Ieder einde van de wereld is ook een nieuw begin
Vroeger waren de tonijnen bedreigd. Nu eten we reuzenschildpad en wordt uit zonnestralen de energie onttrokken voor een heel robotras.
Vroeger was er nog echte tonijn
Een profeet voorspelt graag het einde van de wereld, want dan gaan de uitverkorenen waartoe hij zichzelf rekent naar het paradijs. Ik ben geen profeet. Ik ben niet uitverkoren en net als de rest van de wereld weet ik niet hoe het verder gaat. Maar er is wel een beeld dat regelmatig terugkeert, een beeld waarvan ik het gevoel heb – ook al kan ik het niet bewijzen – dat het uitkomt. In de toekomst, ruim een halve eeuw verder.
Mijn kleindochter zit aan de rand van het bed. Ze tekent mij met potlood op papier. Haar rode haren zijn precies die van haar moeder en grootmoeder. Ze tekent de rimpels in mijn gezicht, het beademingsbuisje en mijn witte haren en met iedere lijn die ze zet voel ik meer kracht uit me wegvloeien. Dat weet zij natuurlijk niet en dat is maar goed ook.
Wisten de neanderthalers – of wie waren het? – wat ze deden toen ze hun grottekeningen maakten? Wilde paarden, oerossen en wolharige neushoorns gekalkt op de rotswanden van hun grotten. Voorvoelden zij dat hun tekeningen het tijdperk markeerden waarin de afgebeelde dieren langzaam maar zeker zouden uitsterven?
De verpleegster brengt eten. Ze brengt altijd eten, ook als ik het laat staan. Ik zeg tegen mijn kleindochter dat ik nooit had verwacht door robots verzorgd te worden. Zo kundig en knap. Het meisje lacht, want voor haar is het de normaalste zaak van de wereld.
Zodra de mensen afbeeldingen en symbolen begonnen te gebruiken...’ ‘Stil, opa
‘Toen ik klein was, aten we geen reuzenschildpad, dat bestond niet. Misschien vind ik het daarom nu zo lekker. Je had maar een dozijn van die beesten op de hele wereld, ze waren beschermd en je kon toen nog niets namaken. Er was vroeger nog wel gewoon echte, natuurlijke tonijn. Niet synthetisch. We wisten dat het de laatste tonijnen waren, de laatste wilde... dat maakte ze eerlijk gezegd alleen maar lekkerder.’
Mijn kleindochter legt de tekening even opzij en ik kijk. Op papier lijk ik al overleden. Gruwelijk. Ik zie er nog het meest uit als een van de Vier Ruiters van de Apocalyps; half skelet, half mens. Met prenten daarvan joegen ze in de middeleeuwen elkaar angst aan, net als met de Dag des Oordeels en de duivel.
Nu word je daar niet bang meer van. Ik heb verschillende eindes van de wereld gekend. Het Doomsday-device, een serie kernbommen met een grote rode knop erop, zou in de jaren zestig van de twintigste eeuw bediend worden door een foute dictator zoals je die ziet in een James Bond-film, maar daar heb ik nooit wakker van gelegen.
De millenniumbug zou op 1 januari 2000 alle moderne techniek platleggen en het einde van onze beschaving inluiden. Niemand weet of er ondanks of dankzij de paniek niets is gebeurd. En hoe vaak heb ik niet de wereld zien overstromen: in het eerste in spijkerschrift geschreven epos van Gilgamesh, in verfilmingen van Bijbelverhalen, in hologrammen van de toorn van God en op de foto van de ijsbeer op het enige nog overgebleven stukje ijsschots. Maar ik voelde me nooit echt aangesproken. De eerste robotmoord, waaruit de machineoorlog zou voortvloeien, heb ik altijd als pure sciencefiction beschouwd. De zonnestralen die door de veranderende atmosfeer langzaam in het spectrum verschoven en steeds fataler zouden worden, lieten me koud ondanks de heftige beelden die de wereld rondvlogen.
‘Zodra de mensen afbeeldingen en symbolen begonnen te gebruiken...’
‘Stil, opa.’
Juist. Anders kan ze niet tekenen.
Misschien verschillen die oude, apocalyptische prenten niet zo van de fotomontages van de nucleaire holocaust en de hologramvoorstellingen van een overspoelde aarde. Het is raadselachtig: waarom grijpt het ene beeld je wel aan en het andere niet? Niemand kan voorspellen welk beeld werkt, niemand kan het je opdringen. Maar je hoeft zo’n beeld maar één keer écht te zien. Van binnen zien, als in een droom. En ogenschijnlijk verandert er weinig, maar in kleine dagelijkse keuzes ga je ernaar leven, bewust of onbewust. Je wilt voorkomen dat gebeurt waar je bang voor bent. Je past iets beter op. Je neemt net iets vaker de veilige keuze.
Kijk haar zitten. Zestien lentes. Het is mijn angst geweest dat mijn kleinkinderen door overstromingen, nieuwe ziektes of oorlogen om steeds schaarser wordende grondstoffen zouden sterven. Dat alleen kwallen de gevolgen van klimaatverandering zouden overleven. In de Zwarte Zee zijn kwallen als enigen na de opwarming en de verzuring overgebleven. ‘Vind je het koud hier?’ zei mijn vrouw op een feestje – of was het thuis op de bank? Ik zag toen honderd jaar verder waar wij zaten geen borrelnootjes en geklets, maar alleen een meterslange, trage, onverschillige kwal, zo groot en stil als de huiskamer. Van de wereldzeeën zal niets overblijven dan een grote amorfe massa van haast niet meer van elkaar te onderscheiden gelatine tentakels. Een oersoep van kwal.
Mijn kleindochter houdt haar tekening omhoog.
‘En?’ zegt ze.
Iedere rimpel heeft ze getekend, alle medische apparatuur en de knipperlichtjes in mijn polsen.
‘Wat een monster!’
Omdat ik moet lachten, durft zij ook. Ze tekent verder, want ze moet nog leren dat het heus niet beter wordt.
Wat zou ze later gaan doen? Misschien vindt ze een oplossing tegen stralingsterfte. Haar ouders zijn de eerste protoproductieven en leveren energie voor de hele straat. Met nieuwe en steeds toegankelijkere technologieën, komen telkens meer verantwoordelijkheden: wat altijd een probleem van ons allemaal is geweest, wordt langzaam een kwestie voor ieder individu. Geen grote congressen, maar kleine, wijdverspreide vernieuwingen. Niet langer gooien we wekelijks volle vuilniszakken de deur uit. Mijn kinderen nemen afval mee naar huis, ze maken er alles van wat ze nodig hebben en ze verdienen er geld mee.
De olie is op, maar auto’s gaan steeds sneller rijden. Wilde vissen zijn verdwenen, maar hele stukken zee worden afgezet, gereinigd en gebruikt voor synthetische vissen in eindeloze variaties. Uit zonnestralen wordt de energie onttrokken voor een heel robotras. Toen de eerste partijloze kandidaat – vooruitgeschoven door de Coöperatie – minister-president werd, voelde ik voor het eerst van mijn leven en ondanks mijn cynisme een breed gedeeld idealisme. Wij hebben altijd behoord tot de bevoorrechten. De landen die daadwerkelijk zijn overstroomd, waren de landen die altijd al overstroomden. Nieuwe paniek ontstond telkens vanwege nieuw voorspelde catastrofes. Er blijven nieuwe apocalypsen komen, waardoor het einde onontkoombaar voelt en tegelijkertijd wordt gerelativeerd. Het alternatief van de apocalyps is de schepping. In al die eindes, zit ook een begin.
‘Opa.
Opa.
Klaar.’