Dit is de reden waarom het Nederlandse voetbal zo weinig voorstelt (en Oranje zo slecht speelt)

Michiel de Hoog
Correspondent Sport
Tijdens een training van het Nederlands elftal voorafgaand aan de EK-kwalificatiewedstrijd tegen Kazachstan. Foto: Koen van Weel / ANP

De mislukte kwalificatie voor het EK voetbal is deels een kwestie van pech. Maar de data wijzen ook op een structureel probleem van het Nederlandse voetbal. En dat probleem heet: ongevaarlijk balbezit. Een analyse.

Jawel - ook dinsdagavond tegen de Tsjechen hadden we het meeste balbezit.

Drie dagen eerder tegen de Kazakken was het niet anders.

En wie de statistieken van de eerdere wedstrijden van het Nederlands elftal in de EK-kwalificatiereeks bekijkt, zal zien dat Nederland tegen elke tegenstander het meeste de bal had - het meeste.

Dat lijkt een teken van kracht. Een hoog percentage balbezit is een gedeeld kenmerk van sterke ploegen. Neem sterke landen als Duitsland, Spanje en België, of neem clubteams als Barcelona, Bayern München, Real Madrid of Manchester City, en je zult zien dat ze hebben.

Maar er is een probleem met het balbezit van het Nederlands elftal: het is volstrekt ongevaarlijk.

Want ja, we hebben de bal, maar we hebben de bal op onze eigen helft of net over de middellijn – op plekken waar de tegenstander het niet erg vindt of zelfs wil dat we de bal vaak hebben.

We zijn de panda’s van het Europese voetbal

We spelen de bal rond en stuiten op een tegenstander die loert op een verkeerde pass, om dan snel uit te breken richting het Nederlandse doel, tegen een verdediging die nog in de aanvalsstand

In theorie is dit eenvoudig te verhelpen. Bondscoach Danny Blind hoeft alleen maar tegen zijn spelers te zeggen: speel de bal sneller naar voren, het liefst direct nadat je hem hebt Maar in de praktijk zal dit niet gebeuren of kunnen.

De reden is dat het spelen op balbezit diep in onze voetbalcultuur is ingebakken, zo blijkt uit een statistische analyse van diverse Europese voetbalcompetities.

We zijn de panda’s van het Europese voetbal: lusteloos, en er is geen beweging in te krijgen.

Hét probleem van het Nederlands voetbal

Als je naar de data kijkt, zie je dat Oranje de perfecte afspiegeling is van de nationale voetbalcultuur, waarvan de essentie te vinden is in de nationale voetbalcompetitie, de Eredivisie.

Nederland was een voetballand van snel en agressieve passing, een stijl die Johan Cruijff en Louis van Gaal naar Barcelona. Nu is de Eredivisie de kweekvijver van een curieuze, risicoaverse voetbalstijl die nergens anders wordt gespeeld.

Data-analist Sander IJtsma en ik keken naar in negen voetbalcompetities. Specifieker: naar de plekken waar die passes gegeven worden. Met die gegevens kun je de zogenoemde ‘field tilt’ – ‘veldkanteling’ – berekenen, een recent opgekomen statistiek waarmee je meet hoe ver van de eigen achterlijn een team passt.

Dit is een goede maat van het gevaar dat teams met hun balbezit teweegbrengen. Een lage field tilt duidt op relatief veel ongevaarlijke passes, terwijl een hoge field tilt betekent dat een team veel in aanvallend gebied passt.

Tijdens een training van het Nederlands elftal voorafgaand aan de EK-kwalificatiewedstrijd tegen Kazachstan. Foto: Koen van Weel / ANP

De competitie waar teams relatief veel passes dicht bij hun eigen achterlijn geven: Nederland. De gemiddelde Nederlandse pass is op 54 meter afstand; de gemiddelde pass in andere competities ligt op . Dat verschil lijkt klein - maar als alle andere competities twee meter of verder naar voren spelen, is het relatieve verschil juist groot.

Het is dus onmiskenbaar: Nederlandse ploegen geven veel meer passes in ongevaarlijk gebied dan ploegen elders in Europa. Je kunt daaruit grofweg twee conclusies trekken:

  1. Nederlandse ploegen spelen technisch vaardig voetbal: ze bouwen de aanval vaak zorgvuldig op, geduldig wachtend op een gaatje in de verdediging van de tegenstander.
  2. Nederlandse ploegen hebben een obsessie met ongevaarlijke passes en het in de ploeg houden van de bal.

Als je de eerste conclusie trekt: zeg dan het woord opbouw eens een paar keer achter elkaar.

Je zult merken: ‘opbouw’ suggereert dat je ergens naartoe werkt. Maar de data schetsen een beeld van een opbouw zonder uitkomst, een proces zonder resultaatvan spelers en coaches die – kennelijk – balbezit zelf als resultaat nastreven.

Zet de beste spelers uit een dergelijke voetbalcultuur bij elkaar – het Nederlands elftal – en je zult fantastische percentages balbezit behalen. Ook zal je volstrekt ongevaarlijk zijn.

Hoe het wel en niet moet

Dit ‘Nederlandse’ balbezit is een ander soort balbezit dan dat van de eerder genoemde ploegen – en met name het in Nederland geliefde Barcelona.

Die ploegen hebben veel balbezit omdat ze de bal dicht bij het doel van de tegenstander veroveren, omdat ze zich aanvallend rond de zestien meter van de tegenstander posteren, bij balverlies de bal snel heroveren en direct weer zoeken naar mogelijkheden de tegenstander pijn te doen.

We zijn soevereine heersers over neutraal terrein

Ze hebben, kortom, veel balbezit omdat ze plekken op het veld domineren die daadwerkelijk gevaarlijk zijn.

Onze trainers en spelers lijken dat verschil niet te zien. Ze lijken collectief balbezit-om-het-balbezit na te streven. De beste manier om dat doel te bereiken is het laten circuleren van de bal in de gedeelten van het veld waar niemand aanspraak op maakt. We zijn soevereine heersers over neutraal terrein.

Het levert soms potsierlijke beelden op. Een recent voorbeeld is Cambuur-Feyenoord, een wedstrijd waarin beide ploegen een serie risicoloze passes op eigen helft gaven. 67 procent van alle passes in de eerste helft kwam van de keepers en de verdedigers, zo bleek uit een blik op de data.

Voor zulk spel bestaat in het Nederlandse voetbaljargon een populaire term: ‘verzorgde opbouw van achteruit.’ Misschien is het tijd voor een nieuwe: een aandoening die voortkomt uit smetvrees voor balverlies.

Hoe komt dit?

Balbezit is van middel tot doel verworden. We weten nog wel dat de pass belangrijk is, maar niet waar we moeten passen. We staan er niet bij stil dat het meten van balbezit zinloos is zonder te meten waar dit balbezit plaatsvindt.

Is dat gemakzucht? Onwetendheid? Een obsessie met Hoe dit zo is gekomen en waarom is een goede vraag voor een promotieonderzoek. Belangrijke subvraag dan: hoe kan het dat Nederlandse spelers en trainers collectief zo spelen, terwijl de belangrijkste trainers – met name Johan Cruijff en Louis van Gaal – het probleem gewoon kennen?

Want dat is aanwijsbaar het geval. Van Gaal stapte in zijn periode bij AZ (2005 tot 2009) af van het steriele balbezit. Met een ‘zorgvuldige opbouw van achteruit’ stuitte hij steeds vaker op goed georganiseerde verdedigingen die weinig ruimte weggaven. Dus deed hij iets nieuws: hij liet AZ terugzakken, om vervolgens op de counter toe te slaan, de ruimte benuttend die hij de tegenstander had gegund.

Ook op het WK bleek Van Gaal flexibel: daar had Nederland alleen tegen Australië meer balbezit dan de tegenstander. Tegen Chili hadden we zelfs maar 36 procent van de tijd de

En Cruijff? Hetzelfde verhaal. Cruijff geldt vaak als beginpunt van de balbezitziekte. Niet zo gek ook, want was hij het niet die ‘Als je op balbezit speelt, hoef je niet te verdedigen, want er is maar één bal’?

Tijdens een training van het Nederlands elftal voorafgaand aan de EK-kwalificatiewedstrijd tegen Kazachstan. Foto: Koen van Weel / ANP

Tegelijkertijd is Cruijff juist erg kritisch op het zinloze geschuif met de bal. Sterker, hij zag er – terecht – juist in. ‘[A]ls je vanuit de verdediging opbouwt en breed gaat spelen, [is] er niemand [die] achter de bal staat. Met alle risico’s van dien.’

Of zoals hij recent ‘Nederland is wereldkampioen breed- en terugspelen. De opbouw is momenteel het zwakste onderdeel van ons voetbal. Daardoor is de intensiteit van het spel laag.’

Right again!

Van Gaal en Cruijff snappen dus dat balbezit op zichzelf niet zinvol is. Maar om het nog gekker te maken: Frank de Boer, trainer van Ajax, kampioen breed- en achteruit spelen, snapt het ook.

‘Het gaat er uiteindelijk om dat je de tegenpartij achteruit drukt en zo snel mogelijk gaten vindt in de verdediging,’ een jaar geleden, toen hij werd bevraagd over het doel van het spel en het vele balbezit van Ajax.

Wat leidt tot de quizvraag: als Frank de Boer het snapt, waarom had Ajax vorig seizoen dan van alle ploegen in de Europa League

En als Cruijff en Van Gaal, de leermeesters van de Nederlandse voetbalcultuur, het ook snappen, waarom is de Eredivisie dan toch de sterielste competitie van Europa?

Gezocht: vreemde ogen

Antwoord één: de liefde voor balbezit is pathologisch.

Antwoord twee: het homogeen samengestelde Nederlands trainersgilde – gedomineerd door ex-internationals – wandelt als een stel lemmingen achter elkaar aan. Balbezit is een van de problemen, maar er is

Dit vraagt om een ingreep van buitenaf, een Ctrl Alt Del door een buitenlandse trainer. In 2004 deed Jürgen Klinsmann - Duits paspoort, Amerikaanse geest - dat in Duitsland toen hij bondscoach werd. Klinsmann zette een aantal fundamentele veranderingen in gang – een proces dat journalist Raphael Honigstein recent beschreef in zijn geweldige boek

De Duitse nationale ploeg en de grote Duitse ploegen worden nu geleid door terwijl Bayern een maniakaal vernieuwende Catalaan aan het roer heeft - Pep Guardiola.

Van de gemiddelde Nederlandse voetbaltrainer hoeven we zoiets niet te verwachten. Ze hebben een virus onder de leden – het heet smetvrees voor balverlies - en ze hebben het zelf niet door.

Dit stuk schreef ik met co-auteur Zijn Twitter: