Het gaat goed met de Europese bever. Hun aantal wordt op dit moment geschat op meer dan 600.000. Dat mag een klein wonder heten, want het beest was in de negentiende eeuw bijna uitgestorven. Bevers waren destijds populair omdat hun vacht mooie bontjassen opleverde en omdat het dier zogenoemd bevergeil produceerde, destijds een essentieel bestanddeel van parfum.
Dat de bever niet is uitgestorven, is niet te danken aan het feit dat mensen opeens beseften dat ze bezig waren een dier uit te roeien. Nee, de bever werd nutteloos voor de mens. Synthetische kleding maakte bont overbodig en bevergeil verloor zijn nut omdat er (chemische) alternatieven werden gevonden. Zo kon de bever met rust worden gelaten en de populatie zich weer herstellen.
Het lot van de bever is een schoolvoorbeeld van hoe mensen innovatie en techniek inzetten om de natuur te sparen. Een voorbeeld dat ook zogenoemde ecomodernisten gebruiken om aan te geven dat vooruitgang en technologisering niet per se slecht zijn. Want als de mens zijn krachten op de juiste manier aanwendt, dan redt vooruitgang juist de natuur.
Maar kan dat wel? In dit stuk zet ik de theorie, praktijk en kritiek onder elkaar.
De Theorie
Dat het mogelijk is om welvarender te worden terwijl het milieu verbetert, is te danken aan wat wetenschappers ‘ontkoppeling’ noemen. Dat houdt in dat landen zó welvarend worden dat ze de natuur en haar grondstoffen steeds minder nodig hebben om economisch te groeien.
Goed nieuws, want hoe minder wij de natuur nodig hebben, hoe meer ruimte de natuur (terug) kan krijgen. In westerse landen worden de vruchten hiervan al geplukt: ontkoppeling leidde bijvoorbeeld de terugkeer van de wolf in Nederland in. Ook de Europese bizon en de bruine beer doen het goed op veel plaatsen in Europa.
Er zijn twee processen die zo’n ontkoppeling mogelijk maken: intensivering en vervanging. Intensivering zorgt ervoor dat we steeds meer kunnen produceren met minder grondstoffen en op een kleiner gebied. Het maakt dat we steeds efficiënter met de natuur en haar grondstoffen kunnen omgaan en haar daardoor meer met rust kunnen laten. Om een voorbeeld te noemen: Nederland produceert op dit moment twee keer zoveel voedsel per hectare als in 1960, maar gebruikt daarvoor dezelfde hoeveelheid kunstmest.
Het liefst zien ecomodernisten dat zo veel mogelijk synthetisch geproduceerd wordt, zodat we de natuur links kunnen laten liggen
Een stapje verder is vervanging. Het liefst zien ecomodernisten dat zo veel mogelijk van wat wij nodig hebben, synthetisch geproduceerd wordt, zodat we de natuur links kunnen laten liggen. Zo zorgde de ontwikkeling van synthetisch kledingmateriaal als nylon ervoor dat we minder afhankelijk zijn van katoen, leer of bont.
Het idee dat landen hun groei kunnen loskoppelen van de natuur vormt de basis van de zogenoemde Environmental Kuznets Curve. Die stelt dat de relatie tussen het bruto binnenlands product en de mate van milieuschade van een land een omgekeerde U vormt.
De curve beschrijft drie economische fases die landen doormaken. In de pre-industriële fase is een land arm, gebruikt het weinig grondstoffen en heeft het daardoor een lage ecologische voetafdruk. Tijdens de industrialisatie wordt een land rijker, zij het door steeds meer land en grondstoffen te gebruiken, waardoor de impact op het milieu groter wordt. Op een gegeven moment beweegt een land zich richting een diensteneconomie. Het heeft daardoor minder grondstoffen nodig en heeft bovendien ruimte, geld en tijd om efficiëntieslagen te maken, waardoor de druk op het milieu afneemt.
Nederland is een goed voorbeeld van een land in de laatste fase. Tussen 1960 en 2015 groeide de bevolking hier van 11,5 naar 17 miljoen, terwijl ons inkomen per capita verviervoudigde. En desondanks staat het milieu er op veel vlakken beter voor dan toen. Zo zitten er bijvoorbeeld minder roetdeeltjes, zwaveldioxide (SO2) en stikstofverbindingen (NOx) in de lucht, die uitgestoten worden door auto’s, industrie en landbouw. Ook de waterkwaliteit is op de meeste plekken aanzienlijk beter dan toen. Cijfers van het Compendium voor de Leefomgeving laten bijvoorbeeld zien dat het met de eutrofiëring (overbemesting) van zowel zoet als zout oppervlaktewater de goede kant op gaat.
De ecomodernisten willen de hele wereld zo snel mogelijk voorbij het kantelpunt duwen. Dat hopen ze onder andere te bereiken door nog sterkere investeringen in innovatie en technologisering en door omarming in plaats van verwerping van de moderniteit. Met de juiste inspanningen kunnen we volgens ecomodernisten ergens deze eeuw piekimpact bereiken, het punt waarop de druk van de mens op het milieu zijn toppunt heeft bereikt.
De Praktijk
Maar treedt ontkoppeling werkelijk op? Om dat te achterhalen, is het handig om de geneugten die wij van de natuur eisen in drie categorieën onder te verdelen: biomassa en land (bijvoorbeeld voor voedsel en hout), grondstoffen (van steenkool tot ijzererts en water) en energie. En vervolgens te onderzoeken of het lukt om het verbruik hiervan in te dammen in de rijkste economieën.
Biomassa en land. De ontkoppeling van biomassa en land van economische groei kent een lange geschiedenis. Het begon al aan het eind van de negentiende eeuw met hout. Hout werd dermate veel gebruikt voor het opwekken van energie, dat het in Europa en Amerika dreigde op te raken. Wat redde het bos? De ontdekking van fossiele brandstoffen. Mede daardoor had de mens de natuur minder nodig en staat er in Nederland en Europa meer bos dan in 1900.
Zo zijn er nog veel meer voorbeelden waarbij vervanging van biomassa ruimte maakt voor de natuur: door de ontwikkeling van synthetisch rubber hoefden er bijvoorbeeld veel minder rubberplantages te worden aangeplant. Natuurlijk rubber is nog steeds populair, maar zonder de ontwikkeling van een synthetische variant hadden er 10 tot 15 miljoen hectare extra plantages gestaan, ongeveer ter grootte van Griekenland, vooral in de biodiverse tropen.
Sowieso heeft de landbouw in de twintigste eeuw een transitie doorgemaakt die ontzettend veel natuur heeft gespaard, naast dat het miljarden mensen uit de honger heeft getrokken. Een blik op de geschiedenis leert dat de opbrengst per hectare van bijvoorbeeld maïs, rijst of tarwe tussen 1870 en 1940 nauwelijks steeg, maar daarna verviervoudigde. De oorzaak ligt in de ontwikkeling van kunstmest en verdelgingsmiddelen, de mechanisatie van de landbouw en het creëren van betere gewassen met moderne veredelingstechnieken.
Als we deze ontwikkeling van de intensieve landbouw niet hadden doorgemaakt, dan was er een gebied groter dan Rusland nodig geweest om net zoveel voedsel te produceren als de wereld nu doet. Dat betekent dat het dan een stuk moeilijker was geweest om kostbare natuur zoals de Amazone onberoerd te laten, helemaal als je bedenkt dat de voedselproductie de komende decennia ook nog eens verdubbeld moet worden.
Jesse Ausubel van de Rockefeller University in New York berekende dat de hoeveelheid landbouwgrond al veertig jaar stabiel is, ondanks onze economische groei en het groeiende aantal monden dat gevuld wordt. Hij verwacht dat door nog verdere intensivering door technieken als genetische modificatie, gecombineerd met acties om voedselverspilling tegen te gaan, het landbouwareaal zelfs zal dalen de komende decennia. Het is een van de meest aansprekende voorbeelden van hoe intensivering voor ontkoppeling zorgt.
Grondstoffen. Ausubel richtte zijn pijlen niet alleen op landbouw, hij probeerde ook van een heel aantal grondstoffen te achterhalen of het gebruik zijn piek had gehad en dus ontkoppeld was. Hij keek daarvoor naar het totale grondstoffengebruik in de Verenigde Staten. Hij begon met een paar basisgrondstoffen, zoals papier, staal en fosfaat (voor kunstmest) en kwam erachter dat het totale gebruik van al deze spullen op zijn retour was, ondanks de economische groei en de stijgende bevolking. De redenen hiervoor zijn divers: zo hoeven er minder huizen en wegen gebouwd te worden, terwijl mensen verzadigd raken wat betreft de hoeveelheid calorieën en nieuwe spullen, die bovendien efficiënter gemaakt worden. Zelfs het gebruik van plastic daalde het laatste decennium.
Ausubel breidde zijn zoektocht vervolgens uit naar honderd andere consumptieartikelen. Daaruit bleek dat er 36 hun piek voorbij zijn en vaak al terug waren op pre-industrieel verbruik. Dat ging bijvoorbeeld om asbest, ijzererts en chroom. Vervolgens bleek het gebruik van 53 andere stoffen af te vlakken, zonder dat er vooralsnog een daling is ingezet. Dat gold bijvoorbeeld voor cement, stikstof (ook voor kunstmest) en water. Dat betekent dat de VS op dit moment niet meer water verbruikt dan in 1970, terwijl er sindsdien wel 80 miljoen Amerikanen bij zijn gekomen. Het verbruik van elf artikelen steeg nog wel, waaronder bijvoorbeeld het aantal kippen, maar ook elementen als gallium en indium die nodig zijn voor de productie van telefoons en televisieschermen. Hierbij aansluitend berekende de Britse schrijver Chris Goodall in zijn befaamde artikel ‘Peak Stuff’ dat het gebruik van alle materialen gecombineerd in het Verenigd Koninkrijk tussen 2000 en 2013 daalde van 12 naar 9 ton per persoon per jaar.
Deze trend is ook terug te zien in de cijfers over vervuiling. De concentratie van bijvoorbeeld zwaveldioxide in de lucht volgt een vrijwel perfecte Kuznetscurve: de concentratie stijgt tot 1970 om daarna af te vlakken en vanaf 1990 te dalen. Hetzelfde geldt voor stikstofverbindingen. Zelfs de hoeveelheid huisafval vlakt in OECD-landen af. Per persoon produceert een gemiddelde westerling nu minder afval dan in 2000. Nederland loopt in veel gevallen voorop. Zo is de concentratie fijnstof hier aan het dalen, terwijl in OECD-landen in het geheel de piek nog niet is bereikt. Op andere vlakken vindt de OECD nog geen verbeteringen, zoals bijvoorbeeld bij industrieel afval en bodemvruchtbaarheid.
Energie. Energie vormt een uitzondering voor ecomodernisten. De behoefte aan energie piekt en daalt nooit naarmate een land welvarender wordt. Rijkere mensen gebruiken juist meer elektriciteit en andere vormen van energie. Bovendien is er voor de intensivering en vervanging die ecomodernisten nastreven veel energie nodig. Het synthetisch produceren van materialen kost doorgaans meer energie dan de natuurlijke productiemanier, waardoor ontkoppeling alleen maar zal lukken als er genoeg energie voorhanden is. Het energiegebruik zal deze eeuw hoe dan ook alsmaar verder stijgen.
Dat betekent natuurlijk niet dat de vervuiling die energieproductie met zich meebrengt, niet kan afvlakken en dalen. Zo werden ecomodernisten deze maand op hun wenken bediend toen bleek dat de uitstoot van CO2 dit jaar voor het eerst was gestabiliseerd, terwijl de economie was gegroeid. Er had ontkoppeling plaatsgevonden. Dat was vooral te danken aan verminderde uitstoot in China. In Europese landen daalde de CO2-uitstoot al langer, door de transitie naar duurzamere energiebronnen.
Ecomodernisten willen alles op alles zetten om deze trend te versnellen. Dit omdat de aanwezigheid van afdoende energie volgens hen rechtstreeks verbonden is aan het welzijn van mensen, vooral bij armen. Daarom moeten we al onze inspanningen stoppen in de productie van ongelimiteerde, groene, goedkope en betrouwbare energie voor iedereen.
Een bijzondere laatste vorm van ontkoppeling omvat de mens zelf. Een van de belangrijkste oorzaken van de teruggang van het milieu in de twintigste eeuw is simpelweg het feit dat de bevolking zo explosief is gestegen. In 1900 liepen er nog maar 1,6 miljard mensen op deze planeet rond, nu bijna zeven miljard. Om de druk op het milieu te verminderen, zou het daarom fijn zijn als de bevolkingsgroei eens tot stilstand komt, opperen ecomodernisten.
Ook hier helpen de modernisering en vooruitgang. Want welvarende mensen krijgen minder kinderen dan arme. De jaarlijkse groei van de wereldbevolking blijkt in de twintigste eeuw een uitermate mooie Kuznetscurve te hebben gevormd. De piek lag in de jaren zestig toen de wereldbevolking jaarlijks steeg met 2,1 procent. De daling is te danken aan het kleiner worden van gezinnen. In veel westerse landen ligt het vruchtbaarheidscijfer, het aantal kinderen per vrouw, tegenwoordig nog maar ergens tussen de 1,5 en 2,5, soms niet eens genoeg om de populatie in stand te houden.
Dat is geen uitzondering in de wereld: hetzelfde geldt voor Hongkong, Argentinië, Armenië en Costa Rica, om maar een paar landen te noemen. Het heeft ervoor gezorgd dat de wereldpopulatie nu met nog maar 1,2 procent per jaar stijgt. Alleen in ruraal Afrika is het geboortecijfer nog hoog: daar zijn gezinnen met zes kinderen geen uitzondering.
Op welk niveau de wereldbevolking uiteindelijk zal stabiliseren, is in zijn geheel afhankelijk van hoe goed de wereld in staat zal zijn om armoede te bestrijden. Om ook de nu nog armste mensen de kans te geven aan gezinsplanning te doen.
De Kritiek
Een van de bezwaren is dat ontkoppeling lang niet voor alles is aangetoond. De meeste kritiek in de literatuur focust zich daarbij op de uitstoot van broeikasgassen, die maar niet wil dalen. De recentste gegevens dat de emissies voor het eerst zijn afgevlakt, ondermijnen dit argument. Tegelijkertijd is er veel aan te merken op deze bevinding. Er zal in ieder geval nog veel moeten gebeuren om de uitstoot op acceptabel niveau te krijgen, maar met een duurzame transitie moet het lukken om de uitstoot over het kantelpunt te duwen.
Maar ook voor biodiversiteit is de Kuznetscurve nog niet aangetoond. Er is eigenlijk geen enkel land waarbij een groeiende welvaart gepaard gaat met het herstel van plant- en diersoorten. Dit is verontrustend, want juist de biodiversiteit staat er het slechtste voor. Voorstanders van de ontkoppelingstheorie stellen (en hopen) dat er sprake is van een vertragingseffect: het duurt even voordat populaties herstellen als de natuur beter wordt.
Aanhangers beargumenteren bovendien dat als de piek nog niet bereikt is, het natuurlijk niet betekent dat de piek er niet is. Wellicht is het zo dat als we nog wat beter ons best doen, nog rijker en innovatiever worden, we er alsnog in slagen om het kantelpunt te bereiken.
Hier raken ze een interessant punt. Want het is allemaal leuk en aardig, die ontkoppeling, maar komt het wel op tijd? De huidige staat van de planeet laat niet heel veel ruimte meer voor een lange wachttijd.
Allemaal leuk en aardig, die ontkoppeling, maar komt het wel op tijd?
Daarbovenop: als we willen dat alle landen welvarend worden, zullen er door ontwikkelingslanden nog heel veel extra grondstoffen gebruikt gaan worden. In eerste instantie is hun groei gekoppeld, voordat die kan ontkoppelen. Ecomodernisten stellen daartegenover dat landen die nu achterlopen, het voordeel hebben dat ze innovatieve technieken sneller kunnen inzetten. De technieken moeten daarvoor wel goedkoper zijn dan hun vervuilende tegenhangers. Vandaar dat ecomodernisten pleiten voor meer investeringen in innovatie.
Een andere belangrijk kritiekpunt is dat er te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen absolute en relatieve ontkoppeling. Bij absolute ontkoppeling daalt het gebruik van een grondstof als de economie groeit, terwijl er bij relatieve ontkoppeling weliswaar minder grondstoffen nodig zijn om een euro aan het bruto nationaal product toe te voegen, maar er in absolute zin niet per se minder wordt gebruikt: het gebruik vlakt alleen af. Dat helpt vaak niet om een duurzamere samenleving te creëren. Als een land bijvoorbeeld het jaarlijkse waterverbruik heeft weten te stabiliseren, dan betekent dat dat het nog steeds water onttrekt aan de natuur.
Een laatste kritiek is dat de ontkoppeling die in rijke landen te zien is, schijn is. Westerse landen hebben al hun vervuilende activiteiten geoutsourcet, waardoor andere landen de last dragen. Veel vervuilende fabrieken waar onze goedkope consumptieartikelen worden gemaakt, staan bijvoorbeeld in China. Deze kritiek snijdt zeker hout: The Economist liet onlangs in een mooi filmpje zien hoe de westerse uitstoot van CO2 hoger is als de uitbestede productie wordt meegerekend.
Niettemin laat Chris Goodall zien dat, ook gecorrigeerd voor de import, er sprake is van een vermindering van het grondstoffengebruik in Groot-Brittannië. Ecomodernisten stellen bovendien dat ook de landen waar naar geoutsourcet wordt, groener worden, zoals nu al te zien is in China. Niettemin levert het uitbesteden een behoorlijke vertraging op in het wereldwijd ontkoppelen van groei en milieuschade.
De Conclusie
Waar brengt ons dit nu?
Het is mij in mijn onderzoek voor dit artikel duidelijk geworden dat de strijd om de merites van de Environmental Kuznets Curve nog niet gestreden is. Er verschijnen wetenschappelijke artikelen die laten zien dat de curve bestaat, maar er zijn er net zo goed die het tegendeel beweren.
Niettemin is ontkoppeling een interessant streven. Vooral het feit dat modernisering bewezen in staat is om twee van de meest destructieve krachten van de mensheid – landgebruik voor landbouw en bevolkingsgroei - in te dammen, en dat ook nog eens weet te koppelen aan een dematerialisatie van de economie verdient mijns inziens navolging.
Zeker is dat het geen makkelijk proces is om de gehele wereldeconomie te ontkoppelen, zo geven ecomodernisten grif toe. Verder wordt het ecomodernisme door tegenstanders graag in één adem genoemd met het neoliberalisme, maar niks is minder waar. Ecomodernisten pleiten voor grootschalig overheidsingrijpen en voor zeer ruime investeringen in innovatie om landen zo snel mogelijk over de piek te drukken. Ze beseffen dat armere landen duurzame technieken alleen maar zullen inzetten als ze goedkoper zijn dan hun vervuilende tegenhangers.
Daarnaast denk ik dat het streven van de ecomodernisten ook pragmatisch de meest logische weg is. In de commentaren onder mijn vorige artikel stelden velen van jullie het alternatief van een steady-state- of zelfs degrowth-economie voor. Maar ik zie nog niet in hoe dat een welvarende en groene planeet voor elkaar gaat krijgen. Er staan zes miljard mensen te trappelen om dezelfde levensstijl te krijgen als de rijkste miljard en daar hebben ze alle recht op. Het is beter om het aantrekkelijk te maken om dat zo snel mogelijk duurzaam te doen, dan ze te vertellen dat ze eigenlijk moeten stoppen met groeien.
Eerder in deze reeks:
Dit verhaal heb je gratis gelezen, maar het maken van dit verhaal kost tijd en geld. Steun ons en maak meer verhalen mogelijk voorbij de waan van de dag.
Al vanaf het begin worden we gefinancierd door onze leden en zijn we volledig advertentievrij en onafhankelijk. We maken diepgravende, verbindende en optimistische verhalen die inzicht geven in hoe de wereld werkt. Zodat je niet alleen begrijpt wat er gebeurt, maar ook waarom het gebeurt.
Juist nu in tijden van toenemende onzekerheid en wantrouwen is er grote behoefte aan verhalen die voorbij de waan van de dag gaan. Verhalen die verdieping en verbinding brengen. Verhalen niet gericht op het sensationele, maar op het fundamentele. Dankzij onze leden kunnen wij verhalen blijven maken voor zoveel mogelijk mensen. Word ook lid!