Wat we van de laatste Nobelprijswinnaar voor de Economie kunnen leren

Jesse Frederik
Correspondent Economie
Professor Angus Deaton. Foto: Jessica Kourkounis / ANP

Gisteren werd bekend dat Princetonprofessor Angus Deaton de Nobelprijs voor de Economie heeft gewonnen. Volledig terecht: zijn werk laat namelijk zien hoe politiek cijfers zijn. Die over armoede bijvoorbeeld.

‘Vrienden,’ in 1988 voor het Amerikaanse Congres. ‘In de jaren zestig voerden we een oorlog tegen armoede. Maar armoede won.’

De olijke president verwees daarmee naar voorganger Lyndon B. Johnson, die in de jaren zestig armoede grootschalig wilde bestrijden. Met weinig bemoedigende resultaten. De armoede daalde met een procent of twee, maar bleef onverminderd hoog.

Er lijkt nog altijd weinig veranderd te zijn. Paul Ryan, een prominent Republikeins Congreslid zei dat Amerika na ‘vijftig jaar oorlog tegen armoede en biljoenen uitgegeven dollars nog steeds hetzelfde armoedeniveau heeft.’

Maar is dat wel zo?

De politieke cijfers van de Amerikaanse overheid

Deze week won de Als het werk van de economieprofessor aan Princeton één ding leert, dan is het wel dat cijfers niet vanzelfsprekend zijn. Dat er waardeoordelen in verscholen zitten.

‘We zeggen vaak tegen onze studenten dat er geen metingen zijn zonder theorie,’ vertelde Deaton vorig jaar in ‘Ik zou daar aan toe willen voegen: er zijn geen metingen zonder politiek.’

Een van de vakgebieden waar Deaton zich mee bezighoudt, is het meten van armoede. Armoedecijfers zijn een prachtige illustratie van zijn punt. Want het lijkt misschien onbetwistbaar, maar aan het tellen van nationale en wereldwijde armoede is niets vanzelfsprekends.

Alsof je De Correspondent mislukt noemt omdat ze zo weinig papieren abonnees heeft

Wanneer kun je iemand arm noemen? De Verenigde Staten op basis van het ‘economisch voedselplan’ (een bestaansminimum aan voedsel). Omdat Amerikanen gemiddeld 30 procent van hun geld aan voedsel uitgaven, werd dit getal met drie vermenigvuldigd en voilà:

Dat de Amerikaanse armoedecijfers tot op de dag van vandaag zijn gebaseerd op een zestig jaar oude rekensom met behulp van data over voedselprijzen uit de jaren vijftig is merkwaardig.

Maar het wordt nog vreemder.

Wat mist er namelijk? Niet onbelangrijk: het effect van armoedebestrijding. Want de cijfers zijn gebaseerd op bruto inkomens. Zaken als belasting, voedselbonnen en huursubsidies worden niet in de cijfers verwerkt.

Als Reagan en Ryan dus beweren dat de overheid faalt in haar oorlog tegen armoede, doen ze dat op basis van een cijfer dat de oorlog tegen armoede uit de statistieken houdt.

Alsof je De Correspondent mislukt noemt omdat ze zo weinig papieren abonnees heeft.

Kan dat anders?

Maar het blijkt lastig om deze situatie te veranderen. Hoewel het publieke debat vaak handelt over de betekenis van cijfers, gaat het zelden over de herkomst van cijfers. Dat de armoede stijgt, is een interessanter nieuwsfeitje dan een debat over de definitie van armoede.

Bovendien is de armoedegrens in de Verenigde Staten gekoppeld aan veel overheidsprogramma’s. Dat maakt het niet alleen een statistische maatstaf, maar ook een politiek instrument. Want pleit je voor een verandering van de armoedegrens, dan pleit je dus voor een verandering in de overheidsuitgaven.

Toch publiceert het Amerikaanse Bureau voor de Statistiek sinds kort een Hierin wordt overheidsbeleid wél meegenomen. Die cijfers geven een heel ander beeld: de armoede is gedaald van 26 procent in 1967 naar ongeveer 16 procent in 2012. Niet voldoende natuurlijk, maar het is nogal overdreven om de War on Poverty een totale mislukking te noemen.

Er kunnen overigens goede redenen zijn om de oude definitie van armoede wel te gebruiken. Wil je bijvoorbeeld weten hoeveel Amerikanen niet rond kunnen komen zonder steun van de overheid, dan zijn armoedecijfers met bruto inkomens handig. Maar wil je weten of de ‘oorlog tegen armoede’ heeft geholpen, dan zijn armoedecijfers met netto inkomens weer beter.

Het punt is: er is geen correct en neutraal cijfer. ‘Politiek wordt vaak verhuld als wetenschap,’ aldus Deaton. ‘Apolitieke objectiviteit is een van de effectiefste politieke strategieën.’

De grenzen van de armoedegrens

Die ene armoedegrens die centraal staat in het publieke debat en waarop al het overheidsbeleid wordt gebaseerd, kan volgens Deaton dan ook beter de prullenbak in. ‘Waarom noemen we iemand die net onder de armoedegrens valt arm en geven we hem overheidssteun, terwijl iemand die er net boven valt geen hulp nodig heeft en zichzelf maar moet redden?’ vraagt hij zich af.

Armoede is niet zoiets als zwangerschap - er zijn gradaties.

Vorige week kwam in het nieuws dat de wereldwijde armoede nog nooit zo laag is geweest. Dat klopt. Maar: veel mensen zweven nu rond de officiële armoedegrens van - inmiddels - 1,90 dollar. Kleine verschillen in die grens kunnen opeens honderden miljoenen mensen ‘arm’ maken. Is iemand die 1,91 dollar (vlak boven de internationale armoedegrens) per dag verdient ineens veel beter af dan iemand die 1,89 dollar verdient?

Ondanks al zijn scepsis mogen we van Deaton toch best optimistisch zijn. ‘Naar de belangrijkste maatstaven - hoe lang we leven, hoe gezond en gelukkig we zijn en hoeveel we weten - is het leven nog nooit beter geweest.’

Meer verhalen over armoede: