Wat het Nederlandse theater van het Belgische kan leren (tenminste, zolang het duurt)

Freek Vielen
Regisseur
Foto: Elliot Elliot / Hollandse Hoogte

Afgelopen weekend protesteerden Belgische acteurs en regisseurs tegen de aangekondigde bezuinigingen. Nederland heeft de bezuinigingen al achter de rug. Een waarschuwing aan collega’s: als het door de bezuinigingen alleen nog over het ‘hoe’ kan gaan, komen het ‘wat’ en het ‘waarom’ in het gedrang.

Door in Antwerpen Woordkunst te studeren, ben ik opgevoed en opgegroeid in een bepaalde theatertraditie. Hoe invloedrijk die traditie is, werd mij twee jaar geleden duidelijk toen ik aan het maken was. Het was de eerste voorstelling die ik regisseerde en ze werd gespeeld door drie Nederlanders en een Belg. Die drie Nederlanders waren allemaal opgeleid in Antwerpen, de Belg in Maastricht.

Het was een week voor de première en die laatste, Tom Struyf, vroeg aan mij: hoe moet ik deze scène spelen?

Ik legde hem uit waarover die scène ging, waarom zij in het stuk stond en hoe zij zich verhield tot de vorige scène. Oké, zei hij, duidelijk, maar hoe moet ik die scène spelen? Waarna ik nog eens, met andere woorden, uitlegde waarover die scène ging en waarom zij in het stuk stond en hoe zij zich verhield tot de vorige scène.

Ja zei hij, dat weet ik, maar hoe wil jij dat ik die scène speel?

Ik wist dat niet. Bij ons in Antwerpen werd nooit over ‘hoe’ gesproken. Enkel over ‘waarom’ en ‘wat.’ Het ‘hoe’ was de verantwoordelijkheid van de acteur zelf. De acteur die, als een kunstenaar, als een jazzmuzikant, het ‘hoe’ moest laten ontstaan vanuit het ‘waarom’ en het ‘wat.’ Bij Struyf op school was het meer gegaan over het ‘hoe.’ Natuurlijk waren het ‘waarom’ en het ‘wat’ belangrijk, maar de hoofdvraag van een repetitie was: hoe gaan we dit doen?

Ik heb het idee dat je met die twee verschillende benaderingen al een heel eind kunt komen als je het verschil wilt duiden tussen de zo vaak strakke, vormelijke, soms zelfs flitsende Nederlandse voorstellingen en de vaak eerder persoonlijke, rommelige, vaak ook integere Belgische voorstellingen.

Minder tijd en ruimte om iets belang te geven

Een verschil dat begint op de opleidingen zelf. In Maastricht wordt simpelweg meer op het ‘hoe’ gefocust, in Antwerpen meer op het ‘wat’ en het ‘waarom.’

Maar ook een verschil dat recent vergroot is. Tegen wil en dank.

Het gevaar van iets minder belang kunnen geven, is dat het op den duur minder belang krijgt. Overbodig wordt

Want sinds de bezuinigingen van Halbe Zijlstra lijkt het soms alsof de taak van de kunstenaar niet langer is de stroom der dingen te veranderen door het onzegbare zegbaar te maken, maar enkel: overleven. De broek ophouden. Het ‘hoe’ - het ‘hoe krijgen we dit in godesnaam gefixt’ - is noodzaak geworden.

Want natuurlijk kan het: een stuk maken in drie weken, een festival organiseren zonder steun van de overheid, volle zaken trekken met theater. Het lukt. Maar als het alleen nog maar over het ‘hoe’ kan gaan, komen het ‘wat’ en het ‘waarom’ uiteindelijk onherroepelijk in het gedrang.

Uiteindelijk komt het erop neer dat er in Nederland minder geld is, waardoor er ook minder tijd en ruimte zijn om iets belang te geven.

En het gevaar van iets minder belang kunnen geven, is dat het op den duur minder belang krijgt. Overbodig wordt.

Het heeft met beleid te maken

Daarom schrok ik van de conclusie die Volkskrant-recensent Hein Janssen trok in zijn afgelopen juni. Hij beschreef de zoektocht naar nieuwe artistieke leiders voor en dat die zoektocht moeizaam verliep. Zijn conclusie was dat er blijkbaar te weinig talenten waren om de BIS-gezelschappen over te nemen. Zijn voorstel was om dan maar twee BIS-gezelschappen te schrappen. Die zijn immers zonder talenten overbodig.

Het gaat me niet om de vraag of er BIS-gezelschappen moeten bestaan en hoeveel dan en door wie en hoe die geleid moeten worden. Het gaat erom dat dit de gedachtegang is van een boer die in het voorjaar niets zaait en in de zomer besluit dan maar het land te verkopen, ‘want hier groeien blijkbaar ook al geen wortels.’

Je kunt niet eerst de ontwikkeling van een generatie frustreren en vervolgens doodleuk beweren dat er blijkbaar geen talent is. Dat het Belgisch voetbalelftal plotseling zo goed is, heeft weinig te maken met de individuele baarmoeders van de moeders van de spelers. Het heeft te maken met beleid.

Ook in België gaat dat veranderen

Ik geloof in verandering. In veranderende personen, in een veranderende wereld. Ik geloof dat ‘hoe het gaat’ een stroom is die verlegd kan worden en ik geloof dat die stroom – steentje voor steentje – verlegd wordt door waar wij collectief in geloven. Ik geloof dat daar een politieke opdracht in schuilt voor iedereen die in de publieke ruimte zijn mond opendoet. Die woorden zijn uiteindelijk de kades van de stroom der dingen.

Het is ook daarom dat ik de woorden van Halbe Zijlstra als even schadelijk heb ervaren als zijn daadwerkelijke bezuinigingen. En het is ook daarom dat ik het afgelopen jaar blij was dat de minister van Cultuur in België, Sven Gatz, in woorden tenminste het belang van kunst durfde te verdedigen.

Ik word droevig als blijkt dat de Belgische Cultuurminister toe wil naar een systeem waarin de eigen broek ophouden het summum is van cultuur

Maar wat word ik droevig als deze week blijkt dat hij het systeem dat die kunst mogelijk maakt niet Niet met middelen. Ik word droevig als blijkt dat hij het toch voor een deel wil inruilen voor een systeem waarin de eigen broek ophouden het summum is van cultuur.

En ik geloof best dat er individuele kunstenaars zijn die dat kunnen of willen, maar ik geloof dat er beleid nodig is om een systeem te financieren dat kan zorgen voor duurzaam, divers en kwalitatief theater. Ik geloof dat dat systeem belangrijk is, omdat ik geloof in kunst. Ik geloof dat theater belangrijk kan zijn.

De paradox waar kunst hulp bij biedt

Vraag: wat is belangrijk op deze aardkloot?

Mijn antwoord: niets is belangrijk.

We gaan allemaal, helaas, over niet al te lange tijd dood.

Vraag: wat is belangrijk op deze aardkloot?

Mijn antwoord: alles is belangrijk.

We gaan allemaal, helaas, over niet al te lange tijd dood.

Om met die paradox om te gaan, heb ik kunst nodig. Heeft de mensheid kunst nodig gehad; hebben we beelden, gedachten, taal nodig. Dat is de opdracht van de kunstenaar. Niet de eigen broek ophouden, niet overleven. Dat is een mogelijk ‘hoe.’ Niet het ‘waarom.’ Niet het ‘wat.’ De kades van de stroom bepalen door het onzegbare zegbaar te maken, dat is de opdracht.

Door kunst kon mijn zevenjarige neefje zeggen, nadat hij de nieuwe Pixar-film Inside Out had gezien: ‘Ik weet niet wat er aan de hand is, maar volgens mij zit ‘verdriet’ aan de knoppen.’

Door dat te kunnen zeggen, door daar woorden voor te hebben, was er niets opgelost die middag. Tegelijkertijd was alles opgelost die middag.

Dit verhaal is eerder uitgesproken bij de opening van