Overal had ik gesolliciteerd naar werk dat meer hersencellen vereiste dan nodig is om pallets te sjouwen. Maar ik was nergens welkom.

Ik werd niet eens uitgenodigd op sollicitatiegesprek bij boekhandel Donner, terwijl dat een Belgische uitwisselingsstudent - die amper een cv had opgebouwd - wel lukte.

Enorm frustrerend. Ik merkte vrij snel dat mijn achternaam de grootste belemmering was. Immers, het viel op dat mensen die zeer slechte cv’s stuurden maar ‘Jansen’ heetten, wel die

Dit uitleggen aan mijn witte studievrienden lukte niet. ‘Nee joh, het is vast geen discriminatie. Je hebt gewoon even pech. Dat hebben we allemaal weleens. Gewoon doorzetten!’

Ze hadden gelijk dat ze daarvan uitgingen. Het is altijd moeilijk om jezelf in de ervaringswereld van iemand te verplaatsen die dat soort dingen wel meemaakt.

Hoe ik toch een baan vond

Ten einde raad reageerde ik op een vacature: ‘Student-assistent gezocht voor prof. .’ De baan was het vertalen van zijn werk in het Engels. Een geknipte job voor mij, dacht ik, want mijn Engels was altijd uitmuntend in zowel woord als geschrift.

Niettemin had ik weinig hoop, gezien de ervaringen die ik tot dan toe had gehad op de arbeidsmarkt.

Maar professor Beunders deed iets zeer uitzonderlijks. Achternamen interesseerden hem helemaal niks. Hij stuurde alle sollicitanten een tekst die ze in het Engels moesten vertalen en naar hem terugmailen.

Binnen een dag kreeg ik een telefoontje van hem: ‘Zigni, spreek ik het goed uit zo? Ik wil dat je zo snel mogelijk langskomt voor een gesprek. Jij hebt taalgevoel, jongen. Van alle sollicitaties stak jij er met kop en schouders bovenuit.’

Ik heb het Henri – hij stond erop dat we meteen gingen tutoyeren – nooit verteld, maar na dat telefoontje barstte ik in tranen uit. De frustratie van ruim een jaar lang gevoelsmatig overal een deur in je gezicht gesmeten krijgen, had zich kennelijk opgestapeld. Henri’s woorden werkten bevrijdend.

De manier waarop ik aan mijn baan kwam, is veelzeggend: pas toen iemand niet eerst naar afkomst, maar naar kwaliteit keek, kreeg ik een baan op niveau.

Maar het vertaalwerk leerde mij nog iets.

Hoe vertaal je verzuiling?

Een centraal thema in Henri’s werk was namelijk de verzuiling. Ik vertaalde het woord, na enig wikken en wegen, met het Engelse pillarization. Dat het zo lastig te vertalen is, illustreert al hoe vreemd dat deel van onze geschiedenis is. De samenleving werd jarenlang volstrekt gesegregeerd naar ‘zuil.’

Er was geen sprake van echte democratie: ook het stemgedrag van mensen werd bepaald door de zuil waarin ze leefden

Dat ging zo. De top van elke zuil overlegde en kwam al polderend tot consensus in beleid en sociaal-economische verdeling. Voor de rest van de zuil was elk contact met iemand van een andere zuil totaal ongewenst. Zij leefden apart van elkaar. Er was geen sprake van echte democratie: ook het stemgedrag van mensen werd bepaald door de zuil waarin ze leefden.

Henri beschrijft hoe zelfs latere experimenten vanuit de overheid om mensen met elkaar te laten mengen, mislukten. Na de afsluiting van de Zuiderzee werd de Noordoostpolder gekoloniseerd via spreidingsbeleid op het gebied van huisvesting. Henri, die daar is opgegroeid, legde mij uit: ‘In elke straat, langs elke buitenweg, kreeg bijvoorbeeld een katholiek gezin uit Twente links hervormde buren uit Gelderland en rechts gereformeerden uit Friesland. Daarnaast woonde dan een gezin dat “niks” was, enzovoort.’

Maar het mocht niet baten. Echt contact onderhield je niet met de buren, maar met mensen uit de eigen zuil die een paar straten verderop woonden. Net zoals het later ‘normaal’ was dat mijn ouders niet op visite gingen bij hun ‘Nederlandse’ buren in Rotterdam.

In de jaren zeventig keerde het tij.

Na de ontzuiling: de comeback van tolerantie

Dankzij de ontzuiling viel een belangrijk rangschikkingsmechanisme uit elkaar. Daarmee leek systematische uitsluiting in de Nederlandse samenleving verleden tijd.

Jongeren uit een protestants milieu zagen katholieken niet meer als ‘bijwoners’ die je moest gedogen, maar als gelijk aan ‘echte Nederlanders.’

Maar in dezelfde periode kwamen ook de ‘gastarbeiders’ en mensen uit de voormalige koloniën naar Nederland. En toen gebeurde iets curieus.

De progressieve babyboomers, de generatie die vlak daarvoor Nederland had ontzuild, zorgden voor een nieuwe verzuiling: segregatie.

Tijdens lezingen en debatten zeg ik altijd: ‘Ik wil niet getolereerd worden in mijn eigen land. Ik wil gelijkheid.’ Maar progressief Nederland begrijpt dat niet. Begrijpt niet dat tolereren segregatie in de hand werkt.

Niet omdat progressief Nederland slechte intenties heeft, maar omdat nu eenmaal in onze cultuur zit ingebakken dat ‘allochtonen’ in een hokje moeten passen omdat ze ‘anders’ zouden zijn. Bij links is dat ‘het leuke zwartje’ of de ‘nobele wilde.’ Bij rechts is dat ‘de bedreiging.’

In essentie hetzelfde: ‘de ander’ blijft de ander en zal niet gelijk zijn aan ‘ons,’ de ‘echte Nederlanders.’

De opkomst van nieuwrechts in Nederland is in dat opzicht een verademing. Nieuwrechts komt er tenminste eerlijk voor uit dat het ‘allochtonen’ geen echte Nederlanders vindt.

De Amerikaanse burgerrechtenactivist Malcolm X zei: ‘Ik heb liever een wolf voor mijn neus dan een vos. Een vos zal je proberen te verleiden en te paaien. Terwijl een wolf recht in je gezicht gromt. Dan weet je waar je aan toe bent.’

Hij had helemaal gelijk.

Waarom multiculturalisme apartheid is

Langs elkaar leven zit in onze samenleving ingebakken. Neem de geschiedenis van het multiculturalisme.

Dat kwam uit dezelfde culturele koker als de door calvinisten opgelegde apartheidssamenleving die vanaf de zestiende eeuw werd ingesteld en uitliep op de verzuiling. Vroeger was er onderscheid tussen ‘ingeboren Hollanders’ en ‘bijwoners,’ nu is er onderscheid tussen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon.’

Multiculturalisme gelijkstellen aan apartheid. Begin ik nu niet wat door te draven?

Bepaal zelf: van wie is het citaat hieronder?

Niemand zal zeggen dat een ‘autochtone’ werkloze of bankenfraudeur niet integreert

‘Ons beleid [...] is een beleid dat accepteert dat er verschillen zijn tussen mensen. Omdat deze verschillen bestaan moet je ze erkennen. Verschil moet je vieren. Tegelijkertijd kun je naast elkaar leven en elkaar helpen. En de beste manier om dat te doen is je te gedragen net zoals goede buren altijd doen. Jezelf niet opdringen aan de ander als de ander dat niet wil.’

Het citaat is van de Zuid-Afrikaanse politicus een van de architecten van de officiële invoering van de apartheid in 1948. Met deze woorden legde hij het nieuwe systeem uit. Verwoerd en zijn opvolgers waren oprecht van mening dat ze door ‘verschil te vieren’ via de apartheid juist antiracistisch waren.

En leg daar nu eens dit citaat naast:

‘Parallelle gemeenschappen zijn geen negatief verschijnsel [...] Elke samenleving bestaat [...] uit allerlei groepen die anders zijn. Waar integratie om moet gaan is de manier waarop groepen in de samenleving zitten, of dat functioneel behoorlijk werkt [...] Dat is een gezond integratiebegrip, zoals dat in de jaren tachtig het geval was met het minderhedenbeleid. [...] Dus zorgen dat nieuwkomers op de arbeidsmarkt terechtkomen en een inkomen hebben, dat ze in het onderwijs goed aan de bak komen.’

Dit citaat komt van een hoogleraar die in de afgelopen dertig jaar een van de architecten is geweest van het Nederlandse multiculturalisme. Het devies van die ideologie was dat er meerdere culturen in Nederland wonen en dat ons land daarom per definitie multicultureel is. Deze verschillen moesten gestimuleerd worden, vonden de multiculturalisten.

Net als Hendrik Verwoerd vindt Penninx het geen probleem dat mensen in een samenleving apart van elkaar leven. Sterker nog, dat moet ‘gevierd’ worden. Het belangrijkste uitgangspunt zou volgens beide mannen moeten zijn dat groepen geen overlast veroorzaken voor elkaar en de rest van de maatschappij.

Maar waarom mag ik niet integreren als laagopgeleide bijstandsmoeder of als crimineel? Niemand zal zeggen dat een ‘autochtone’ werkloze of bankenfraudeur niet integreert.

Geen integratie, maar segregatie

Nu zijn er nauwelijks nog politici die de term ‘multicultureel’ in de mond nemen. Maar er zijn binnen progressief Nederland nog steeds veel, curieus genoeg overwegend witte, mensen die zichzelf heel progressief vinden omdat ze hetzelfde in stand willen houden: zolang ‘allochtonen’ geen overlast veroorzaken, zijn ze aan het integreren, vinden zij.

Of een groep de Nederlandse taal spreekt, zichzelf primair identificeert met Nederland, zich mengt met anderen, is volgens hen irrelevant. Het gaat om de vraag of ‘allochtonen’ werk hebben, een diploma behalen en niet crimineel zijn.

Echte integratie zou daarentegen moeten gaan over de vraag in hoeverre iemand zich verbonden voelt met Nederland.

Dat kan zich uiten op verschillende niveaus. Taal, de mate van contacten buiten de ‘eigen’ etniciteit en zelfidentificatie als Nederlander zijn enkele criteria waaraan je dat kunt meten.

Maar dat mag niet van veel progressieven in Nederland. Dat vinden zij ‘assimilatie’ – hetgeen zij definiëren als ‘volledige overname van alle aspecten van de cultuur van het land waar de migrant zich vestigt’ – en dus fout.

Het gevolg van hun visie is geen echte integratie maar segregatie.

Met andere woorden: ondanks een gelijksoortige geschiedenis als Amerika, waar 27 procent van de bevolking niet wit is, lopen wij in Nederland, waar 22 procent van de bevolking ‘allochtoon’ is, decennia achter als het gaat om de maatschappelijke bewustwording inzake racisme en burgerschap.

Wat te doen?

Waarom hebben we het hier zo weinig over? En waarom is het zo moeilijk om een maatschappelijk debat omtrent de dagelijkse uitwerking van uitsluitende woorden te bewerkstelligen? Waarom weigeren wij om het objectieve ‘zwart’ en ‘wit’ te gebruiken in plaats van het normatieve ‘blank’ en ‘neger’? Waarom blijven we vasthouden aan ‘allochtoon’ in plaats van ‘Nederlanders’?

Omdat wij in Nederland sinds de zeventiende eeuw ‘de ander’ niet wilden horen. Er is bij ons nooit een echte debatcultuur gekweekt. In Angelsaksische landen was er veel minder tolerantie, waardoor gemarginaliseerde groepen in een eerder stadium begonnen met een, soms harde, strijd voor erkenning en een zichtbare positie in het maatschappelijke domein.

Waarom weigeren wij om het objectieve ‘zwart’ en ‘wit’ te gebruiken in plaats van het normatieve ‘blank’ en ‘neger’?

Daarom verschilt continentaal Europa - en vanwege onze lange geschiedenis van officiële tolerantie die uiteindelijk leidde tot de verzuiling - vooral Nederland, heel erg van Angelsaksische landen. In tegenstelling tot die landen is een open en hard debat geen onderdeel van onze poldercultuur.

In Amerika waren mensen als Martin Luther King bijvoorbeeld regelmatig op tv. Inmiddels zijn we het vergeten, maar hun mening werd eerst enorm gehaat door de meeste witte Amerikanen, maar juist daarom werden ze uitgenodigd om inhoudelijk te debatteren in de media.

Zo was Malcolm X niet de eerste die het N-woord (negroe en nigger) hekelde, maar hij was wel degene die er het eerst een breed publiek mee bereikte. Een levendig debat, onder andere in baanbrekende talkshows zoals die van Oprah Winfrey, heeft er in de decennia na Malcolm X voor gezorgd dat zwarte mensen zelf hebben kunnen bepalen hoe ze genoemd worden: African-Americans.

Inmiddels zijn vanwege dit bewustwordingsproces de meeste witte Amerikanen ook oprecht beledigd als iemand het N-woord gebruikt. Ze moeten er niks meer van hebben, want ze kennen de geschiedenis en de impact van het gebruik van dat soort termen.

Voor alle duidelijkheid: het is in de Verenigde Staten niet bij wet verboden om het N-woord te gebruiken. Je kunt het vrijelijk zeggen, schrijven en zingen als je wilt. Maar niemand zal je dan nog serieus nemen.

In het buitenland zijn ze geschokt dat we in de eenentwintigste eeuw in Nederland nog ‘neger’ zeggen en een blackface-traditie vieren. Ook Nederlanders pleiten er al decennia voor om geen ‘allochtonen’ of ‘negers’ meer genoemd te worden. Maar in plaats van ons achter de oren te krabben, in de spiegel te kijken en ons af te vragen of we dan toch niets verkeerd doen, schreeuwen we uit dat ‘zij’ er niks van snappen.

Wanneer gaan we afscheid nemen van deze culturele koppigheid? Wanneer gaan we stoppen met het tolereren van zogenaamde ‘allochtonen’?

Verandering vergt verantwoordelijkheid

Tolerantie is geen acceptatie. Integendeel, tolerantie leidt tot segregatie. Vroeger tolereerde Nederland katholieken door ze hoogstens ‘bijwoners’ te noemen vanwege hun vermeende ‘on-Nederlandsheid.’ Ze moesten extra belasting betalen, in schuilkerken zitten en mochten veel openbare ambten niet vervullen.

De verzuiling formaliseerde tolerantie. Het multiculturalisme zette dit model later voort voor ‘allochtonen’; onder andere door sommige Nederlanders ‘allochtonen’ te noemen. Het resultaat is dat in de eenentwintigste eeuw de Nederlandse vlag vooral het symbool is van ‘de echte Nederlanders’. Ook te veel zogenaamde ‘allochtonen’ omarmen deze uitsluitende normen door te zeggen ‘ik ben geen Nederlander’, terwijl ze in Nederland zijn geboren en getogen.

Het verzet van Nederland tegen het gebruik van inclusieve terminologie zoals ‘Turkse Nederlanders, Marokkaanse Nederlanders, Surinaamse Nederlanders’ enzovoorts illustreert hoe diepgeworteld hokjesdenken is genesteld in onze cultuur.

Ik weiger daar nog langer in mee te gaan. De Nederlandse vlag is ook mijn vlag. Nederland is ook mijn vaderland. Zihni is ook een Nederlandse naam. Het wordt hoog tijd dat we dat met z’n allen gaan begrijpen.

Verandering vergt het nemen van verantwoordelijkheid. En progressief Nederland zou daar een voorhoederol in moeten spelen.

Het is niet moeilijk om afscheid te nemen van rare termen die ooit van bovenaf zijn opgelegd, zoals ‘allochtoon’. Als Nederlanders consequent Nederlanders genoemd zouden worden - of ze nou een handtasje stelen of een prijs winnen - in berichtgeving door de massamedia, volgt de rest van de samenleving vanzelf.

Dit zal een eerste stap richting een culturele omslag zijn. Mijn droom is een Nederlandse samenleving waarin we het volledig oneens kunnen zijn met elkaar over van alles, volstrekt anders kunnen zijn van elkaar, elkaar zelfs kunnen haten, maar niet meer in de context van ‘allochtonen’ versus ‘echte Nederlanders.’

Op donderdag 22 oktober verschijnt in de serie Horzels van uitgeverij De Bezige Bij.

Nederland mijn vaderland Mijn boek wordt morgen - donderdag 22 oktober - om 17 uur gepresenteerd in debatcentrum De Balie te Amsterdam. Als er geen kaarten meer beschikbaar zijn is het debat te volgen via een livestream op live.debalie.nl. Lees hier meer over het boek en de presentatie En, wat gaat De Correspondent hier aan doen? Wij werken op een 100 procent witte redactie in een stad waar 35 procent van de mensen dat niet is. Dat laatste geldt ook voor 12 procent van de gehele Nederlandse bevolking. En dat kan natuurlijk niet. Daarom zijn we begonnen met het scouten van talent. Zoeken jullie mee?
Lees onze plannen hier en help mee!
Podcast: Zihni Özdil over het racisme in het DNA van Nederland In de nasleep van Geert Wilders’ ‘Minder, minder, minder’-toespraak werd ik door correspondent Goede Gesprekken Lex Bohlmeijer geïnterviewd. Beluister hier wat ik toen had te zeggen