In dit boek laat Bob den Uyl zijn fantasie over de wielersport de vrije loop
De Tour de France is – ook – lezen. De perfecte manier om de tijd door te komen tot de ‘finales’ van etappes. Ik beveel deze Tour drie wielerboeken aan. Vandaag: Opkomst & ondergang van de zwarte trui van Bob den Uyl.
Sportpaleis Ahoy, begin jaren tachtig. In alle eenzaamheid draait Bob den Uyl zijn rondjes op de houten planken van de wielerbaan in aanbouw. De schrijver draagt een rood overhemd, met een okergele trui erover.
Als hij het middenterrein opstuurt, zo, richting een cameraploeg van de TROS, valt het langwerpige, peervormige hoofd op. De onzichtbare verslaggever zegt: ‘U hijgt er behoorlijk van.’
Dan spreekt Bob den Uyl de zin uit die hem beter karakteriseert dan een doorwrocht essay of een volledige biografie: ‘Het valt ook niet mee.’
In de wereld van Bob den Uyl vallen dingen zelden mee . Zijn reisverhalen zijn opeenvolgingen van rampspoed en veel verder dan Duitsland, België en Noord-Frankrijk komt Den Uyl doorgaans niet. Vreemd eigenlijk, dat iemand die met nauwelijks verholen weerzin door de wereld is getrokken jaren later naamgever wordt van de prijs van het Beste Reisboek.
Den Uyl was een weemoedig schrijver, wiens verhalen niet zelden op de fiets begonnen. Hij maakte op zijn lange tochten zelfs gebruik van een heuse racefiets – vandaar ook dat TROS-fragment in Ahoy –, maar aan serieuze koersen heeft hij voor zover bekend nooit deelgenomen. Erover geschreven heeft hij ook maar zelden. Zelfs in het ironisch-pedante boekje Wat fietst daar? – dat weliswaar in het archief van de website Wielersportboeken.nl is opgenomen – gaat het nergens over fietsen als sport, niet over de fiets als racemonster, maar als het ‘enige aanvaardbare vervoermiddel.’
Zijn reisverhalen zijn opeenvolgingen van rampspoed en veel verder dan Duitsland, België en Noord-Frankrijk komt Den Uyl doorgaans niet
In het voor zijn doen bijzonder opgewekte Wat fietst daar? schetst Den Uyl de ideale fietstocht:
Richting en bestemming laten wij bepalen door de wind. We stappen ’s ochtends op de fiets en rijden ontspannen met de wind mee. Ja maar, zullen velen zeggen, dat heeft toch weinig nut? Als je ’s avonds weer thuis wil zijn, zal je toch op een bepaald ogenblik tegen de wind in moeten gaan fietsen?
Dit nu doen wij niet. We blijven de hele dag met wind mee fietsen, en keren ’s avonds per trein terug. Dit kernidee van de ideale fietstocht stuit op veel verzet. Algemeen wordt het als bijzonder slap beschouwd altijd met de wind mee te fietsen. Tegen de wind in fietsen vindt men sportiever en opbouwender voor het karakter. Deze van jongs af aan ingehamerde, uit calvinistische bronnen ontsproten opvatting dient overwonnen te worden.
De literatuurminnende wielerliefhebber hoort hier onmiddellijk de echo van een beroemde passage uit Tim Krabbés oerwielerboek De renner: ‘De gebroeders Pélissier trainden alleen met de wind mee (soms duurde het jaren voor ze weer thuis waren).’
Voor wie vermoedt dat Den Uyl de mosterd bij de godfather van het wielerschrijven haalde: Wat fietst daar? dateert uit 1970, acht jaar voor publicatie van De Renner.
Een maffia van avondwedstrijden
Zoals er wielerschrijvers zijn, zijn er ook fietsschrijvers – Bob den Uyl maakt deel uit van de kopgroep van die tweede categorie (in de TROS-reportage antwoordt hij op de vraag waarom hij toch altijd van die lange fietstochten maakt: ‘Het is natuurlijk aardig op zichzelf, en je ziet nog eens wat en zo. En je hebt ook dat je de hele dag niet praat, dat is ook aardig’).
Dat alles wil niet zeggen dat Den Uyl de sport in zijn boeken volledig links laat liggen. Hij verwijst af en toe naar wieleractualiteiten, met name als hij door België reist, niet zelden om veldonderzoek te verrichten naar zijn grote interesse, de Eerste Wereldoorlog. Fietsverhalen genoeg in het oeuvre van Den Uyl, maar de wielerverhalen zijn schaars.
Het bekendste en meest bijzondere staat in de bundel Opkomst & ondergang van de zwarte trui. In een verhaal met dezelfde titel vertelt Den Uyl over de ontwikkeling van de avondcriteriums naar heuse nachtwedstrijden. Het verhaal dateert van begin jaren tachtig (de bundel verscheen in 1981), de tijd dat Nederlandse renners, onder leiding van de Raleigh-ploeg van Peter Post, de Tour domineerden en de na-Tourcriteriums – waarin de helden van de Tour rondjes om de lokale kerktoren kwamen rijden, als climax van een zomerse jaarmarkt of een kermis – op het toppunt van hun populariteit waren. Het verhaal beschrijft hoe er een schaduwmaatschappij ontstaat rond de nachtwedstrijden, een soort Bilderberggroep in de koers.
Het verhaal beschrijft hoe er een schaduwmaatschappij ontstaat rond de nachtwedstrijden, een soort Bilderberggroep in de koers
Het oorspronkelijke idee van de nachtwedstrijden – namelijk dat renners elkaar niet zouden kunnen zien of horen, wat de mogelijkheid tot gekonkel en combines aanzienlijk zou verkleinen – wordt al snel ingeruild voor een staat binnen een staat: bekende wielrenners stoppen met koersen, om in het grootste geheim ‘ondergronds’ te gaan. Pers is evenmin welkom; het geld wordt niet verdiend met advertentie-inkomsten, maar met het illegaal gokken op de uitslag en de gulle hand van talloze mecenassen uit de bovenste laag van de maatschappij.
Uiteindelijk gaat de wedstrijd zich zelfs letterlijk ondergronds afspelen en wordt er gereden op een stijgend en dalend circuit van mijngangen van 260 kilometer, in de Borinage en Noord-Frankrijk. Eenmaal volledig aan het zicht onttrokken, kan de megalomanie van de Ronde van het Carboon pas werkelijk tot bloei komen:
‘De volgende stap was het uitnodigen van oliesjeiks, en zodra dezen op de hoogte waren van de mogelijkheden die een samenwerking met de mensen van “De Zwarte Trui” bood, was een onbeperkte macht een feit.’ Een ware maffia was ontstaan, die de wereldeconomie beheerste of op zijn minst sterk kon beïnvloeden. De geheime diensten van verschillende grote mogendheden waren min of meer op de hoogte, maar ondernamen geen actie; zelfs de USSR hield keurig zijn mond. De eerste, onschuldige avondwedstrijd lag in een ver, onwerkelijk verleden.
Punten en truien
Het onzalige plan groeit uit tot een reeks etappes, een toernooi, waarin punten en truien te verdienen zijn. De Tour, maar dan onder de grond. Even commercieel, maar in de doodse stilte van de omerta. (Je zou het bestaan van de Ronde van het Carboon eenvoudig kunnen vergelijken met het collectieve dopinggebruik in het peloton van die jaren – zelfde omvang, zelfde publieke geheim. Den Uyl maakt ’m niet, die vergelijking, het was ook te voor de hand liggend geweest voor een schrijver van zijn niveau.)
Dan, tijdens een van de wedstrijden om de zwarte leiderstrui (‘Zwart als de nachten waarin zij behaald zou worden’) verdwijnt de Belgische koningin Fabiola, die het startschot moet geven, spoorloos in de mijngangen. De regentes is weg en blijft weg, en de organisatie kan een reusachtig schandaal slechts vermijden door een eind te maken aan de wedstrijden. De verdwijning van Fabiola betekent de ondergang van de zwarte trui. Den Uyl eindigt zijn verhaal als volgt: ‘Ten slotte hadden alle leden ten tijde van de opheffing hun kapitaal al verveelvoudigd, en daar ging het toch maar om.’
Qua sfeer en thematiek doet ‘Opkomst en ondergang van de zwarte trui’ sterk denken aan het titelverhaal van Den Uyls vorige bundel, De bloedende trein, over een lugubere treinreis naar een geheime bestemming. In beide verhalen loopt iets schijnbaar aangenaams volkomen uit de hand.
Het is de andere kant van het werk van Den Uyl, die kon bestaan naast zijn autobiografische (reis)verhalen. Biograaf Nico Keuning schrijft in zijn Den Uyl-biografie Een zeker onbehagen uit 2008 (een zeer geslaagde titel overigens): ‘Verhalen als "De Bloedende trein" en "Opkomst & ondergang van de zwarte trui" zijn uitwerkingen van een idee. Niet geschreven uit een innerlijke noodzaak, maar uit een praktische noodzaak.’
Handig formaat voor tegenwind
Het belangrijkste bezwaar van ‘Opkomst’ is echter vooral het gebrek aan de gortdroge, typische Den Uyl-humor. Zelfs in de meeste van zijn onheilspellende verhalen is Den Uyl onnavolgbaar komisch, maar die aantrekkingskracht ontbreekt in dit verhaal volledig.
Stukken grappiger en ook beter – maar daarom niet per se interessanter – is daarom het vierde hoofdstuk van het verhaal ‘Maidentrip’ in dezelfde bundel. Dat verhaal, dat negen jaar eerder al eens als reportage in de Haagse Post was verschenen, begint als volgt:
Als de trein België binnenrijdt zie ik dat mijn grote droom, het dwars oversteken van dit land van dak tot dak met behulp van een vijf meter lange plank of ladder, steeds meer in het stadium van uitvoerbaarheid raakt. Dat zou mooi van pas komen, want mijn tweede droom – het winnen van de Tour de France – heb ik al lang geleden moeten afschrijven.
Zelfs in de meeste van zijn onheilspellende verhalen is Den Uyl onnavolgbaar komisch
Het is een van de weinige keren dat Den Uyl laat doorschemeren dat hij niet alleen een fietsfanaat is, maar ook een wielerliefhebber – of dat tenminste ooit is geweest. Het verhaal is een uitvoerig verslag van het bezoek van de schrijver aan het Criterium van Brasschaat van 1973. Het verhaal staat vol met vintage Den Uyl-passages, zoals deze, over het moment dat hij Eddy Merckx tegen het lijf loopt:
In het algemene enthousiasme besluit ik me persoonlijk tussen de coureurs te begeven, al is dit uiteraard niet toegestaan. Als ik er middenin sta blijken het nogal klein uitgevallen kereltjes te zijn, een handig formaat voor tegenwind en berghellingen. Zelfs gouden Eddy reikt maar nauwelijks tot mijn schouder; alleen Gimondi, de wereldkampioen, heeft een wat normaler postuur. “Eddy, ge zijt de beste,” klinkt het van de tribune, een mededeling die Merckx met een afwezige blik in ontvangst neemt. Hij wist het zeker al.’
Den Uyl herkent ook oud-Tourwinnaar Luis Ocaña, ‘een tenger mannetje met een vermoeden van platvoeten. Heeft de Tour gewonnen in plaats van mij.’ Opvallend is dat hij, die meerdere wielerkampioenen in dit verhaal in enkele zinnen perfect weet te treffen, het consequent heeft over Gerben Karsten als hij Gerben Karstens bedoelt. Het lijkt een kleine vergissing, maar Karstens kende in 1973 een van zijn beste jaren ooit – met onder meer vier ritzeges in de Ronde van Spanje. Vergelijk het met een wielerliefhebber die dezer dagen schrijft over Tom Demeloen.
Grotcriterium
De kritiek was niet mals voor Opkomst & ondergang van de zwarte trui: het werd begin 1982 beschouwd als een teleurstellend nieuw werk, een wat flauwe herhaling van zetten die Den Uyl al eerder (en beter) had gedaan. Pas later werd, in kleine kring, de bijzonderheid van het titelverhaal onderkend: in een literatuur waarin almaar meer over wielrennen werd geschreven, bleef Den Uyl lang – eigenlijk tot nu toe – een van de weinige schrijvers die zijn fantasie over de sport werkelijk de vrije loop liet gaan.
Of nou ja, fantasie… Aan het begin van deze eeuw werd er in Valkenburg daadwerkelijk een zogenaamd grotcriterium georganiseerd, gesponsord door de lokale vestiging van Holland Casino. Het wedstrijdje was bedoeld als een feestelijke afsluiting van het wielerseizoen, waarbij zo’n veertig renners over een parkoers reden dat voor een klein deel door de grotten van Valkenburg voerde. Bekende renners als Servais Knaven, Bart Voskamp en Max van Heeswijk wonnen het koersje, dat sinds 2007 niet meer wordt verreden.