Het zoekgeraakte bonnetje van de miljoenenschikking met crimineel Cees H.

De foto van Volkert van der Graaf.

De rel rond anatoom George Maat.

Bewindslieden op het ministerie van Veiligheid en Justitie komen veel vaker in de problemen door dan door structurele misstanden.

Natuurlijk is er de ministeriële verantwoordelijkheid: de minister is politiek verantwoordelijk voor zijn ambtenaren. Maar omdat de beeldvorming tegenwoordig zo’n grote rol speelt, is dat klassieke staatsrechtelijke principe volledig geperverteerd. De minister wordt nu geacht op de hoogte te zijn van alle politiek gevoelige dossiers, die te beheersen en er meteen een mening over te hebben.

Dat is een almachtsfantasie die geen enkele politicus kan waarmaken. Bij Veiligheid en Justitie kan het al helemaal niet, omdat politie en justitie duizenden strafdossiers in behandeling hebben die explosief kunnen zijn. Het departement was altijd al lastig te besturen maar sinds Justitie de politie heeft afgesnoept van Binnenlandse Zaken en is omgedoopt tot Veiligheid en Justitie, is helemaal een onbestuurbare moloch ontstaan. De daadkracht van de VVD daarin heeft als gevolg dat het ministerie nu juist een zwakke indruk maakt en van incident naar incident struikelt.

Incidenten die steeds begonnen met journalistieke onthullingen, waarna de Kamer in actie kwam. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat de volksvertegenwoordiging erbovenop zit en de minister kritisch volgt. In werkelijkheid leidt de aandacht voor die rellen af van structurele problemen. Dat is kwalijk, want veel van deze problemen zijn hardnekkig en alleen met veel geduld, geld en wijsheid op te lossen.

Dit artikel behandelt drie problemen bij de politie:

  • de onbetrouwbare cijfers van politie en justitie;
  • de kwaliteitsproblemen bij de recherche;
  • en het gebrek aan democratische controle over de politie.

Vijf rapporten die een kijkje achter de schermen bieden

De problemen komen voort uit lezing van vier belangrijke rapporten over politie en justitie die recent naar buiten zijn gekomen: Recherchetoestanden, Focus in de opsporing, Uitstroom van strafzaken en de Evaluatie politiewet 2012. Een vijfde is al klaar, maar wordt nog tegengehouden: het Interdepartementale Beleidsonderzoek Effectiviteit Politie.

Het zijn evaluatierapporten – een speciaal subgenre in de Haagse bureaucratie waar politici en journalisten doorgaans niet veel belangstelling voor hebben. Ten onrechte, want deze rapporten bevatten een schat aan informatie. De onderzoekers hebben er vaak jaren tijd in gestoken en met tientallen en soms zelfs honderden mensen uit de praktijk gesproken. Ze bevatten dus nogal wat collectieve wijsheid.

De onderzoekers hebben er vaak jaren tijd in gestoken en met tientallen mensen uit de praktijk gesproken. Ze bevatten dus nogal wat collectieve wijsheid

De rapporten zijn daarnaast zo interessant omdat ze in de Haagse machtsspelletjes achter de schermen wel degelijk een belangrijke rol spelen. Zo was het rapport Recherchetoestanden zo kritisch over de kwaliteit van de opsporing dat het na voltooiing in 2011 niet openbaar gemaakt mocht worden en pas onlangs is gelekt naar Ik heb ook een exemplaar. Het rapport is vlijmscherp en dat maakt het onder de pet houden ervan ook zo fascinerend: de waarheid is kennelijk zo pijnlijk dat de politieke leiding het geheim wil houden. De beeldvorming is belangrijker dan de werkelijkheid.

Het vijfde rapport, het Interdepartementale Beleidsonderzoek Effectiviteit Politie, is misschien wel het gevoeligst van allemaal, wat ook de reden is dat het nog steeds niet is verschenen. Het rapport van maximaal had al op Volgens goed ingevoerde Haagse bronnen is het deel over de politie al lang af, maar is er in de ‘ambtelijke stuurgroep’ flinke ruzie ontstaan over de conclusies. Het zou – als alles meezit – in november moeten verschijnen.

De oorspronkelijke onderzoeksvraag maakt meteen duidelijk waar het probleem zit: ‘De werkgroep heeft de concrete opdracht om een analyse op te leveren van de mate waarin de Nationale Politie doelmatig en doeltreffend kan functioneren.’

Dat brengt ons bij het eerste structurele probleem.

1. De onbetrouwbaarheid van de politiecijfers

De Algemene Rekenkamer publiceerde in 2012

Een verwoestend rapport dat aantoont dat de cijfers van politie en justitie onbetrouwbaar zijn, niet op elkaar aansluiten en dat niet is vast te stellen hoe groot de uitstroom’ is – bijvoorbeeld als een kansrijke zaak door capaciteitsgebrek niet wordt afgerond. In 2013 kwam de Inspectie Veiligheid en Justitie daar nog eens overheen met een kritisch naar de betrouwbaarheid van de politiecijfers.

Achter de schermen kwam de kritiek hard aan. Frans Leeuw, directeur van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie, was not amused. De onbetrouwbare cijfers vormen namelijk de basis voor talloze publicaties van zijn centrum.

Van de ongeveer 1,1 miljoen misdrijven die jaarlijks de politiesystemen instromen, wordt 58 procent direct aan de kant gelegd

Alle reden voor het WODC om zelf ook in de cijfers te duiken. Dat onderzoek is onlangs gezet. De ruzie tussen het WODC en de Rekenkamer is goed zichtbaar. Direct in de tweede alinea geeft Leeuw de Rekenkamer een en legt hij uit waarom de methode van zijn instituut beter is.

Maar iets verderop geeft hij toch toe dat het mis is met de systemen van politie en justitie: ‘Ongeveer een kwart van de tussen politie en Openbaar Ministerie uitgewisselde zaken kon niet worden teruggevonden bij een van de twee partners.’ Een kwart!

Het pijnlijkst is dat het WODC dé vraag van de Rekenkamer niet kan beantwoorden. Al sinds 2012 vraagt de Rekenkamer aan de minister van Veiligheid en Justitie om uit te zoeken hoe groot het probleem van de ongewenste uitstroom van strafzaken is: ‘Bepaal welke vormen van uitstroom ongewenst worden geacht en voorkom die uitstroom.’ Het WODC stelt nu vast dat het niet mogelijk is om vast te stellen of een zaak gewenst of ongewenst de strafrechtketen verlaat.

Het WODC bevestigt verder het moedeloos makende beeld dat de Rekenkamer ook schetste van het justitieel systeem. Van de ongeveer 1,1 miljoen misdrijven die jaarlijks de politiesystemen instromen, wordt 58 procent direct ‘uitgescreend’ (terzijde gelegd). Van de 42 procent die wel aangepakt wordt, wordt iets meer dan de helft afgerond met een verdachte. Dat levert een ophelderingspercentage op van 23 procent van

Twee tussenconclusies: de prestaties van politie en justitie zijn niet indrukwekkend en we hebben er slecht zicht op.

2. De rol van de Kamer en de burgemeesters

Een van de grote raadsels bij de vorming van de Nationale Politie is waarom de Tweede Kamer zichzelf buitenspel heeft laten zetten. De politie is sinds de Politiewet 2012 een eigen rechtspersoon, waarvan de korpschef als ‘enige orgaan’ belast is met de leiding en het beheer. De korpschef kan op zijn beurt weer ‘aanwijzingen’ krijgen van de minister, maar hoe de machtsverhoudingen precies liggen, is in de wet in het vage gelaten.

Zeker is dat de Kamer daardoor niet zoveel te zeggen heeft. Zo schreef de Algemene Rekenkamer aan de Kamer: ‘We hebben erop gewezen dat het wetsvoorstel daardoor onduidelijkheid gaf over de status van de begroting en verantwoording van de politie: in hoeverre vielen die wel of niet onder het budgetrecht van de Staten-Generaal?’

De Commissie die het recente onderzoeksrapport schreef, viel over hetzelfde: ‘De commissie heeft zich erover verbaasd dat de gekozen constructie van de eigen rechtspersoon het budgetrecht van het parlement beperkt tot een amendering van de omvang van de middelen voor de politie binnen de begroting van Veiligheid en Justitie en niet van de besteding ervan zelf.’

Het parlement mag dus wel zeggen hoeveel geld er naar de politie gaat, maar niet waaraan het besteed moet worden.

De commissie wijst erop dat nu de minister de macht over de politie naar zich toe heeft getrokken het parlement de minister ‘zonder terughoudendheid’ kan aanspreken op elk rond de politie. Voor de invoering van de Nationale Politie kwamen die vragen vaak terecht bij de burgemeester. Het probleem is dat die burgemeesters nu niet veel meer te zeggen hebben over de politie, maar wel de kritische burgers op hun dak krijgen.

Een anonieme burgemeester klaagt: ‘Ik ga niet meer over een begroting, ik ga niet over het ziekteverzuim. [...] We proberen er het beste van te maken, maar het is best lastig nog resultaten van politieoptreden te sturen als je niet weet wat er aan input is. Ik bedoel, ik weet niet eens wat het ziekteverzuim is van politieteams hier in de stad... Dat is toch wel een beetje sturen in het duister, hè.’

Tussenconclusie: politici houden zich intensief bezig met incidenten, maar hebben geen greep op het politieapparaat zelf.

3. De kwaliteit van de opsporing

In 2011 schreven Nicolien Kop en Ronald van der Wal van de Politieacademie een buitengewoon scherp rapport over de recherchepraktijk. Uit interviews met rechercheurs kwamen maar liefst 160 knelpunten naar voren. Die hebben de auteurs tot zeven hoofdproblemen teruggebracht:

  • een gebrek aan kwaliteit en professionaliteit van recherchemedewerkers;
  • knelpunten in de samenwerking met het OM;
  • wegvloeien van mensen;
  • cultuur van angst en wantrouwen;
  • beperkt repertoire van recherchemedewerkers;
  • operationele blunders en belemmeringen (zoals bureaucratie en verouderde ICT).

De auteurs hoopten in 2011 dat de Nationale Politie hierin verbetering zou brengen: ‘Het zou goed zijn als beslissingen hieromtrent gebaseerd zijn op de resultaten van (gedegen) onderzoek.’ Dat was onmogelijk: het rapport bleef vier jaar in een la liggen.

Minister Ard van der Steur (VVD, Veiligheid en Justitie) verdient lof omdat hij als eerste bewindspersoon openlijk heeft bevestigd dat de kwaliteit van de opsporing onvoldoende is. Hij heeft beloofd om snel een verbeterplan voor de recherche naar de Kamer te sturen. Dat klinkt goed, maar daarmee dreigt hij in een oude valkuil te tuimelen: daadkracht uitstralen en snelle resultaten beloven.

Politiewetenschapper Guus Meershoek maakt zich daar ernstig over: ‘De spoed die met de plannenmakerij wordt betracht, stemt niet hoopvol. Het maken van een degelijke analyse van de problemen vergt tijd.’

Gelukkig is er net een fantastisch onderzoeksrapport verschenen: Na geruchtmakende justitiële blunders, zoals de hebben politie en justitie veel tijd en geld geïnvesteerd in verbetering van de opsporing, bijvoorbeeld om tunnelvisie bij rechercheurs te voorkomen.

Focus in de opsporing beschrijft in ruim vierhonderd bladzijden tot in details hoe de recherche daar in de praktijk mee omgaat. Meershoek pleit er terecht voor om daarvan te leren: ‘Waarom niet eerst in alle rust betrokken deskundigen daar hun licht over laten schijnen voor je weer in een nieuw avontuur te storten?’

Maar omdat er haast is, legt Van der Steur zijn plannen al binnen een paar weken voor aan de Kamer. Dat is spijtig, want Focus bevat genoeg stof tot diep nadenken. Neem tunnelvisie, iets waar rechercheurs te allen tijde voor moeten oppassen. Reden voor de politie om de zogenoemde ‘tegensprekers’ in te voeren, mensen die als rol hebben om een rechercheteam actief tegen te spreken om zodoende rechercheurs te dwingen om na te denken of ze wel op het goede spoor zitten. Focus constateert dat de politie in twee van de drie onderzochte regio’s tegensprekers ‘alleen in uitzonderlijke gevallen’ inzet. Het is de vraag of zo’n vrijblijvende aanpak ‘wel voldoende voorwaarden biedt om tunnelvisie tegen te gaan.’

Met andere woorden: tien jaar na de invoering van het programma om tunnelvisie tegen te gaan, negeren veel rechercheteams dat beleid grotendeels.

Een ander zorgwekkend en actueel punt is dat de ondervraagde rechercheurs en officieren van Justitie zich grote zorgen maken over de gevolgen die de bezuinigingen op politie en justitie gaan hebben voor de kwaliteit van de opsporing. ‘Ik heb zorg of we dat kwaliteitsniveau kunnen behouden onder druk van alle bezuinigingen,’ zo zegt een officier van justitie.

Een andere officier verwacht dat de kwaliteitsslag die ze hebben gemaakt ‘de komende jaren gewoon weer keihard de nek om wordt gedraaid. [...] Want je kan niet van mensen vragen dit niveau vast te houden met een fractie van de capaciteit en ondersteuning en alles wat ze nodig hebben, dat kan gewoon niet. [...] Niet omdat mensen kwaaiigheid hebben, maar gewoon omdat ze te veel hooi op hun vork hebben, dat beloof ik je, dat gaat echt gebeuren.’

Conclusie: De verzamelde wijsheid ligt er. De waarschuwingen ook. Het is nu aan Kamer en minister om politie en justitie fundamenteel beter in te richten. Als dat niet gebeurt, gaan er de komende jaren nog heel veel incidenten komen.

Verder lezen:

De politiebonden blijven maar actievoeren. Waarom? De al maanden protesterende politieagenten willen meer dan een hoger salaris. Het gebrek aan waardering en de slecht verlopen reorganisatie nekken de organisatie. Maar de Nationale Politie is écht blut en moet zelfs geld lenen bij het ministerie van Financiën. Hoe nu verder? Lees het stuk hier terug Hierom duurt de politiereorganisatie nog drie jaar (en kost het zoveel meer) De politie heeft nog drie jaar nodig om te hervormen. Die reorganisatie kost nog eens 230 miljoen euro. In deze update schets ik de geschiedenis van dit probleem en kijk ik vooruit. Lees het stuk hier terug Hoe de recherche weer boeven kan gaan vangen Er lopen 12.000 veroordeelde criminelen vrij rond, schreef Justitiestaatssecretaris Klaas Dijkhoff onlangs aan de Kamer. Hoe komt dat, en wat zijn de ideeën om het beter te gaan doen? Lees het stuk hier terug