Waarom het heel logisch is om je kind de slavernij in te sturen
5,5 miljoen kinderen in de wereld zijn slaven. Ze werken gedwongen op het veld, in huis of in de prostitutie. Ik bezocht kindslaven en een kinderhandelaar in het Afrikaanse land Benin, een land dat extra kwetsbaar is voor kinderhandel, op zoek naar oorzaken en oplossingen.
Pauline (14) was vijf jaar oud toen ze op de markt van Porto Novo rijst en mais begon te verkopen. ‘Papa stuurde me naar de hoofdstad om bij een onbekende vrouw in te wonen,’ vertelt ze, achteroverleunend op een gammel bankje in ‘La Passerelle.’ Samen met een tiental andere voormalige kindslaven probeert ze in dit opvangcentrum in het departement Ouémé een normaal leven op te pikken. ‘Maman Amina had zelf tien kinderen, van twee tot achttien jaar oud. Ik bracht hen naar school en deed het huishouden. Ik vroeg of ik ook naar school mocht, maar dat kon niet. Ik moest mevrouw helpen werken. Toch voelde ik me deel van de familie. De andere kinderen behandelden me als hun eigen zus.’
Pauline bleef vijf jaar in de hoofdstad van Benin. Toen haar jongere broertje overleed, keerde ze terug naar haar geboortedorp Dangbo voor de begrafenis. ‘Papa besliste dat ik zou blijven,’ zegt ze. ‘Maar toen niet veel later mijn ouders scheidden, bracht een tante langs vaders kant me naar Nigeria om voor een andere vrouw te werken. Voor haar moest ik kleren verkopen op de markt en het huishouden doen. Ze behandelde me erg slecht.’ Een uur lang zou ze strak in het niets blijven staren. Ze vecht tegen de herinnering. Mechanisch laat ze haar verhaal in stroeve kortzinnen van de sorteerband rollen.
‘Ze gaf me elektrische schokken met elektriciteitskabels en sloeg me met een houten stok. Ze vernederde me en behekste mijn ouders door vloeken over hen uit te spreken. Ook haar kinderen en de andere dienstmeisjes sloegen me. Terwijl haar eigen kinderen vlees, vis, groenten en fruit aten, kreeg ik enkel droge maniokbloem en water, elke dag opnieuw. Slapen deed ik op de grond. Ik heb nooit een franc gekregen voor mijn werk.’
Topje van de ijsberg
Pauline is een van naar schatting 5,5 miljoen kindslaven. Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) is 26 procent van de mensen die wereldwijd tot arbeid worden gedwongen jonger dan achttien jaar. Ze worden verhandeld om te werken als huisslaaf, op het veld, in mijnen en de bouw, op de markt en in de prostitutie.
Het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) rapporteerde in oktober 2014 gevallen van mensenhandel in 128 landen, en benadrukt dat het aantal geregistreerde slachtoffers slechts het topje van de ijsberg is. Afrika en Azië domineren de statistieken. De VN-organisatie ziet een sterke stijging van het aantal kinderen, van 13 procent van het totaal aantal slachtoffers in 2004 naar 33 procent in 2011. In Afrika en het Midden-Oosten is 62 procent van de slachtoffers jonger dan achttien jaar. Twee op de drie zijn meisjes.
In Benin worden 40.000 minderjarigen verhandeld en tot onbetaalde arbeid gedwongen. Dat net het West-Afrikaanse landje met 10,3 miljoen inwoners erg vatbaar is voor kinderhandel, hoeft volgens Geert Bossaerts, regiospecialiste van de ngo Plan International, niet te verbazen. ‘Benin is een buurland van Nigeria, waar grote vraag is naar kinderarbeid,’ vertelt hij. ‘Het land ligt recht op wat we de “corridor Abidjan–Lagos” noemen.’ Deze West-Afrikaanse route van Ivoorkust naar Nigeria is erg populair bij mensensmokkelaars. ‘Maar ook de economische en sociale situatie in het land spelen een belangrijke rol.’
Hoewel legaal werken pas kan vanaf veertien jaar, is een op vier Beninse kinderen al voor die leeftijd buiten de familiale omgeving aan de slag
Benin is een van de armste landen ter wereld. De helft van de bevolking moet het doen met minder dan een dollar per dag. De levensverwachting is laag, het geboortecijfer met 5,04 kinderen per vrouw erg hoog. De helft van de Beniners is jonger dan achttien jaar. Hoewel legaal werken pas kan vanaf veertien jaar, is een op vier Beninse kinderen al voor die leeftijd buiten de familiale omgeving aan de slag.
‘Tien procent van die werkende kinderen, vooral meisjes uit rurale gebieden, valt ten prooi aan mensenhandel,’ zegt Alfred Santos. Hij is expert kinderrechten bij de Beninse afdeling van hulporganisatie Plan International. ‘18,7 procent van hen is zes tot negen jaar oud. Bijna de helft is tien tot veertien jaar. Benin is zowel aanvoer-, transit- als ontvangstland van kindslaven. Tachtig procent van de Beninse slachtoffers wordt naar het buitenland verhandeld.’
Naast armoede speelt volgens Santos ook traditie een belangrijke rol. ‘Ouders brengen vaak een of meerdere kinderen onder bij rijkere familieleden om hen een beter leven te gunnen. Le confiage, noemen ze dat. Het is een sterk ingeburgerde praktijk in Benin, Nigeria en Togo. In de loop der jaren heeft geldgewin het echter overgenomen van traditie en solidariteit. Ouders laten hun kind werken voor een schuldeiser of in de hoop er geld voor te krijgen. Vaak wordt hen voorgelogen dat hun kind naar school zal gaan. “Confiage” werd zo een koninklijke piste naar mensenhandel en uitbuiting.’
In Dangbo, het geboortedorp van Pauline, komt confiage nog erg veel voor. ‘Ik zag wel vaker kinderen uit het dorp vertrekken, maar stelde me er geen vragen bij,’ herinnert ze zich.
Van stroper tot boswachter
Die avond, enkele uren nadat ik Pauline heb gesproken, knallen in Dangbo broeierige West-Afrikaanse ritmes oorverdovend uit krakende boxen. De nacht valt, maar het is nog steeds vochtig en heet. Onder het bladerdek van een boom vuren enkele honderden bewoners twee jongetjes en een pubermeisje aan, die zwetend, kronkelend en salto’s spinnend strijden om de titel van beste danser van het dorp. De organisatoren hebben gezorgd dat het niemand ontging dat de wedstrijd zou plaatsvinden. Dagen van tevoren reden ze met auto’s met luidsprekers door het dorp.
Na de kroning tot eeuwige roem volgt het serieuze werk. Het dorpshoofd speecht, een projector flitst aan. Op het grote scherm zien de bewoners van Dangbo een mensensmokkelaar ouders wat geld toesteken in een voorlichtingsfilmpje. Kinderen vertrekken, kappen stenen, worden mishandeld en verhongeren. Een dochter overlijdt. Gegiechel verstomt en maakt plaats voor verontwaardiging. ‘Ik heb het begrepen. Laat nooit je kind naar het buitenland vertrekken,’ getuigt een vrouw van Dangbo na de vertoning met de micro in de hand.
Volgens Santos, de expert kinderrechten van Plan International in Benin, moet kinderhandel in de eerste plaats bestreden worden door de bevolking de vele wanpraktijken te tonen. ‘De landsgrenzen zijn hier poreus, en de overheden zwak. Als een kind eenmaal vertrekt, is het erg moeilijk het terug te halen. Daarom doen we vooral aan preventie in lokale gemeenschappen.’
In het dorpje Houéli heeft de gemeenschap die preventieopdracht ondertussen zelf overgenomen. Enkele bewoners voeren een toneelstuk op. Ze zingen een populair liedje na: ‘Als je arm bent, eet je desnoods zand met je kinderen. Maar je stuurt hen niet weg.’ Houéli ligt op slechts vijftien kilometer van Porto Novo, maar het gehucht van lemen hutten met strooien daken lijkt lichtjaren van de hoofdstad verwijderd. Van alle Beninse departementen heeft deze streek het meeste last van kinderhandel.
‘De president van de republiek komt uit een arme familie. Ook een kind van Houéli kan zo ver geraken,’ overtuigt dorpschef Mathias Gnambude zijn burgers om hun kinderen naar school in plaats van over de grens te sturen. Hij spreekt over zijn eigen ervaringen: het verhaal van de stroper die boswachter werd. Nu is Gnambude voorzitter van het lokaal comité voor kinderbescherming, vroeger was hij zelf kindersmokkelaar.
‘Ik was 22 jaar toen ik in de kinderhandel stapte. Ik had een deel van mijn jeugd in Nigeria doorgebracht en kwam goedgekleed en als vlotte prater terug. Ouders vertrouwden me en gaven hun kind mee. Ik heb er een vijftiental naar Nigeria gebracht. Daar gingen ze werken voor handelaars die mankracht nodig hadden.’ Problemen had hij nauwelijks. De grenzen waren lek als een visnet. ‘Bij politiecontrole zei ik dat het mijn eigen kind was.’ Over zijn inkomsten blijft Gnambude erg vaag. Maar, zo zegt hij met een brede grijns op zijn gezicht, ‘ik kon er goed van leven.’
Na negen jaar haalde Gnambude zijn dochter er weg. Hij stuurde Fernande naar haar grootmoeder in Cotonou, maar ook daar werd ze mishandeld
Gnambude stuurde ook zijn eigen dochter Fernande naar Nigeria, om bij één van zijn vrouwen in te wonen. Polygamie is geen zonde op het Beninse platteland. ‘Ze was zelf kinderloos en zei dat ik haar een kind moest geven. Ze beloofde dat ze haar naar school zou sturen.’ Maar Fernande, toen vijf jaar, heeft nooit een klaslokaal gezien. ‘Ik stond dagelijks om drie uur op om akassa (gefermenteerde maispasta) klaar te maken,’ zegt het meisje.
Na negen jaar haalde Gnambude zijn dochter er weg. Hij stuurde Fernande naar haar grootmoeder in Cotonou, maar ook daar werd ze mishandeld. Na een harde klap op het hoofd belandde ze in het ziekenhuis, waarop Gnambude zijn dochter terughaalde naar Houéli.
‘Ze gaat niet meer weg. Ik heb mijn leven over een andere boeg gegooid. Ik voel me schuldig dat ik de levens van al die kinderen kapot heb gemaakt”, zegt Gnambude. Nu tracht hij zijn dorpsgenoten voor kinderhandel te behoeden, naar eigen zeggen met succes. “Handelaars weten dat ik hier dorpschef ben. Ze durven geen kinderen meer komen halen.”
Gnambude zegt dat beroepshandelaars kwetsbare gezinnen opsporen. Hier en daar duiken verhalen op van mannen en vrouwen die tot enkele tientallen kinderen de grens oversmokkelden, maar die zijn eerder uitzondering dan regel. Volgens Alfred Santos, de expert kinderrechten, is er in dit deel van de wereld zelden sprake van georganiseerde misdaad. ‘Meestal is het een familielid dat met toestemming van de ouders het kind naar een verre vriend of kennis brengt.’
Ook Alice Fangninla (38) stuurde haar zoon naar de oostelijke buur. ‘Ik was bang, maar had geen andere keuze. We hadden financiële problemen en konden niet langer voor hem zorgen. We hoopten dat hij wat geld zou verdienen, maar na twee jaar werken keerde hij met lege handen terug. Hij kreeg nauwelijks te eten, werd mishandeld en moest vluchten. Ik denk er nog vaak aan, ja. Ik zal nooit meer een kind wegsturen.’
Ondertussen kan Fangninla rekenen op een stabieler inkomen. In haar dorp Fongbadja werd een systeem geïntroduceerd van microkredieten voor vrouwen. Met de kredieten kunnen ze een eigen zaakje opzetten. Daarvan kunnen ze dan hun kinderen onderhouden.
Hulpbehoevend onderwijs
Verder doen ngo’s oplapwerk voor wat de Beninse overheid nalaat te doen. Het kinderopvangklasje van het zuidwestelijke dorp Davihoue sist bijna hoorbaar als een druppel op een hete plaat. ‘Ik heb hier 85 kleuters onder mijn hoede, maar eigenlijk is er slechts plaats voor 25,’ zucht kleuterleidster Françoise Venhounkpe. ‘Zelfs zo bereiken we maar een kleine minderheid van de ouders.’
Wanneer de kleuters doorstromen naar een hogere klas, worden ze daar niet veel beter van. Een op vier Beninse kinderen haalt zijn lagere schooldiploma niet. De ILO ziet kinderarbeid als een van de voornaamste hinderpalen.
Een gebrek aan scholing is niet alleen een gevolg, maar ook een oorzaak van kinderhandel. Soms laten ouders hun kind niet meer naar school gaan, omdat ze vinden dat ze er toch niets van opsteken. Die kinderen moeten dan elders een baan gaan leren. Een gevaarlijke strategie: zulke kinderen komen makkelijk in slavernij terecht.
‘Je kunt alle kinderen wel naar school sturen, maar als het onderwijs niet goed is, heeft dat geen zin,’ zegt Santos. ‘Er is te weinig controle, leraren komen vaak niet eens opdagen. De officiële onderwijstaal is Frans, maar leerkrachten spreken het zelf vaak niet. Het middelbaar onderwijs is er nog slechter aan toe. Slechts 13,68 procent van het onderwijzend personeel bestaat er uit gekwalificeerde leraren.’
Dode letters
Naast de officiële schoolplicht tot veertien jaar blijven wel meer Beninse regeringsteksten dode letters. Geweld tegen kinderen is strafbaar, maar 49 procent van de schoolgaande jeugd geeft aan al eens door een leerkracht geslagen te zijn. Ook huiselijk geweld is enkel in theorie taboe. Op de stoffige zandweg naar het zuidoostelijke departement Mono rijden we voorbij een vader die publiekelijk zijn gillend, geknield dochtertje met forse halen aftuigt met zijn riem. Santos stopt en leest hem autoritair de levieten. ‘Wil je haar een oog uitslaan? Zodat ze de rest van haar leven gehandicapt is?’ De man heeft nooit eerder gehoord van de wet die dit geweld verbiedt. ‘De volgende keer bel ik de politie en moet je voor de rechtbank verschijnen,’ dreigt Santos. Maar in de praktijk worden ouders niet veroordeeld, ook niet wanneer ze hun kinderen in de etalage zetten voor slavernij.
‘Er is de wet en de geest van de wet,’ zegt Santos. ‘Wat doe je met de kinderen als de ouders in de gevangenis verdwijnen? Dan worden ze weer een makkelijk slachtoffer voor mensenhandelaars.’
‘Ook handelaars en uitbuiters van kindslaven blijken vaak onbestraft,’ zegt Wachinou Singbo, een rijkswachtcommandant in Mono, een van de armste departementen in het land en een sterk geaffecteerd gebied op de route naar Lagos. Met lokale Centres de Promotion Sociale (CPS) en de aanstelling van kinderrechters onderneemt de Beninse overheid weliswaar stappen om kinderhandel te bestrijden, maar tot veel veroordelingen heeft dat nog niet geleid.
Wat doe je met de kinderen als de ouders in de gevangenis verdwijnen? Dan worden ze weer een makkelijk slachtoffer voor mensenhandelaars
‘Soms betrappen we handelaars, maar het is moeilijk om hen te laten opsluiten. We moeten materiële bewijzen kunnen verzamelen op het moment dat het misdrijf wordt gepleegd,’ zegt Singbo. ‘En als ze zich een advocaat kunnen veroorloven, worden ze vaak niet veroordeeld.’
De UNODC ziet dat milieu van straffeloosheid als een wereldwijd probleem. In zestig procent van de landen die kampen met mensenhandel worden jaarlijks minder dan tien daders veroordeeld. In vijftien procent van de landen verdwijnt geen enkele mensenhandelaar achter de tralies.
David Fiagbénou onderneemt liever zelf actie dan dat hij op de overheid zit te wachten. Verschillende van de kinderen in zijn weeshuis Village D’Espoir in Azove ging hij persoonlijk terughalen uit Togo en Nigeria. Zoals Maurice (14), die na de dood van zijn ouders op zijn vijfde door een oom naar Togo werd gebracht om er als slaaf op het veld te werken.
‘Een andere oom van Maurice riep mijn hulp in. Samen met enkele agenten in burger ben ik hem met de motor gaan ontvoeren,’ zegt Fiagbénou met kinderlijke pretlichtjes in de ogen. ‘Als we de officiële weg via de Togolese autoriteiten waren gevolgd, had de lokale politie wellicht de landeigenaar gealarmeerd.’ Ongezien de grens oversteken was volgens Fiagbénou kinderspel.
Maurice verblijft nu al enkele jaren in Village d’Espoir en gaat naar school. Hij is Fiagbénou dankbaar. ‘In Togo werkte ik vijf jaar lang dagelijks van zes uur ’s ochtend tot zeven uur ’s avonds. Ik werd geslagen met de chicotte [een leren zweep] als ik niet goed werkte.’ Door de maniokbloem en pikante pepers waarop hij moest overleven heeft hij nog steeds ernstige maagproblemen. ‘Als ik in Togo was gebleven, was ik nu al dood geweest.’
Charlotte (16)
Mama was ziek en kon niet langer voor me zorgen. Op mijn achtste stuurde ze me naar een vrouw in het noorden van Benin. Ik mocht niet langer naar school. Ik moest in huis en op de markt werken. Nadat haar eigen kinderen gegeten hadden, kreeg ik de restjes. Schoot er niets over, dan was er enkel droog maniokmeel voor mij.
Op een dag, ik was tien jaar, ging ik op straat sinaasappels verkopen. Er was een manifestatie. Een groepje mannen hield me tegen. Eén van hen verkrachtte me terwijl de anderen me vasthielden. Ik kwam huilend terug en zei het tegen de vrouw. Ze antwoordde: ‘Wen er maar aan. Dat is wat je de rest van je leven gaat doen.’ Ik kreeg klappen van haar echtgenoot om wat er was gebeurd. Een buurvrouw verdedigde me, zei dat het niet mijn schuld was. Vanaf die dag kreeg ik geen eten meer. De buurvrouw gaf me stiekem voedsel, buiten op het toilet.
Op een dag, nadat de vrouw me hard had toegetakeld, knapte er iets in me. Ik vluchtte: ik ging naar het busstation en zag er een familielid. Hij herkende me eerst niet, omdat mijn gezicht opgezwollen was van de slagen die ik had gekregen. Maar hij bracht me weer naar huis. Mama was toen al erg ziek en overleed een jaar later. Mijn grootmoeder bracht me naar Village d’Espoir. Hier studeer ik voor kapster, en ik help de directeur met het weeshuis.
Didier (ongeveer 13, kent zijn leeftijd niet)
Het is drie jaar geleden. Ik liep rond in het dorp toen een neef me oppikte met zijn brommer. Hij nam mij, een andere neef en een nicht mee naar Ivoorkust, zonder onze ouders te verwittigen. We waren drie dagen onderweg. Daar moest ik drank voor hem stoken: tonnen water vullen, mengen met gist en suiker en droog hout verzamelen in het woud.
Op een dag was mijn neef zijn gsm verloren. Hij zei dat ik hem gestolen had. Hij dreigde dat ik naar de gevangenis zou gaan en nam me mee naar een buurman. Hij bond mijn polsen vast met ijzerdraad, haalde een mes boven en begon diepe wonden in mijn rug te kerven. Daarna smeerde hij er pikante pepers in. Ik denk er nog vaak aan. De vreselijke pijn is het eerste dat me telkens weer te binnen schiet.
Ik ben er een jaar gebleven. Toen hebben mensen van een lokale ngo me weggehaald. Mama was ziek van wat er gebeurd was. Mijn andere neef en nicht zijn daar gebleven. Hun ouders bleven geloven dat ze bij onze neef Frédéric in goede handen waren.
De namen van minderjarige slachtoffers van kinderhandel zijn in dit artikel vervangen.