Wat het Nederlands elftal zo goed maakt (en het Nederlandse voetbal zo matig)
Nederlandse voetbalvolgers klagen steen en been over de uittocht van spelers die nog nooit het Nederlands elftal haalden. Hebben ze gelijk? Nee, zo laat recent onderzoek zien.
De WK-finale van het Nederlands elftal in 2010?
De halve finale op het WK 2014 in Brazilië?
De uitschakeling van Ajax in de voorronde van de Champions’ League, vorige week?
Het is allemaal te danken aan één man: Jean-Marc Bosman. Die Belgische voetballer won in 1995 een rechtszaak die de arbeidsmarkt voor spelers liberaliseerde en zo van voetballers de meest geglobaliseerde beroepsgroep ter wereld maakte.
Voetballers kregen het recht hun diensten te slijten aan de hoogste bieder, ongeacht hun nationaliteit. En deden dat volop - met Edgar Davids als een van de eersten. Competities van kleine landen zoals Nederland verloren veel spelers en werden alsmaar zwakker.
Maar er was ook een positief, bijkomend resultaat: spelers deden in het buitenland nieuwe voetbalkennis op, werden beter (door met en tegen betere spelers te voetballen) en namen deze vaardigheden mee terug naar hun nationale elftallen. Ploegen waarmee ze op het EK en het WK speelden.
Sommige nationale ploegen profiteerden hier meer van dan andere. Maar volgens een recent paper over het effect van het Bosmanarrest op het internationale voetbal hoort het Nederlands elftal, met de vele spelers die in buitenlandse topcompetities spelen, tot de winnaars van de globalisering.
‘Spelers als Dirk Kuyt, Wesley Sneijder en Robin van Persie zouden binnen Nederland nooit zo goed zijn geworden,’ zegt Chrysovalantis Vasilakis, een Griekse econoom verbonden aan Bangor University in Wales. ‘Ze werden beter door in de sterkste competities tegen de sterkste spelers te spelen.’
Meer ongelijkheid leidt tot meer gelijkheid
De migratie van voetballers heeft de belangstelling van een groeiend aantal arbeidseconomen en sociologen. Het voetbal geeft hun inzicht in de gevolgen van de open arbeidsmarkt: is er alleen sprake van een verplaatsing van talent, van een brain drain? (Of muscle drain of feet drain, zoals het in sporttermen heet?) Of worden landen die veel hoogwaardige arbeidskrachten – jawel, we hebben het over profvoetballers – exporteren er zelf ook beter van?
Eén uitkomst blijkt uit zo’n beetje alle studies: de ongelijkheid tussen competities is sterk toegenomen. Nu zal dat niemand verrassen. De rijke Engelse, Spaanse en Duitse competities kunnen volop spelers kopen, meer dan voor ‘Bosman,’ waardoor talentvolle spelers uit armere competities zoals Nederland en België steeds sneller worden weggekocht.
Verrassend: het effect op landenploegen. Die werden namelijk steeds gewaagder aan elkaar
De Nederlandse competitie heeft wat dat betreft last van muscle drain. Nederlandse clubs zijn nagenoeg kansloos in Europese clubcompetities - ze verliezen nu zelfs van clubs uit kleinere competities, zoals Ajaxfans weten.
Wel verrassend: het effect op landenploegen. Die werden namelijk juist gelijker, gewaagder aan elkaar - het verschil tussen de sterke ploegen en de zwakke ploegen werd kleiner.
Luis Suárez, winnaar van de globalisering
Met name Zuid-Amerikaanse, Midden-Amerikaanse en Afrikaanse landenteams werden sterker, omdat hun spelers na ‘Bosman’ meer gelegenheid kregen in sterke Europese competities te spelen - musclegain. Daar deden ze waardevolle ervaring op - denk aan spelers als Luis Suárez, die bij FC Groningen begon en nu centrumspits is van de beste ploeg ter wereld, FC Barcelona.
Behalve dat de spelers van die exporterende landen beter werden, brachten en brengen die landen ook meer voetballers voort. Actief opgespoord door afdelingen van Europese clubs, of simpelweg aangespoord door het uitzicht op werk en geld in Europa. En zo werden zwakke landenteams minder zwak (Algerije, bijvoorbeeld), en redelijke teams goed (Chili, Uruguay).
(Globaliseringseconomen zoals Branko Milanovic zien in deze muscle gain een voorbeeld voor de rest van de economie: wat als bijvoorbeeld hoogopgeleide Afrikanen alleen een werkvergunning in het westen krijgen, als ze een van de vijf jaar van hun contract in hun geboorteland zouden werken - zoals voetballers terugkeren voor de nationale ploeg. Het zou leiden tot een brain gain.)
Maar ook sommige Europese landen profiteerden van Bosman - zoals voetbalexportlanden als Nederland en België. Om dat tastbaar te maken, maakte Vasilakis een model dat benadert wat er gebeurd zou zijn als er geen Bosmanarrest was - het ‘no-Bosman scenario.’ Dan blijkt opeens dat niet Nederland, maar Brazilië de WK-finale van 2010 tegen Spanje zou hebben gespeeld (en verloren, trouwens).
En neem België. Onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven (2013) wees uit dat landenteams met veel spelers in goede buitenlandse competities beter gingen presteren. Dat verband was causaal - uiteraard moet een speler goed zijn, wil hij in aanmerking komen voor een mooie transfer. Maar uit zorgvuldige statistische tests blijkt dat ze daarna ook beter werden.
Dat stelde de onderzoekers voor een raadsel: als wij Belgen zo veel spelers in sterke competities hebben, waarom presteert de nationale ploeg dan zo slecht? Maar het paper was nog niet gepubliceerd, of België plaatste zich voor het eerst sinds 2002 voor een WK - waar het in de kwartfinale nipt verloor van Argentinië.
De boodschap voor Nederland (en België): we kunnen balen van de teloorgang van de Eredivisie, maar de nationale ploeg lijkt er vooralsnog van te profiteren. Al kan dat - uiteraard - veranderen naarmate de globalisering van het voetbal voortraast.
‘Vergeet niet,’ zegt Jeroen Schokkaert, een van de Leuvense onderzoekers, ‘dat het Bosmanarrest pas twintig jaar oud is. De migratiestromen zullen nog gaan veranderen, en daarmee de effecten op het wereldvoetbal.’
Ook de importeurs profiteren
Zoals het nu staat, zijn de landenploegen van exporterende landen dus de winnaars van de open markt voor voetballers. Maar hoe zit het met de importeurs van al die stervoetballers – landen als Italië, Rusland en Engeland?
De nationale ploeg van Rusland - geleid door dure buitenlandse coaches als Guus Hiddink en Fabio Capello - stelde de afgelopen jaren teleur. Tegelijkertijd was er een grote instroom van buitenlandse voetballers in de Russische competitie.
Eén en één is twee, en daarom tekende president Vladimir Poetin deze zomer een wet die Russische clubs verbiedt meer dan zes buitenlandse spelers op te stellen. Het leidde er deze week nog toe dat Zenit St. Petersburg, de Russische kampioen, topscorer José Salomón Rondón verkocht om te voldoen aan de limiet – tot woede van Zenits Portugese coach.
Ook veel Engelse voetballiefhebbers zien gevaar. Engeland is sinds 1966 geen wereldkampioen meer geweest. Greg Dyke, de voorzitter van de Engelse voetbalbond FA, wil de immigratieregels voor voetballers aangescherpt.
Verstandig? Nee.
Onderzoek wijst uit dat de Engelse nationale ploeg al in 2007 sterk vooruitgegaan was vergeleken met de tijd voor ‘Bosman’
Onderzoek van de Universiteit van Illinois wijst uit dat de Engelse nationale ploeg al in 2007 sterk vooruitgegaan was vergeleken met de tijd voor ‘Bosman,’ net als Duits onderzoek uit 2008. Zwitsers onderzoek uit 2009 constateert dat de verhalen in de pers over de aftakeling van importerende voetbaleconomieën zwaar overtrokken zijn. En uit een uitputtende studie van migratie van buitenlandse basketballers naar Europese landen, blijkt dat die landen beter gingen presteren naarmate er meer buitenlanders in de competitie speelden.
Volgens de Engelse sporteconoom Stefan Szymanski presteerde de Engelse nationale ploeg de afgelopen jaren juist beter dan in de jaren voor het Bosmanarrest. ‘Een beleid van isolationisme werkt bijna nooit tegen sterke buitenlandse concurrentie,’ schrijft Szymanski. ‘Misschien worden Engelse clubs winstgevender, omdat ze dan niet meer hoeven te strijden om buitenlands talent. Maar dat maakt Engelse spelers niet beter.’
Geen buitenlanders, geen punten
Migratie is kortom de bom. Zeker, er is in theorie een punt waarop nog meer buitenlanders de ontwikkeling van eigen talent schaden, zegt econoom John Binder van de Universiteit van Illinois-Chicago. Maar zelfs in Engeland - grootimporteur van buitenlands talent - is dat punt kennelijk nog niet bereikt.
Maar wie zijn dan de verliezers van de globalisering? Die landen die zich niet of nauwelijks blootstellen aan talentvolle buitenlanders, zoals Scandinavische en Oost-Europese landen, zegt Jeroen Schokkaert, de econoom. ‘Hun probleem is dat ze noch veel spelers exporteren, noch veel spelers importeren. Ze komen dus niet in contact met spelers met andere, betere vaardigheden.’
Verhuizen dus - een nieuwe culturen leren kennen, een bal beter leren aannemen. Dat zou Engeland mogelijk kunnen helpen, als het land tenminste volhardt in de opvatting dat de nationale ploeg slecht presteert. Maar Engelse - Britse - voetballers doen dat relatief zelden. Mogelijk omdat ze als reserve in de Premier League meer verdienen dan als basisspeler in Nederland. Of vanwege aanpassingsproblemen. Beroemd is het voorbeeld van de Welshman Ian Rush. Hij verruilde Liverpool voor Juventus en schrok zich volgens de overlevering in Italië een hoedje: ‘Living in Italy is like being in a foreign country,’ zei hij, eenmaal terug in het moederland.
Een andere aanbeveling: verbeter de jeugdopleidingen , want daar valt nog terrein te winnen, zei de Franse trainer van Arsenal, Arsene Wenger, in reactie op de plannen van de FA. Er wordt al aan gewerkt - naar Duits voorbeeld zetten Engelse profclubs verplicht accommodaties op. Ook importeren Engelse clubs in toenemende mate jeugdspelers uit Europa. Het effect, volgens sociologisch onderzoek van de Southampton Solent University? Positief.
Buitenlandse spelers bleken technisch vaardiger en gedrevener. ‘Aanvankelijk schamperden Engelse spelers over de gewoonten van de buitenlandse spelers,’ schrijven Richard Elliott en Gavin Weedon, ‘maar later namen ze de gewoonten geruisloos over.’
De Eredivisie? Beter dan Azerbeidzjan!
Het doet het ergste vrezen voor het Nederlandse voetbal. Als rijkere voetbalcompetities ook slim zouden worden - goede opleiders - dan verliest Nederland mogelijk zijn voordeel.
Nu zal dat zo’n vaart niet lopen. Zoals een jeugdtrainer me recent uitlegde, kun je Nederland het beste zien als een groot voetbalkamp: overal voetbalvelden, veel vrije tijd, goed opgeleide trainers en door de goede infrastructuur kunnen de beste voetballertjes vaak tegen elkaar spelen. Die randvoorwaarden creëer je niet zomaar elders.
Maar de Eredivisie? Die is verloren. Natuurlijk, je kunt nog wat aan de inkomsten doen - toegangsprijzen voor stadions kunnen nog wat omhoog. De Eredivisie zou mogelijk nog wat meer televisiegelden en sponsors kunnen aantrekken. En, zegt Chrysovalantis Vasilakis, de econoom, de scouting zou beter kunnen - hij noemt het Portugese FC Porto als inspiratie.
Veel zal het niet schelen. Het geld wordt via de televisie verdiend, en het wereldwijde kijkerspubliek is niet geïnteresseerd in de Eredivisie, stelde sportschrijver Simon Kuper vorig weekend in de Volkskrant. Die willen het beste van het beste: met name de Spaanse en Engelse competities. ‘De Premier League is goed voetbal, in de wereldtaal Engels, met traditionele stadions. Het is over voor Nederland.’
Of dat erg is? ‘Wel als je je vergelijkt met landen als Engeland of Duitsland of Spanje,’ zegt Vasilakis. ‘Maar dat moeten jullie niet doen.’ Met wie wel? ‘Met andere kleine landen. Vergelijk jezelf met Denemarken. Of Azerbeidzjan. Ja, vergeleken met Azerbeidzjan zijn jullie erg goed.’