Tot voor kort wist ik niet eens of hij een man of een vrouw was. Een man, vernam ik. Ik weet niet hoe hij oud hij is, hoe hij eruitziet, wat zijn echte naam is - of zou Tzenko zijn voornaam zijn? Klinkt nogal Balkanachtig voor een Scandinaaf. Ik weet dat hij in Zweden woont en Nederlands kan lezen. Soms beeld ik mij hem in als een ouder, Hemingwayachtig figuur die in een blokhut tussen de berken over zijn morsige tekentafel gebogen zit. Andere keren stel ik me hem voor als een posthipster met dikkebenenbril en een leuke, blonde Nederlandse vriendin, beiden woonachtig te iCloud.

Ik weet het niet, en dat vind ik eigenlijk best.

Sinds ik vier, vijf maanden geleden met begon, levert Tzenko week na week een illustratie aan. Niet één keer heb ik hem gebeld, gemaild of geappt. Alles verloopt via De Correspondent.

Soms beeld ik mij hem in als een ouder figuur die in een blokhut tussen de berken over zijn tekentafel gebogen zit. Andere keren stel ik me hem voor als een posthipster met dikkebenenbril

Dat gaat zo. Op maandagmiddag schrijf ik doorgaans mijn tekst, op dinsdag gaat die via Amsterdam naar die blokhut of koffiebar in Zweden, op woensdag komt de illustratie binnen, in de late namiddag gaat het stuk online, op donderdagochtend zit het in de dagelijkse mailing naar de leden.

Eerst dacht ik dat hij een programma had om een foto in een lijntekening om te zetten. Ik had ooit gezien hoe je van een mottige foto met één vingerknip een nog veel mottigere aquarel kon maken. Dat moest ook voor een pentekening bestaan.

Tot ik aandachtiger ging kijken naar die eerste illustratie: die schaduwpartijen waren wel verduveld knap gedaan zeg, die tongpunt leek écht te glimmen van het speeksel, die vingers zagen er werkelijk uit als een analoge tekening. Dat kon toch niet? In zo’n korte tijd?

Jaloezie, door Tzenko.

Bericht vanaf ‘Jahoor, hij tekent echt alles met de hand.’ De beeldredacteur was er formeel over. ‘Maar niet op een bierviltje volgens mij. Ik denk dat hij het daar later op plaatst.’

Balpentekeningen, op een soort van bierviltje, met daarachter een achtergrond van wisselend pastel.

Hoe is het mogelijk om telkens zo’n verbluffende tekentechniek aan goede vondsten te koppelen? Want een illustratie moet meer doen dan illustreren. Ze verwijst naar de inhoud van het stuk, uiteraard, maar voegt er een extra laag aan toe. De tekening moet zowel naast als boven het verhaal staan.

Is het onkies om op een online medium de lof te bezingen van een medewerker van dat medium? Vast, maar daar kan ik nu eens echt niet van wakker liggen. Als ’t goed is, is ’t goed, collega of niet. Trouwens, wat is dat, een collega in tijden van mondiaal freelancen? Hij werkt vanuit Zweden, ik vanuit Brussel. Hij is mij net zo vreemd als u.

En eigenlijk vind ik dat wel mooi, die onwetendheid. Nu we van alles over iemand te weten kunnen komen als we alleen nog maar een naam hebben, is niet-weten weer een vorm van luxe. Het stimuleert de nieuwsgierigheid om weer ouderwets onwetend te zijn, een beetje zoals rijden zonder gps.

De laatste weken betrapte ik mezelf erop dat ik op woensdagmiddag steeds vaker inlogde op het niet-publieke gedeelte van de site. Enkel om te zien of de tekening al klaarstond. Ode aan het mooiste deel van het vrouwenlichaam? Ja, die tekening zat precies goed. Ode aan mijn littekens? Ja, die man met die wijnvlek, misschien vond ik die wel het allermooist.

Benen, door Tzenko.
Het Gezicht, door Tzenko.

Toen de redactie me eind juni vroeg of ik ook een ode zou schrijven als Tzenko met verlof was, zei ik: ‘Nee, het is met Tzenko, of het is geen ode. Beeld en tekst gaan in deze reeks zo’n bijzondere dialoog aan dat ik ze niet graag los wil koppelen.’

Nu doe ik het toch. Lekker consequent.

Trouwens, dit is zijn website:

Bekijk hier zijn vorige werk:

Ode aan de moed Wekelijks bezing ik iets, iemand of ergens. Deze week twee koppige helden: Raphael Lemkin en William Proxmire, vergeten namen van mensen die echt verschil hebben gemaakt in het internationaal en Amerikaans strafrecht. Lees de ode hier terug Ode aan de grootste Afrikaanse dichter van de twintigste eeuw Wekelijks bezing ik iets, iemand of ergens. Deze week een weinig bekende naam, maar misschien wel de grootste schrijver uit Afrika: Sony Labou Tansi, een stormwind uit Congo-Brazzaville. Lees de ode hier terug Ode aan mijn littekens Wekelijks bezing ik iets, iemand of ergens. Deze week: de sporen die de tijd achterlaat op onze huid. Ode aan enige roekeloosheid in tijden van overbescherming. Lees hier de ode terug Ode aan de troost Wekelijks breng ik hulde aan iets, iemand of ergens. Deze week aan het onbeschaamd luisteren naar andermans verdriet. En aan de troost van het niet-troosten. Lees het stuk hier terug