Ode aan Parijs

David Van Reybrouck
Correspondent Revolutie in Indonesië
Illustratie: Tzenko (voor De Correspondent)

Mijn hart bloedt voor Parijs. Voor de doden en hun geliefden, hun familie, hun vrienden, hun collega’s. Mijn hart bloedt voor dit moment in de geschiedenis waarop mensen zo kunnen ontsporen.

‘Waarom hoor ik maar niets van Stéphan?’

Het is al twee uur ‘s nachts. Ik ben al uren terug van de theaterpremière in Brussel, een stuk over de bloederige aanslagen van de nog wel. Bij het naar buiten lopen riep de Marokkaanse conciërge me toe dat er iets gebeurd was in Parijs. Zestig doden inmiddels.

Ik verstijfde. Ik was geacht vanavond in Parijs te zijn, voor een feestje bij Stéphan, ze was jarig. Maar ik had te veel werk.

Twee uur zit ik nu al thuis achter de computer. Ik merk een enorme honger naar informatie, alsof ik het onbevattelijke wil vatten met details. Het tiende arrondissement is het zwaarst getroffen? Allemachtig, daar zou ik overnacht hebben vannacht. Een gijzeling in de Bataclan? Maar daar heb ik deze zomer nog op het terras gezeten met een aantal jonge, beloftevolle schrijvers uit België en Nederland. Een heerlijke zomeravond. Pintjes. Rieten stoelen. Schaterlachen.

Ik bel naar een vriendin die in de buurt woont. Ze is veilig, zegt ze meteen. Ze werkt voor de Franstalige wereldomroep en is volop bezig met de verslaggeving. Het is zoeken naar getuigen, ze zal vannacht in een hotel in de buurt slapen. Ik stuur Facebookberichten naar Parijse vrienden: ze leven nog. Facebook heeft zelfs een pagina waar je kan zien wie een teken van leven heeft gegeven.

Waar is Stéphan?

Ik kom al vanaf mijn vijftiende regelmatig in Parijs. Ik heb er gewoond, ik heb er gewerkt, ik heb er vrienden. Stéphan doet onderzoek naar nieuwe technologie in Afrika, we hebben elkaar op een festival in Brazzaville leren kennen. Af en toe gaan we samen eten.

Ik bel naar Stéphan. Geen antwoord. Ze is jarig

Parijs. Vanuit Brussel sta je er binnen vijf kwartier. Nog steeds kan ik genieten van de okeren zandstenen gebouwen langs de Seine, van de zware metalen stoelen die je in de Jardin du Luxembourg mag verslepen. Ik moet glimlachen als ik het zachte asfalt van de voetpaden zie waarin honderden rechthoekjes staan afgedrukt, afkomstig van de standaarden van de brommers en moto’s die op warme dagen het trottoir pokdalig maken. Ik moet lachen als ik de grappig geknoopte tapijtjes voor de rioolopeningen zie wanneer de goten weer eens schoongespoeld worden. Ik moet lachen als ik in de metro de namen van de haltes twee keer hoor afroepen, één keer intonerend, één keer affirmerend. ‘Réaumur-Sébastopol? Réaumur-Sébastopol!’

Maar vannacht valt er niet te lachen. Mijn hart bloedt.

Ik bel naar Stéphan. Geen antwoord. Ze is jarig. Wat maakt het uit? Ik verjaar zelf op nine eleven. Nogmaals. Direct haar antwoordapparaat. Ik denk: is dat een goed teken? Als ze dood was, zou de telefoon rinkelen en blijven rinkelen. Misschien is ze in gesprek? Of is het netwerk overbelast?

Radicale verliezers

Hoe kan je dat doen: een concertzaal binnenwandelen en op een mensenmassa schieten? En dat niet als een daad van extreme lafheid ervaren, maar van heroïek? Ik zie het filmpje gedraaid door een journalist van Le Monde: zijn appartement kijkt uit op de nooduitgang van de Bataclan. En het is niet het wegslepen van een lijk dat me shockeert, niet die jonge vrouw die aan het vensterbank hangt, maar die schoten. Hoe traag ze gaan. Geen spervuur, geen gemaai met de machinegeweer. Maar één voor één, bedachtzaam.

Een van de overlevenden zegt achteraf: ik lag stil onder een dijbeen, mijn vriendin hield ik onder mijn arm, we hielden ons voor dood. Wie bewoog, werd afgeschoten.

Mijn hart bloedt voor Parijs, voor de doden en hun geliefden, hun familie, hun vrienden, hun collega’s. Mijn hart bloedt voor dit moment in de geschiedenis waarop mensen zo kunnen ontsporen. Ik denk aan het essay ‘De radicale verliezer’ van Hans Magnus Enzensberger, nog steeds de beste tekst over het onderwerp die ik ken. Hij vond dat schietpartijen op Amerikaanse campussen niet verschilden van zelfmoordaanslagen van geradicaliseerde moslimjongeren. Het ging niet om religie, maar om verlies.

‘Het bloedbad, wat de radicale verliezer aanbelangt, wordt geënsceneerd in zuivere Hollywoodstijl, zoals in rampenfilms. Zelfmoordaanslagen kunnen haast overal worden ingezet en zijn ‘goedkoop.’ De radicale verliezer vindt hier wat hem aantrekt: een samensmelting van vernietiging en zelfvernietiging. Hier kan hij zijn grootheidswaan uitleven evengoed als zijn zelfhaat. [...] Zijn triomf bestaat daaruit dat men hem niet kan bekampen noch bestraffen, want dat doet hij zelf.’

Stéphan!

Het is voorbij twee uur. Mijn mobiel rinkelt. Stéphan. Lawaai op de achtergrond. Het geluid van een grootstad. Ja, ze leeft nog. Haar verjaardagsfeestje, tsja, nee, dat ging even anders. Ze is minstens één vriend verloren, mogelijk meer. Hij zou zich op een van de daders gestort hebben, om erger te voorkomen. Een andere vriend van haar had op straat gelopen achter iemand met een mitrailleur. Het zijn er zoveel, zegt ze.

Het kan aan mijn Franse Facebookvrienden liggen, maar ik vind dat er opvallend kalm en waardig wordt gereageerd. Geen domme veralgemeningen, geen heftige taal. Milde en wijze berichten worden gedeeld en geliket. Die serene toon staat haaks op het discours dat de Franse president enige tijd later zal ontwikkelen: die heeft het over een ‘oorlogsdaad,’ uitgevoerd door ‘een terroristisch leger.’

Ik kan het nog steeds niet geloven. Ik had erbij kunnen zijn

Zaterdagmorgen. Stéphan en ik schrijven elkaar. ‘Ik heb weinig geslapen,’ zegt ze, ‘ik voel me slecht, ik wissel tranen af met koppijn.’ Ze weet nog niet hoeveel mensen ze verloren is. De overheid raadt aan binnen te blijven. ‘Ik kan het nog steeds niet geloven, putain. Ik had erbij kunnen zijn.’

Ik kijk naar de rechterkolom van Facebook. Er staat een taart met een kaarsje naast haar naam.

De grijze bolletjes van het berichtenvak springen op. Ze schrijft nog iets: ‘Een vriendin van mij heeft het overleefd. Ze was even naar het toilet. Ze is de enige overlevende.’