De schoolcarrière van je kind ligt vaak al op elfjarige leeftijd vast. Dat kan anders
Ze zijn nog maar nauwelijks aan het puberen of Nederlandse kinderen worden al ingedeeld: vmbo, havo of vwo. Dat blijft niet zonder gevolgen. De oorzaak (en de oplossing) hiervan ligt in ons onderwijsstelsel, laat ik samen met collega Bram Eidhof zien.
Als ik in Nederland was opgegroeid, was ik nu misschien behanger geweest, zei de internationaal vermaarde onderwijswetenschapper John Hattie een paar weken geleden. ‘Of moordenaar, uit pure frustratie.’
Nederlandse scholen delen hun leerlingen al uitzonderlijk vroeg in op niveau, oordeelde hij in dagblad Trouw. Voor kansarme kinderen pakt dat vaak nadelig uit. Zij belanden op een laag onderwijsniveau en slagen er nauwelijks in om op te klimmen.
Terwijl ze dat misschien wel zouden kunnen. Kansenongelijkheid, noemen we dat. ‘Jullie,’ zei Hattie, ‘zijn het enige land ter wereld dat claimt dat je op twaalfjarige leeftijd kunt inschatten wat een kind kan en wil als hij dertig is. Na hun twaalfde beleven kinderen nog zoveel groeispurten.’
Tot op zekere hoogte valt die kansenongelijkheid in het onderwijs niet te vermijden. Sommige ouders zijn nu eenmaal beter in staat om de onderwijsloopbaan van hun kinderen te ondersteunen. En de onderwijswereld kan niet alle maatschappelijke problemen oplossen.
Maar het onderwijs zou wel zo veel mogelijk gelijke kansen moeten bieden aan leerlingen - ongeacht het milieu waar ze uit komen.
Een achterstand? Die haal je in Nederland niet zomaar in
Dat is geen omstreden idee: bijna alle politieke partijen denken er zo over. Toch gaat het daar vaak mis.
Onderzoekers van Michigan State University en de OECD lieten eind september zien dat het Nederlandse onderwijs er nauwelijks in slaagt om ongelijkheid tegen te gaan.
Volgens dit onderzoek naar verschillende onderwijssystemen in alle 34 OESO-landen is dat van Nederland het minst succesvol in het verminderen van ongelijkheid. Ter vergelijking: Slovenië en Chili zijn ook OESO-landen.
Kortom, in ons land word je als gemiddelde leerling uit een ‘lager’ sociaal-economisch milieu, ondanks je talent en inzet, twee keer benadeeld: door het nest waarin je bent geboren én door je school. Terwijl die je juist zou moeten verheffen.
Zelfs in notoir ongelijke landen als de Verenigde Staten en Mexico slaagt het onderwijs er beter in sociale ongelijkheid te verminderen, ook al is de totale ongelijkheid daar vanwege buitenschoolse factoren groter.
De onderzoekers van Michigan State University en de OECD concluderen dan ook: het onderwijs als ‘grote gelijkmaker’ is vooralsnog een mythe - vooral in Nederland. Niet alleen achterstandsleerlingen en laatbloeiers hebben daar direct last van. Uiteindelijk laat de hele Nederlandse samenleving potentieel onbenut.
Waarom slaagt ons onderwijsstelsel er zo slecht in alle leerlingen gelijke kansen te geven?
Kansenongelijkheid begint al vroeg
Natuurlijk, dat leerlingen met bemiddelde ouders extra huiswerkklasjes kunnen volgen, draagt bij aan sociale ongelijkheid. Maar het probleem zit veel dieper: kansenongelijkheid vanaf jonge leeftijd is fundamenteel verankerd in ons onderwijsstelsel. Het zit niet op één plaats, maar wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van hindernissen. Vooral achterstandsleerlingen lopen daar tegenaan.
In die zin is de kansenongelijkheid in het Nederlandse onderwijs te vergelijken met de oude Chinese executiemethode death by a thousand cuts: geen enkele snee is dodelijk, maar samen hebben ze wel een fataal effect. Zo zorgen veel kleine knelpunten er in ons onderwijs voor dat achterstandskinderen en laatbloeiers geen eerlijke kans krijgen om zich te ontplooien.
Vaak gaat het al mis op de voorschoolse opvang. Die is van oudsher vooral bedoeld als opvang: een plaats waar je je kinderen achterlaat zodat je naar je werk kunt. Aandacht voor taal- en sociale ontwikkeling is er nauwelijks. Dat is nadelig voor achterstandsleerlingen, want kinderen leren juist op jonge leeftijd snel en makkelijk taal en andere vaardigheden. Bij gebrek aan aandacht voor zulke vaardigheden lopen achterstandsleerlingen dus al heel vroeg taal- en leerachterstanden op.
De achterstand van die kinderen wordt alleen maar groter als ze terechtkomen op een basisschool die sterk etnisch en sociaal gesegregeerd is. Bovendien blijkt dat kinderen van laagopgeleide ouders een veel grotere kans hebben een lager middelbareschooladvies te krijgen. Zelfs wanneer ze dezelfde CITO-score hebben als kinderen van hoogopgeleide ouders.
Op je twaalfde word je al ingedeeld op niveau
Zulke leerachterstanden zijn des te problematischer omdat Nederland zijn leerlingen, zoals onderwijswetenschapper Hattie al opmerkte, rigide indeelt op niveau. En dan nog op uitzonderlijk lage leeftijd ook. Niet alleen achterstandsleerlingen, ook laatbloeiers en mogelijk jongens hebben daar last van.
Op twaalfjarige leeftijd persen we kinderen in drie eenheidsworsten: vmbo, havo en vwo. Overstappen is nauwelijks mogelijk. Tegelijkertijd ontmoedigen scholen en de overheid het ‘stapelen’ van diploma’s. De maatschappij bepaalt dus al op je elfde welk schooldiploma je later zult halen.
Dat leerlingen geen tweede kans krijgen, is niet alleen onrechtvaardig voor kinderen uit zwakkere milieus en laatbloeiers. Het leidt er ook toe dat veel talent en motivatie verloren gaat. Onderzoek van sociologe Mieke van Houtte liet laatst al zien: zodra leerlingen in het voorbereidend beroepsonderwijs terechtkomen (een niveau zonder veel aanzien), voelen ze ze zich niet nuttig.
Op de lange termijn betalen wij allemaal de sociale en economische kosten van de gemiste kansen in ons onderwijsstelsel. Juist nu in onze samenleving de kenniseconomie steeds belangrijker wordt, kunnen wij het ons niet veroorloven grote groepen geen eerlijke kans te geven. Daarom: maak kansengelijkheid op de korte termijn een speerpunt van ons onderwijsbeleid. Er kan al veel verbeteren als we de grootste knelpunten wegnemen. Daar hoeft het onderwijssysteem niet eens grootschalig voor op de schop.
De eerste reflex in het onderwijsdebat is vaak om bij ouders en docenten te beginnen. Zij hebben immers de grootste invloed op de samenstelling van een school en op het onderwijs.
Politici zien het vaak als een kwestie van keuzevrijheid: hogeropgeleide ouders zouden hun kinderen niet alleen naar witte, categorale gymnasia moeten willen sturen. En gymnasia zouden ook in andere vijvers moeten vissen. Minister Bussemaker laat nu onderzoeken of het slim is om kinderen met een achterstand naar een buitenschools huiswerkklasje te sturen. En docenten zouden beter moeten differentiëren, oftewel: ieder kind op maat moeten uitdagen.
Maar wie gelooft dat die maatregelen gaan helpen, doet voorlopig aan wishful thinking. Over de hele wereld laten hogeropgeleide ouders al jaren zien dat ze het (vermeende) belang van hun eigen kind centraal stellen – ook als ze daarmee segregatie en kansenongelijkheid in de hand werken. En uit onderzoek is gebleken dat de meeste docenten in het voortgezet onderwijs nog altijd moeite hebben om kinderen op niveau uit te dagen.
Hoe het onderwijsstelsel gelijke kansen kan bieden
Als we Nederlandse kinderen gelijke onderwijskansen willen geven, moet niet het individu veranderen, maar het onderwijsstelsel. Daarom: zes suggesties.
1: Zorg dat je op de kinderopvang al begint met leren
Er moet veel meer aandacht komen voor de zogenoemde ‘stimulerende voorschoolse kinderopvang ’. Denk aan taalverwerving (woordenschat en goed leren spreken) en sociale ontwikkeling. Zeker voor achterstandsleerlingen is het belangrijk dat ze op jonge leeftijd, als hun hersenen zich het meeste ontwikkelen, zo veel mogelijk blootgesteld worden aan ‘rijke stimuli’.
Spelen met andere kinderen, bijvoorbeeld. Jonge kinderen van hoogopgeleide ouders hebben al voor ze ooit voet hebben gezet in een school duizenden woorden meer gehoord dan achterstandskinderen. Zo bouwen de kinderen van hoogopgeleiden een voorsprong op die nog moeilijk in te halen is.
Experts bevelen al lange tijd aan om ‘integrale kindcentra’ op te richten: centra waarin zulke stimulerende kinderopvang toegankelijk en goedkoop georganiseerd kan worden. Die moeten er nu eindelijk eens op grote schaal komen, zeker in achterstandswijken.
2: Deel kinderen pas later in op niveau
De scheiding naar niveau op de middelbare school moet later plaatsvinden en vooral flexibeler worden. Dat kan door leerlingen van verschillende niveaus zo lang mogelijk in één klas te houden. We weten dat zwakkere leerlingen daar veel baat bij hebben, terwijl sterke leerlingen geen nadeel hoeven te ervaren. Brede brugklassen, waarin leerlingen van verschillende niveaus nog twee jaar bij elkaar zitten, verdwijnen helaas in hoog tempo uit ons onderwijs. De overheid kan dat tegengaan door scholen beleidsmatig of financieel te prikkelen om hun klassen diverser te maken.
3: Zit leerlingen niet dwars als ze het hogerop zoeken
Scholen mogen niet bestraft worden als een ‘twijfelleerling’, die ze de kans hebben gegeven om een hoger niveau te proberen, daar niet in slaagt. Ze zouden juist beloond moeten worden als een leerling een diploma ‘boven zijn schooladvies’ haalt. En ze moeten leerlingen zo veel mogelijk de kans geven om door te stromen naar een hoger niveau.
4: Maak de hele middelbare school flexibeler
Ook na de brugklas moet ons onderwijs veel flexibeler worden. Dat geeft achterstandsleerlingen een tweede kans hun optimale niveau te bereiken. Doorstromen naar een hoger niveau, een tussenjaar, en stapelen van diploma’s - dat moeten we aanmoedigen. Leerlingen zouden vakken eerder moeten kunnen afsluiten, zodat ze meer aandacht kunnen besteden aan stof waar ze moeite mee hebben. Als ze een aantal vakken op een ander niveau kunnen volgen, hoeven ze niet op hun slechtste vak afgerekend te worden.
5: Zorg voor meer brede scholengemeenschappen
Als we leerlingen de kans willen geven om flexibeler met hun schoolniveau om te gaan, moeten er meer brede scholengemeenschappen komen. En dus minder aparte vmbo-, havo- en vwo-scholen. En zoals de socioloog Herman van de Werfhorst al voorstelde , moeten leerlingen van verschillende niveaus elkaar juist blijven ontmoeten in lessen van sociale vakken, zoals maatschappijleer of gymnastiek.
6: Verspreid achterstandsleerlingen over basisscholen
Scholen die veel achterstandsleerlingen hebben, zijn geen goede omgevingen om van een leer- of taalachterstand af te komen. Bij een ‘zwarte school’ denken we al snel aan etniciteit. Maar wat vaak de doorslag geeft, is de de sociaal-economische samenstelling van de klas. In gemengde scholen trekken achterstandsleerlingen zich op aan de andere leerlingen. Daarom moeten we achterstandsleerlingen ook actief over (basis)scholen verspreiden.
Verder moeten meer ‘gemengde’ scholen financieel beloond worden. Zo stimuleren we de spreiding van achterstandsleerlingen. Daarnaast werken in ons land de hoogst opgeleide en best betaalde docenten in de vwo-bovenbouw - op relatief ‘makkelijke’ scholen dus. Maar we moeten onze beste docenten juist inzetten waar ze het meeste kunnen betekenen: op achterstandsscholen en op kinderdagverblijven. Zo verminderen we kwaliteitsverschillen tussen sterke en zwakke scholen.
Den Haag ontloopt zijn verantwoordelijkheid
Dat scholen weinig doen om ongelijkheid tegen te gaan komt door de scholen zelf, maar ook door de politiek. Neem de commissie-Dijsselbloem: die stelde in 2008 vast dat pogingen om het Nederlandse onderwijsstelsel te veranderen vaak mislukken. Sindsdien rust er in Den Haag op alles dat ook maar riekt naar veranderingen in het onderwijsstelsel een volstrekt taboe.
Jammer, want zo ontloopt de politiek op het gebied van kansenongelijkheid haar verantwoordelijkheid. Het aanpakken van die knelpunten is een taak voor de staatssecretaris en de minister: zij moeten zich hier verantwoordelijk voor voelen.
Ondertussen stuurt Den Haag al jaren de verkeerde kant op. CITO-scores en andere gestandaardiseerde tests zijn bijvoorbeeld minder belangrijk geworden voor het schooladvies. Terwijl juist achterstandsleerlingen zulke objectieve toetsing goed kunnen gebruiken.
Ook bij de schoolbesturen gaat het mis. Het aantal scholengemeenschappen neemt af, terwijl het aantal ‘gescheiden’ scholen toeneemt. In Maastricht bijvoorbeeld, zijn er sinds kort zelfs alleen nog aparte vmbo-, havo- en vwo-scholen. En in plaats van dat leerlingen pas op latere leeftijd worden ingedeeld op niveaus, vormen steeds meer basisscholen nu al aparte klasjes voor sterke leerlingen. Begrijpelijk, maar zo voeren scholen wel langzaam maar gestaag verborgen systeemwijzigingen door. Zonder dat we als maatschappij discussiëren over de gevolgen voor achterstandsleerlingen en de maatschappij als geheel.
De cijfers bewijzen dat de nood hoog is: alleen al in het basisonderwijs waren er vorig jaar tenminste 150.000 achterstandsleerlingen en laatbloeiers. Ook zij verdienen een eerlijke kans, juist op scholen. Iedere politieke partij zou zich daarover moeten opwinden. Want uiteindelijk is het in het belang van ons allemaal dat ieder kind een eerlijke kans krijgt.
Dit artikel schreef ik samen met collega Bram Eidhof .