Ode aan de waan van de dag
Wekelijks bezing ik iets, iemand of ergens. Deze week een lap stof. Niet zomaar een lap stof, maar een gruwelijk spandoek vol opgefokte verslaggeving van de ergste soort: het tapijt van Bayeux uit de elfde eeuw.
Het mooiste voorwerp in Europa is een borduurwerkje.
Geen designlamp, reliekschrijn, tiara of Citroën DS, maar een borduurwerkje. Nu ja, zeg maar borduurwerk: het is zeventig meter lang en een halve meter hoog en hangt in Normandië, een regio waar de beste boter ter wereld wordt gemaakt, maar dat is van geen belang.
Enkele jaren geleden schuifelde ik tussen de horden bezoekers in het schemerduister langs het wereldberoemde doek. Het werd gemaakt meteen na de Slag bij Hastings in 1066 en het is ronduit verbluffend. Ik hield de rij op, geloof ik, en dan nog zag ik maar een fractie van de 626 mensen, 202 paarden, 55 honden, 49 bomen en 41 schepen. Boven en onder krioelt het van de fabeldieren. Het borduurwerk is virtuoos, de vertelling adembenemend.
Alsof je de geschiedenis van duizend jaar geleden van heel dichtbij meemaakt. Alsof je het verslag van die ene dag, zaterdag 14 oktober 1066, live mag volgen. Alsof je bij het haardvuur naar een ooggetuige zit te luisteren, een overlevende die ook nog eens een formidabele verteller blijkt.
Meer dan tienduizend krijgers namen deel aan de beslissende veldslag in Zuid-Engeland. Willem de Veroveraar was met zevenhonderd schepen uit Normandië vertrokken om de Angelsaksische koning Harold te verslaan en zelf koning van Engeland te worden.
Het doek vertelt het gedragen, levendig, rustig naar zijn apotheose toewerkend. De aanloop tot het conflict. De beraadslaging. De inscheping. De oversteek. Het feestmaal. En dan: hoefgetrappel, wapengekletter, het zoeven van duizenden pijlen, geschreeuw, geween, briesende, hinnikende paarden, noodkreten, houwdegens, letsels, onthoofdingen, ontarmingen, de grond zompig van het bloed. Het was verschrikkelijk. Het was waanzin. Het was de waan van de dag. In kruisjessteek.
Alsof je bij het haardvuur naar een ooggetuige zit te luisteren, een overlevende die ook nog eens een formidabele verteller blijkt
En het is nog steeds huiveringwekkend. Dit is de Ilias van Noordwest-Europa, de graphic novel van de Beowulf, dit zijn de IJslandse saga’s geïllustreerd. Dit is tevens een voorafschaduwing van Bosch, Goya en Ensor. Dit is Tolstoj en Tolkien uit de elfde eeuw.
Ik ben mateloos geboeid door die vroege middeleeuwen. Die vijf eeuwen Romeinse bezetting daarvoor: mwa. Met hun amforen en toga’s en vomitaria. Niet echt mijn ding, die Italiaanse wuftheid en dat kotsen na de maaltijd. De ‘dark ages’ die na het jaar 500 begonnen heb ik altijd vele malen spannender gevonden. Warriger, woeliger, lastiger. Een tijd van volksverhuizingen, getouwtrek, eer en grote schoonheid.
Europa is meer dan die Grieks-Romeinse en joods-christelijke tradities waar fijne luiden met hun glas pinot grigio in de hand zo graag naar verwijzen, meer dan de invloed van verfijnde, verstedelijkte Mediterraanse beschavingen die het schrift kenden. Europa was ook dit: zuiver agrarisch, heidens, krijgszuchtig, masculien, ongeschoren en eergevoelig. Een Europa zonder steden of stenen gebouwen, maar opgetrokken uit mos, turf, hout en leer. Tochtig en koud.
Het is een oeroud substraat. Je ziet het al in de ijzertijd, tijdens het eerste millennium voor onze tijdrekening. Het kwam terug nadat de Romeinen hier vertrokken waren en de Germanen binnenvielen. In Scandinavië en Ierland die nooit geromaniseerd werden, liepen ijzertijd en vroege middeleeuwen naadloos in elkaar over, ondanks de komst van het christendom. En die Normandiërs op het tapijt van Bayeux stamden natuurlijk af van de Noormannen. Zij hadden zich gevestigd in het westen van Frankrijk en zouden nu dat eiland aan de overkant inpalmen.
Kijk naar de zwaarden en de hellebaarden en het paardentuig. Kijk naar de kapsels en de kleren, de voeding en de scheepsbouw. Dit is een selfie uit de ijzertijd, even vernuftig, even schitterend.
En toch: dit is wel degelijk 1066. Zelfs de komeet Halley die dat jaar verscheen, staat erop afgebeeld. De opschriften zijn in het Latijn, of wat er voor moet doorgaan: hIC EST VVILLELM DVX (‘Hier is hertog Willem’). En er rijdt zelfs een bisschop mee te paard, nog een teken van moderniteit. Hoewel: hij strijdt gewoon mee. Omdat hij geen bloed mag vergieten, vecht hij niet met een zwaard maar met een knuppel. Hypocrisie, ’t is van alle tijden. Viking zijn en christen, ’t is niet simpel.
Naar het tapijt van Bayeux kan je blijven kijken. De wol werd geverfd met plantenextracten van meekrap, wouw en wede - die namen alleen al. Wat een verre, oude wereld. Meerdere mensen hebben er tegelijkertijd aan gewerkt. In Engeland of Normandië? Mannen of vrouwen? In stilte of al kletsend? We weten het niet. Twee jaar na de veldslag was het klaar. In 1792 tijdens de Franse Revolutie werd de lange strook linnen bijna versneden door soldaten om als dekzeil te dienen voor een kar met proviand.
Mocht een arts mij zeggen dat ik nog drie maanden te leven had, ik zou geen grote wereldreis meer plannen. Ik zou bij vrienden en geliefden willen zijn, poëzie lezen en een weekendje naar Bayeux trekken. Want wat daar op dat doek voorbijtrekt, is meer dan geweld en adel en paarden, meer dan triomf en heerszucht van duizend jaar geleden. Wat daar voorbijtrekt, zeventig donkere meters lang, is iets anders: het is de tijd zelf. Zoals gezegd, in kruisjessteek.