Het idee dat de euro kan redden werd bedacht door de nazi’s
We zien de eurocrisis als een verhaal van schuld en boete. Noord-Europa is deugdelijk, Zuid-Europa zondig. Maar dat is een totale misvatting. Als we de eurocrisis ooit willen oplossen, moeten we er anders over denken. Hoe? Het antwoord is, je gelooft het niet, bij de nazi’s te vinden.
We schrijven heel, heel lang geleden. Het was de tijd waarin de bomen nog liepen en de dieren nog spraken. In de plakkerige hitte werkte een ijverige mier de hele zomer lang om zijn voorraad aan te leggen voor de winter. De krekel werkte niet. De krekel was namelijk een genieter. Hij bracht zijn zomerdagen al fluitend en zingend door. Tot de winter kwam.
Doorkoud en hongerig kroop krekel naar ‘t warme mierennest. ‘Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug, Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe ‘k niet vlug!’
Maar het mocht niet baten. De krekel werd het mierennest uitgegooid. De moraal van het verhaal: spaarzaamheid wordt beloond, spilziekte bestraft.
Van noordelijk mierendom en zuidelijke krekelheid
Aesopus, de beroemde Griekse dichter, schreef de fabel van de krekel en de mier zo’n 2.500 jaar geleden. Tot op de dag van vandaag speelt het verhaal in op onze diepste overtuigingen: we verachten de yolo-mentaliteit van de krekel en prijzen de deugdzaamheid van de mier.
In populaire vertellingen is de eurocrisis vaak niet meer dan de fabel van de krekel en de mier. ‘Tijdens de hoogconjunctuur lieten sommige leden van de Eurozone arbeid duur worden en zagen ze hun aandeel in de wereldhandel ineenkrimpen,’ schreef de Duitse minister van Financiën Wolfgang Schäuble in een column in de Financial Times. ‘Toen de recessie kwam verdwenen de banen en verslechterden de staatsfinanciën.’ Oftewel: de zuiderlingen lagen te tjilpen in de zon, maar nu is het winter en zijn ze de pineut. Boontje komt om zijn loontje.
Het klinkt best plausibel, maar toch is er één probleem. Fabels als die van de krekel en de mier zijn volstrekt ongeschikt om onze economie te begrijpen, laat staan de eurocrisis. Aesopus’ fabel gaat over de micromoraal (hoe moet een individu handelen?); de eurocrisis gaat over de macromoraal (hoe moeten groepen, landen of zelfs hele muntunies handelen?).
Eigenlijk hebben we het hier over de meest fundamentele denkfout in de economie: geloven dat wat voor het individu goed is, ook voor ons allemaal goed is.
Terwijl, wat deugdzaam is op individueel niveau is vaak juist gevaarlijk als je het toepast op het geheel. Als iemand in een voetbalstadion de wedstrijd beter wil zien, adviseer je hem op te staan. Als je wilt dat iedereen in het stadion de wedstrijd beter ziet, zul je met een ander plan moeten komen. De meeste mensen zijn immers slechter af als iedereen opstaat.
En met onze economie is het niet anders dan in het voetbalstadion.
Economische symmetrie
Om te begrijpen hoe de micromoraal tot fatale denkfouten leidt in Europa is het eerst belangrijk om te begrijpen hoe de handel tussen bedrijven en landen verloopt. Het sleutelwoord is symmetrie.
Als er ergens een land is dat meer importeert dan exporteert (handelstekort), dan moet er per definitie een land zijn dat meer exporteert dan importeert (handelsoverschot). Als er ergens een land is dat meer schulden dan bezittingen heeft (negatief extern vermogen), dan is er hoe dan ook elders een land met meer bezittingen dan schulden (positief extern vermogen).
Door die symmetrie kunnen we onmogelijk met z’n allen tegelijk sparen. Anders gezegd, we kunnen, als het over geld gaat, niet allemaal mieren zijn. En dat wordt steeds weer vergeten. We bejubelen ons eigen exportsucces, maar verachten de Zuid-Europeanen om hun gebrek aan ‘competitiviteit’. We bejubelen onze dik gevulde pensioenpotten, maar kijken neer op de Zuid-Europese schuldenbergen. En dat terwijl het twee kanten van dezelfde medaille zijn: onze besparingen zijn hun schulden, onze handelsoverschotten zijn hun handelstekorten.
Natuurlijk, Europa is geen eiland. We handelen ook met landen buiten Europa. Maar nog altijd vindt zo’n 70 procent van alle handel binnen de Europese Unie plaats. In de aanloop naar de eurocrisis was er dan ook akelig veel symmetrie tussen het noordelijke succes en het zuidelijke falen. De ‘succeslanden’ – Finland, Nederland, Duitsland – lieten grote overschotten op hun betalingsbalans zien. De ‘faallanden’ – Spanje, Portugal, Italië, Griekenland – zakten steeds verder weg in de schulden.
En dat is geen toeval. De euro maakt het voor Zuid-Europa mogelijk om te lenen voor Noord-Europese rentes. Noordelijk kapitaal begon dan ook meteen na de invoering naar het zuiden te vloeien. Dat is op zich een goede zaak, als het noorden tenminste had geïnvesteerd in projecten die de zuidelijke economieën hadden versterkt (denk aan de infrastructuur, de exportindustrie of de ontwikkeling van nieuwe producten).
Sparen lijkt een goede zaak (in een fabel)
Maar dat gebeurde niet: het gros van het noordelijke kapitaal werd geïnvesteerd in Portugese appartementencomplexen, Spaanse seniorenresorts, Griekse staatsleningen en Italiaanse bedrijfsobligaties. De inkomens stegen snel. In Spanje groeide de werkgelegenheid in de bouw bijvoorbeeld met 52 procent tussen 2001 en 2007. In Griekenland groeide het aantal ambtenaren in dezelfde periode met bijna 40 procent.
Het gevolg: een importhausse gefinancierd op goedkoop krediet , terwijl er, na het knappen van de bubbel, weinig van waarde achterbleef.
Het was vooral deze importexplosie – niet het gebrek aan export, zoals minister Schauble schrijft – die het Zuid-Europese handelstekort deed oplopen. Spanje en Griekenland deden voor de crisis qua exportgroei niet onder voor Duitsland. Maar waar Zuid-Europa steeds meer ging importeren, ging Duitsland juist steeds meer oppotten. Het Duitse handelsoverschot was volgens het IMF vooral het gevolg ‘van hogere besparingen van bedrijven en een afname van binnenlandse investeringen.’ In Nederland, in economisch opzicht een provincie van Duitsland, gebeurde precies hetzelfde. Jarenlang zijn hier de lonen en de investeringen in binnenlandse bedrijven gematigd.
En wat waren we daar trots op. Sparen lijkt immers een goede zaak als je de wereld ziet als een fabel van Aesopus. Maar ondertussen ontstonden er grote problemen. De Noord-Europese spaarzaamheid zorgde – en zorgt – er namelijk voor dat er minder Italiaanse Fiats rondrijden in Nederland en er minder Duitsers in hun zelfgegraven kuilen op een Grieks strand liggen terwijl ze een Spaans wijntje nuttigen. Of anders gezegd: Noord-Europa koopt veel te weinig van Zuid-Europa.
De grote vraag is dan ook: hoe brengen we Europa opnieuw in balans?
Het antwoord vinden we, paradoxaal genoeg, bij een Duitse oorlogsmisdadiger.
Het plan van de nazi’s
Het is juli 1940. Parijs was al gevallen, Polen bezet, Nederland ingenomen – de nazi’s walsden over heel Europa. Doldriest van oorlogsoptimisme gaf Walter Funk, de Duitse minister van Economische Zaken, in juli 1940 een persconferentie waarin hij de economische contouren van de ‘Nieuwe Europese Orde’ schetste: hoe zouden de nazi’s de Europese economie organiseren in vredestijd?
De nazi’s waren doorgaans weinig concreet over hun economische programma – Brot und Arbeit!, daar bleef het meestal bij. Maar Funk presenteerde tijdens deze persconferentie een gedetailleerd plan voor het internationale betalingsverkeer in het Derde Rijk. Een paar weken later belandde het plan van Funk op het bureau van een van de grootste economen van de twintigste eeuw: de Engelsman John Maynard Keynes. Hij had de opdracht gekregen om het plan van de nazi’s zo snel mogelijk kapot te schrijven.
Maar toen gebeurde er iets geks. Wat Keynes betreft was ongeveer driekwart van het Funk-plan juist ‘uitmuntend.’ Het probleem was, aldus Keynes, dat de Duitsers ‘in de praktijk hun systeem gebruiken om hun buren te exploiteren.’ Maar in essentie was ‘Funks plan goed en exact de richting waarin we zelf moeten denken.’ Funk had namelijk de fundamenten geschetst van een Europese economie waarin de symmetrie zit ingebakken.
Keynes maakte dan ook dankbaar gebruik van Funks inzichten toen de geallieerden drie jaar later zelf de overwinning roken en nadachten over de naoorlogse orde. De Britse econoom kwam met een plan dat naar eigen zeggen ‘utopisch’ was. Niet dat het onwerkbaar was, maar het vereiste ‘een hoger niveau van begrip, van gedurfde innovatie en internationale samenwerking, dan in de lijn der verwachting ligt.’
Het Keynes-plan kwam erop neer dat er één internationale munteenheid zou komen, de Bancor, die uitgegeven zou worden door een internationale bank, de International Clearing Union (ICU). Al het internationale betalingsverkeer zou via deze bank en in deze munteenheid plaatsvinden. Als een land exporteerde kreeg het Bancor op haar rekening bij de ICU gestort, als een land importeerde, daalde het Bancorsaldo weer .
Keynes’ symmetrische prikkels
Vervang Bancor door Reichsmark en ICU door Reichsbank en je had het naziplan. Maar waar de nazi’s het nieuwe systeem wilden gebruiken om met versgeperste Reichsmarks gratis en voor niets bezette landen leeg te kopen, gaf Keynes een sympathieke twist aan het naziplan. Hij wilde het mechanisme gebruiken om ‘aanpassing door crediteuren te vereisen, zonder de discipline van debiteuren op te geven.’
Dat zou zo werken: ieder land kreeg een maximaal bedrag toegewezen dat het rood mocht staan bij de ICU. Liep de roodstand te hoog op, dan moest een land haar munteenheid devalueren tegen de Bancor (de import zou daardoor duurder worden, en de export goedkoper).
In het Keynes-plan was het echter niet alleen de schuldenaar die zich moest aanpassen. Een volhardende schuldeiser – een land dat steeds meer exporteerde dan importeerde (zoals Nederland en Duitsland nu) – kon ook op maatregelen rekenen. Bij een te groot Bancor-saldo kregen ze een negatieve rente van 5 tot 10 procent te verduren. Kortom: het loonde niet om te veel te sparen.
In het Keynes-plan zaten dus symmetrische prikkels ingebouwd: iedereen moest uiteindelijk streven naar een handelsbalans van om en nabij de nul.
In Europa is nu het omgekeerde het geval: aanpassing is verplicht voor de schuldenaar, maar vrijwillig voor de schuldeiser. De schuldenaar moet zijn lonen verlagen, bezuinigen en hervormen, de schuldeiser hoeft niets te doen. ‘Een overschot op je handelsbalans van 5 procent is niet zo’n probleem, een tekort van 5 procent wel,’ zei voormalig minister van Financiën Jan-Kees de Jager een paar jaar geleden in een Kamerdebat. Maar dat is even absurd als beweren dat het prima is wanneer Real Madrid wint van Barcelona, zolang Barcelona maar niet verliest van Real Madrid.
Hoe kan Europa symmetrischer?
Als we echt willen dat het Europese economische project slaagt, dan moeten we af van het idee dat we allemaal mieren kunnen zijn. Ons doen en laten heeft immers invloed heeft op andermans mogelijkheden. Economie is geen simpele kwestie van schuld en boete - sommigen bouwen hun succes op het falen van anderen.
Kijk maar naar de geschiedenis. Er is al tijden sprake van overdracht van welvaart van noord naar zuid. Griekenland is sinds het begin van de negentiende eeuw al zeven keer failliet gegaan; Spanje en Portugal allebei al zes keer. Op deze manier is er eigenlijk al eeuwen sprake van transfers. Al eeuwen blijkt dat de claims die we op Zuid-Europa opbouwen lang niet altijd waard zijn wat we dachten.
Failliet gaan is trouwens slechts één manier om transfers te bewerkstelligen. Voor de introductie van de euro ging dat eenvoudiger dan nu: Griekenland staakte in 1932 bijvoorbeeld simpelweg haar betalingen op haar buitenlandse schulden. Dat was pijnlijk en politiek gênant, maar het was in ieder geval een mogelijkheid. Inmiddels zitten we in een muntunie en heeft Griekenland veel minder mogelijkheden om in haar eentje te handelen. Nu moeten we collectief beslissen dat Griekenland niet meer kan betalen, en dan wordt het opeens een stuk lastiger.
Als de Eurozone een echte politieke unie zou zijn, dan zouden we een systeem hebben om de transfers tussen de krekels en de mieren ordelijk te laten verlopen. Via de nationale begrotingen zou dan geld worden herverdeeld tussen succesvolle regio’s en minder succesvolle regio’s.
De eeuwige krekel en de eeuwige mier
Neem de Verenigde Staten. Ja, Amerikaanse staten kunnen failliet gaan, zoals nu met Puerto Rico dreigt te gebeuren. Maar tegelijkertijd zorgt de federale overheid ervoor dat de regionale verschillen constant worden vereffend. Grote sociale zekerheidsprogramma’s als Social Security (de Amerikaanse AOW), Medicare en Medicaid (de nationale gezondheidszorg voor ouderen en armlastigen) worden federaal betaald. Armere staten als Maryland krijgen zo ruim 7,5 procent van hun bbp van de federale overheid. Competitieve staten als Minnesota dragen daarentegen bijna 9,9 procent van hun bbp af aan de federale overheid.
Europa doet ook aan herverdeling, bijvoorbeeld via structuurfondsen en landbouwsubsidies, maar deze herverdeling is miniem vergeleken met de Verenigde Staten.
De Verenigde Staten van Europa zijn echter nog ver weg: er bestaat zeker na deze zomer nauwelijks animo voor. De enige manier om nu nog expliciete transfers te vermijden, is om evenwicht te brengen in de Europese handel. Als we niet willen dat Zuid-Europa de eeuwige krekel is en Noord-Europa de eeuwige mier, dan moeten de Europese regeringsleiders samen afspreken om te mikken op een handelsbalans van om en nabij nul.
Niet alleen zouden Zuid-Europese landen zich dan moeten aanpassen door te bezuinigen en hun import te beperken, maar dan zouden Duitsland en Nederland, die een enorm handelsoverschot hebben, ook meer moeten uitgeven, hun lonen moeten verhogen en meer moeten importeren.
Symmetrisch einde
In 1934, midden in de Grote Depressie en een jaar nadat Franklin Delano Roosevelt tot president was verkozen, bracht Walt Disney een tekenfilm van de Aesopus-fabel uit. Net als in het klassieke verhaal zingt en speelt de krekel de hele zomer lang. Hij ziet geen reden tot werk. ‘The world owes us a living,’ zingt hij als hij de vlijtige mier tegenkomt.
Maar dan komt de winter. De verhongerde krekel moet, net als in de oorspronkelijke fabel, aankloppen bij de mieren. ‘Bij ons mieren mogen alleen zij die werken blijven,’ zegt de strenge mierenkoningin. ‘Dus pak je viool maar.’ De krekel kijkt beduusd. ‘En speel!’ De krekel pakt zijn viool en de hele mierenkolonie breekt in zang en dans uit. ‘I owe the world a living,’ jubelt de krekel.
Disney begreep het. Een redelijke mier laat de krekel niet verhongeren, hij geeft hem werk.