde het als volgt:
‘Die dag gingen reporters op zoek naar hem om de vreugde te delen over zijn overwinning. Maar we konden hem niet vinden tot we uren later eraan dachten in de donkere congreszaal te kijken. Daar zat hij te wenen alsof zijn hart zou breken. Hij vroeg om alleen gelaten te worden.’
Vooruitgang komt niet alleen tot stand door voortschrijdend inzicht van de massa. Koppige, vooruitziende individuen zijn net zo nodig. Intellectuelen die ‘ver en woest durven denken,’ zoals ik laatst hoorde, eenzame figuren, vaak met een groot intern letsel, die weigeren verbitterd te raken, maar hun wonde aanwenden als brandstof voor hun moed.
Ik kijk naar de foto van Raphaël Lemkin en zie er het leed van Europa in, het verdriet van de twintigste eeuw, de waardigheid van de wanhopige. In 1950 en 1952 zou hij genomineerd zijn geweest voor de Nobelprijs voor de Vrede, maar zover kwam het niet. Zijn naam raakte volkomen in vergetelheid. Enkele jaren later dus: zeven mensen op zijn begrafenis. Een paar vrienden. Ik denk niet dat hij ooit getrouwd was of een gezin had.
3.211 speeches
Het VN-verdrag moest natuurlijk nog geratificeerd worden. Dat ging vlot: binnen een jaar hadden dertig landen hun handtekening gezet, de rest zou later volgen. Maar in Amerika duurde het tot 1988: traditiegetrouw vreesde het land verlies van autonomie.
Dat was buiten William Proxmire gerekend. Deze senator uit Wisconsin was tegen de Vietnamoorlog, tegen de prestigeprojecten van de NASA en tegen exorbitant hoge campagnebudgetten. Van 1967 tot 1986 zetelde hij in de Senaat. Elke dag nam hij het woord om telkens met een andere speech te pleiten voor de ratificatie van het VN-verdrag over genocide. Elke dag, twintig jaar lang, 3.211 speeches om precies te zijn, om telkens op dezelfde spijker te blijven hameren. Ook dat is moed.
Het zou een prachtige theatervoorstelling kunnen opleveren: laat acteurs de speeches een voor een voorlezen, non-stop, dag en nacht. De teksten van Raphael Lemkin en diens onwaarschijnlijke levensverhaal erdoorheen geweven.
Daar denk ik aan. En aan alle lgbt-activisten die deze week een kroon op het werk zagen, en aan alle milieubeschermers en democratieactivisten en mensenrechtenactivisten die blijven strijden.
Hoe kan ik in godsnaam nog willen slapen?