Hoe het stemhokje politiek individualisme voedt
De architectuur van onze democratie is aan vernieuwing toe. Vorige week riep ik op tot het slopen van de vergaderzalen van onze parlementen. Deze week: waarom ook het stemhokje aan vernieuwing toe is.
Enkele jaren geleden zat ik in Oost-Congo een moeder voor haar hut te interviewen. Ze was bezig dode sprinkhanen te ‘doppen’ - ik weet dat dat werkwoord niet klopt, maar het kwam erop neer dat ze de harde, oneetbare dekschilden verwijderde.
We hadden het over België en ze vroeg me of het waar was dat het daar zo koud is. Ja, beaamde ik, zéér koud. Ik vertelde over de seizoenen, beschreef op sobere wijze het fenomeen ‘winter’ en legde uit dat je dan laagjes kleren moet dragen, laagjes die ik één voor één omstandig beschreef.
Waarop zij vroeg: ‘Maar die dikke jas, houdt u die dan ook altijd binnen aan?’
Ik moet vaak aan dat gesprek denken, omdat de vragen van die vrouw al mijn vanzelfsprekendheden doorbraken.
‘Voor het volk, door het volk, ín een isoloir!’
In gedachten voer ik nog vaak gesprekken met haar. Om mezelf te testen. Zo beeld ik me in dat ik met haar zou spreken over de werking van onze democratie.
‘Zegt u het nog eens,’ zou ze me dan antwoorden, ‘van het volk, voor het volk, door het volk? Is dat het?’
‘Ja, dat waren de woorden van president Lincoln.’
‘Maar dat is prachtig.’
‘Ja, dat vind ik ook.’
‘In Congo zijn we er nog niet.’
‘Nee,’ zou ik antwoorden, ‘ik heb er iets over gehoord.’
‘Maar vroeger in het dorp hadden we dat wel.’
De chef liet iedereen uitspreken, want het dorp weet meer dan de chef
‘O ja?’
‘Ja, de mannen zaten samen in de schaduw van de mangoboom. Uren zaten ze te palaveren. Iedereen mocht spreken. Iedereen mocht zijn hart luchten. Dat was belangrijk, anders blijft er wrok hangen. De chef liet iedereen uitspreken, want het dorp weet meer dan de chef. Hoe gaat dat bij u?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou, die vóór-het-volk-dóór-het-volkmethode, hoe doen jullie dat? Onder welke boom zitten jullie samen? Hoe gaat dat in de winter?’
‘Euh, wij stemmen meestal in juni, de tweede zondag van juni. Dan is het al wat warmer. Maar we doen het toch binnen en we houden onze jassen aan.’
‘Daar wel?’
‘Welja, het gaat heel snel.’
‘Hoelang duurt het dan?’
‘Gemiddeld minder dan zestig seconden. Officieel vastgesteld.’
‘Zo kort! Hoe kan je dan naar de anderen luisteren? Spreken alle Belgen zo snel als u?’
‘Euh, nee. Wij luisteren niet echt naar anderen op de dag van de verkiezingen. Wij luisteren naar ons geweten. Of naar onze onderbuik. Wij stemmen in een isoloir.’
‘Een wat, een isoloir?’
‘Ja, zo heet dat in het Frans. In het Nederlands is het stemhokje, in het Engels voting booth, in het Duits Wahlkabine, maar het Frans is er het eerlijkst over: un isoloir.’
‘Dus: jullie beraadslagen over het dorp, of over het land, door niet met elkaar te praten en niet naar elkaar te luisteren, maar door jullie af te zonderen in een hokje?’
‘Euh, ja, er hangt zelfs een gordijntje. Wettelijk verplicht.’
Lange, lange stilte. Hoofdschudden. Dan een bulderlach zoals alleen Congolese vrouwen dat kunnen.
‘Wilt u nog een sprinkhaan?’
Ik zou haar vertellen dat er natuurlijk wel íéts van communicatie is. Dat de weken ervoor de brievenbussen uitpuilen van het verkiezingsdrukwerk. Dat kranten en radio’s en televisiezenders dan bol staan van berichtgeving over de aanstaande verkiezingen. Dat er vaak uitmuntende analyses verschijnen, naast een boel idioot gezever.
‘Ja,’ zou ze antwoorden, ‘dat kan wel zijn. Maar dat is toch niet hetzelfde als met elkaar praten.’
Ik zou knikken.
‘Trouwens, die kranten moeten ook verkopen,’ gaat ze verder, ‘dus zo neutraal zijn die niet. Ze zullen de ruzies opkloppen en de wijsheid verbergen. Waar of niet? Leer mij de marktkramers kennen! Ze verkopen hetzelfde, maar ze schreeuwen tegen elkaar.’
‘Mmm,’ zou ik zeggen, want het is onbeleefd met volle mond te praten, ook als er een sprinkhaan in zit.
‘Un isoloir!’ zou ze nogmaals uitproesten. ‘Voor het volk, door het volk, ín een isoloir!’
Made in Belgium
Ze doen goed, deze imaginaire gesprekken. Ik leer er veel van. Ik zou haar natuurlijk antwoorden dat de beroemde woorden van Abraham Lincoln uit 1863 kwamen - hij sprak ze uit tijdens zijn Gettysburg Address op het eind van de Amerikaanse burgeroorlog - en dat stemmen vroeger altijd in het openbaar gebeurde.
Alexis de Tocqueville beschrijft in zijn De la démocratie en Amérique hoe aan het begin van de negentiende eeuw het Amerikaanse volk ‘samenkomt op het marktplein om zijn leider te kiezen.’ Op het marktplein dus, níét in het stemhokje. Dat ging met getouwtrek en geschreeuw gepaard. In Europa was het niet anders.
Wie toen een publieke verantwoordelijkheid droeg, diende die ook publiekelijk uit te oefenen, en dat gold zeker voor het stemmen. De ‘open vote,’ zoals het heette, paste in een militaire, elitaire, mannelijke ethiek. Het was zoiets als strijden met open vizier.
Het was in de Britse kolonies van Australië - in Tasmanië, in Victoria, in Zuid-Australië - dat in de eerste maanden van 1856 gekozen werd om voortaan met stembureaus en stemdozen en stemhokjes te werken. Gepaard met dronken toestanden en fraude. In het kieslokaal mochten alleen de voorzitter, zijn bijzitters, de stemmers en de politie komen. Wie gestemd had, kon zijn bulletin in een bak deponeren.
Die methode, ‘the secret ballot,’ verspreidde zich snel over de rest van de wereld: in 1870 ging het naar Nieuw-Zeeland, in 1872 naar Engeland, in 1888 naar Amerika. Een stembus werd een tijdlang zelfs ‘the Australian ballot’ genoemd. In het museum van Pontefract in West-Yorkshire kan je haar trouwens bezichtigen: de eerste stembus uit Engeland, gebruikt bij een tussentijdse verkiezing in 1872. Het zegel was niet van was, maar van drop (liquorice), afkomstig van de nabijgelegen snoepfabriek.
België was de pionier op het vasteland. U dacht dat de saxofoon onze belangrijkste bijdrage was aan Europa in de negentiende eeuw? Mis. Dat was het stemhokje. In 1877 al. Duitsland begon er pas in 1903 mee, Frankrijk in 1913. Het voordeel? Kleine luiden hoefden niet langer de manipulatie van pastoors, werkgevers, grondeigenaren en verhuurders te ondergaan.
Dat is het stemhokje.
Is het stemhokje democratisch genoeg?
Op 9 juli 1877 werd de wet over le secret du vote et les fraudes électorales aangenomen. Maandenlang was er in Kamer en Senaat fel over gedebatteerd. Dit waren de belangrijkste veranderingen:
- Voortaan kwamen er voorgedrukte kiesbrieven waarop je naast de naam van een kandidaat een kruisje diende te plaatsen (tot dan toe bracht je van thuis een eigen vel papier mee met daarop de handgeschreven naam van de kandidaat, vaak had je dat vel gewoon van de kandidaat zelf gekregen).
- Voortaan mochten waarnemers de kiesverrichtingen in het stembureau controleren.
- Voortaan stemde de burger individueel.
- Bovendien moest het snel gaan: de kiezer mocht niet langer dan nodig in het stemhokje verblijven. Geen tijd om te palaveren onder de mangoboom.
Toen ik tien jaar geleden bijzitter was in een stembureau in Molenbeek, merkte ik wat het kiesgeheim in de praktijk betekende.
’s Ochtends vroeg had ik samen met de andere leden van het bureau plechtig moeten zweren het kiesgeheim te respecteren. Indien een kiezer assistentie vroeg in het stemhokje, mocht een van ons meegaan achter het gordijntje, op voorwaarde van totale discretie.
In een gemeente als Molenbeek was dat geen loze maatregel. Enkele laaggeletterde bejaarden, analfabete armen en radeloze nieuwe Belgen vroegen assistentie. Iemand zei mij in het stemhokje: ‘Ik weet niet hoe dat werkt, maar doe mij maar die met zijn baard van de Parti Socialiste.’ Gelukkig kende ik het kapsel en de gezichtsbeharing van alle kandidaten van het koninkrijk. Een gesluierde vrouw die niet overweg kon met de computer vroeg mij in het Frans voor het Vlaams Belang te stemmen, ‘want zij komen tenminste op voor de moslims.’ Een jongeman met licht ontvlambare frustraties die per se met zijn oude moeder in het stemhokje wou, werd dat verhinderd door onze beginselvaste voorzitter. ‘Le vote est secret!’ herhaalde hij de wet van 1877. Een handgemeen was het gevolg en de bril van de voorzitter hing aan zijn kin.
Is het schemerduister achter dat gordijntje echt de omgeving waar wij ons van onze beste kant laten zien?
Genoeg anekdotiek. Het lijdt geen twijfel dat het stemgeheim een belangrijke emancipatorische werking heeft gehad, maar toch vraag ik mij af: is vandaag het stemhokje werkelijk de plek waar het meest civiele gedrag in ons naar boven wordt gehaald? Is het schemerduister achter dat gordijntje echt de omgeving waar wij ons van onze beste kant laten zien? Waar wij de samenleving op de best mogelijk wijze inrichten? Door een bolletje te kleuren, naast een naam, van iemand die wij op televisie hebben zien discussiëren? Zijn wij het meest burger als wij alleen zijn?
Het stemgeheim is inmiddels zo’n evidentie geworden dat we totaal vergeten zijn hoe recent en hoe controversieel de invoering ervan was. In 1861 noemde John Stuart Mill het kiesgeheim ‘the question of greatest moment’ en besteedde hij er een heel hoofdstuk aan in zijn buitengewoon belangrijke studie Considerations of Representative Government.
Dat geheim stemmen laf of onmannelijk zou zijn, deed hij meteen af als ‘sentimentalities’: ‘geheimhouding is verdedigbaar in veel gevallen en noodzakelijk in sommige.’ Nee, wat hem meer bezighield was de vraag wat die geheimhouding met een kiezer deed. Het gevaar bestond immers dat de kiezer de indruk kreeg ‘dat de stemming hem gegeven wordt voor zichzelf - voor zijn eigen gebruik en voordeel, en niet als een zorg die hem werd toevertrouwd voor de samenleving.’ En hij voegde eraan toe dat de kiezer door die indruk ‘vrij zou komen van elk gevoel voor schaamte of verantwoordelijkheid.’
Het leek bijna alsof Mill in het midden van de negentiende eeuw de verlokkingen van het populisme al voorzag. Hij pleitte voor een verbreding van het stemrecht, hij was een van de eerste die opkwam voor stemrecht voor vrouwen, maar hij was wel fel tegenstander van dat woord ‘stemrecht’ - het was geen ‘recht’ waarvan je je vrijelijk kon bedienen, het was een taak, een vertrouwen, een trust.
John Stuart Mill was er stellig van overtuigd dat de burger bij het kiezen het publieke belang voor ogen moest houden, niet enkel het private. Stemmen in het openbaar leek hem juist daarom gunstiger. Uiteraard, er was altijd het gevaar voor manipulatie, maar de vraag was of het egoïsme van de geïsoleerde, in het geheim stemmende kiezer niet vele malen groter was dan de eventuele druk van grondbezitters en werkgevers, zeker in tijden dat de bevolking steeds mondiger was en meer ontwikkeld raakte.
En dan komt er een ongelooflijke passage in zijn argumentatie. Mill probeert zich voor te stellen dat er een tijd komt waarin iedereen kan lezen en kan stemmen. In die tijd leven wij nu. Manipuleren en afpersen van kiezers zou dan veel moeilijker worden: ‘Hoewel de bescherming van de geheimhouding dan nodeloos zou zijn, zou de controle van de openbaarheid even noodzakelijk blijven als immer. [...] Iemands eigen, particulier idee van het publieke belang blijkt over het algemeen onvoldoende te zijn om zijn publieke taak te laten vervullen zonder andere, externe stimulansen.’
Of om het met de woorden van de dame in Oost-Congo zeggen: hoe kan je nu je gemeenschap dienen zonder met die gemeenschap te praten?
Hoe dan wel?
Ik weet niet of we het stemgeheim moeten afschaffen in België of West-Europa. Maar ik weet wel dat het werd ingevoerd om manipulatie door machtigen tegen te gaan. En ik vraag me af of dat gelukt is.
Ik merk dat een zekere vorm van electorale manipulatie nog steeds bestaat, ondanks de geheimhouding, nee, dankzij de geheimhouding. Ik zie het uitgekiende werk van campagnestrategen, spindoctors, communicatieadviseurs en marketingdirecteurs om de kiezer te beïnvloeden - lang niet meer zo brutaal als vroeger, maar lang niet zo inhoudelijk als het zou kunnen.
Ik merk dat populistische leiders een hedendaagse variant zijn van de negentiende-eeuwse machtigen - subtieler, maar daardoor juist gevaarlijker. Ze houden de illusie van vrijheid intact.
Ik merk dat de dwang van toen de verleiding van nu is. Dat verleiden geld kost. Veel geld. Ik merk dat het nog steeds de rijksten zijn, degenen met de grootste campagnebudgetten, die de verkiezingen winnen.
Ik merk dat er nog steeds geen democratie zonder demagogie is. En ik vraag mij af of het anders kan.
We moeten het stemgeheim niet afschaffen om het spreekrecht in te voeren. Laat mensen gerust nog een hele tijd met hun jas aan in zestig seconden hun al dan niet doordachte stem uitbrengen, maar laat hen daarnaast ook doordacht met elkaar overleggen. Geef deliberatieve democratie een kans. Want de kolossale uitdagingen die op ons afkomen - klimaat, migratie, mobiliteit, financiële markten - vallen met dit huidige systeem en deze architectuur niet op te lossen.
Het halfrond, waar ik vorige week over sprak, bewerkstelligt tegendraadse theatraliteit, op een moment dat we geen tijd te verliezen hebben met mediageniek opgeklopte conflictjes.
Het stemhokje bewerkstelligt politiek individualisme, egoïsme en consumentisme, op het moment dat we alle inhoudelijke input nodig hebben om collectief te overleggen.
Als we de democratie echt naar de eenentwintigste eeuw willen brengen, dan zullen we andere gebouwen nodig hebben dan het halfrond en het stemhokje. We zullen plekken nodig hebben waar burgers met elkaar in gesprek kunnen gaan. Want de plekken die we nu hebben, dwingen kiezers in stilte te stemmen en politici luidruchtig te onderhandelen. Dit is de klank van onze democratie vandaag: stilte en rumoer. Waar moet het normale gesprek tussen volwassen burgers zich dan voltrekken?