Niemand kent de Nederlandse achterbuurten zo goed als Hef
Geen enkele Nederlandse rapper kan zo soepel en beeldend vertellen over het straatleven in Nederlandse achterbuurten. En niemand weet er zoveel mensen mee te bereiken. Zonder twijfel is Hef een van de toonaangevendste artiesten in de Nederlandse rapwereld. Nu net zijn nieuwe album uit is, loop ik een dag met hem mee.
‘Mensen zeggen vaak dat achterbuurten in Nederland nauwelijks voorkomen. Dat we in onze muziek Amerikaans gettootje spelen. Bullshit, natuurlijk. Kom kijken in Hoogvliet. Heel veel boys die ik ken staan hier in de buurt om zeven uur op om naar slecht betalend werk te gaan of op de block te dealen. Zij hebben veel discipline, meer dan ik, ik rook eigenlijk de hele dag jonko en doe waar ik zin in heb.’
‘Maar ik heb wel een grotere wil dan de meeste niggers in de buurt. Ik had een duidelijke doelstelling met muziek. Daarom heb ik het ook zo ver geschopt. Ik moest het maken in dit hiphopding. En nu moet ik grinden: initiatief nemen, volhouden. Tegenslagen komen altijd. Dan moet je laten zien wat je waard bent.’
Vanavond treedt Hef (Julliard Frans, 1987) op in Underground, het poppodium van Lelystad. Hij rijdt erheen vanuit Ridderkerk, waar hij ’s middags in een buurthuis jongeren een workshop heeft gegeven. Breeduit is hij aan het vertellen, in de ene hand een joint, in de andere het stuur. Gewoonlijk wordt hij gereden door zijn vaste chauffeur Arie, die ook regelmatig in Hefs werk opduikt.
Bijvoorbeeld in ‘Kluis:’ een track waarin Hef op gedetailleerde wijze een overval beschrijft met zijn vaste rappende metgezellen Killah Keezy en Crooks (ook Hefs jongere broertje): ‘In de woonkamer hoor ik mannen schreeuwen en opeens wordt er gepopt. / ‘We moeten weg hier!’ Arie, de chauffeur staat beneden. / Ik schreeuw naar Killah Keezy: ‘Nigger, we gaan bewegen!’
Het is een typisch Hefnummer: niet al te ingewikkeld, ontspannen van toon, maar wel dreigend en vol details verhalend over het criminele straatleven. In zijn nummers vertelt Hef, die zich vernoemde naar Playboy-baas Hugh Hefner, zodoende zonder opsmuk over drugsdeals, over overvallen, over het leven op straat. De hoofdzaak: ‘papier’ (geld) verdienen.
Dat is zijn devies sinds doorbraaksingle ‘Puur’ (2008), die ons kennis liet maken met Hefs ongepolijste straatrap (‘Je bent op zoek naar puur om te gooien in de mix / Nigga geef me een uur en ik heb het gefixt’) en hem veranderde in een van de meest beluisterde en bewierookte straatrappers van het land.
Een die rapt zoals hij praat: achteloos, zonder stemverheffing of aarzeling, en met een zelfvertrouwen dat overloopt in nonchalance. Geen enkele Nederlandse rapper kan zo soepel en beeldend vertellen over het straatleven in Nederlandse achterbuurten. En niemand weet er zoveel mensen mee te bereiken: al jaren geldt Hef als een van de toonaangevendste artiesten in de Nederlandse rapwereld, die ook door nieuwe generaties op handen wordt gedragen.
De straat als leerschool
‘Ik ken de regels van het spel,’ zegt Hef terwijl hij de snelweg oprijdt. ‘Daarom kan ik ook al zo lang eten van dit hiphopding. Ik heb leren zakendoen, ik ken de codes van het onderhandelen en sta mijn mannetje. Het leven in de muziekwereld is in wezen hetzelfde als het leven op straat. Het draait allemaal om macht.’
‘Eerst ben je daar zelf niet mee bezig, maar je ouders wel: toen mijn kleine geboren werd, heb ik een kinderwagen van 1.700 euro gekocht. Dat is niet normaal, g. Op school wil je vervolgens de mooiste broodtrommel, de meeste aandacht, het meeste respect. Op straat draaide het erom wie de meeste kilo’s brengt, wie de duurste auto rijdt, wie het meeste geld maakt.’
Vanaf mijn vijfde kwamen er junkies bij ons langs. Ik speelde met Ninja Turtles terwijl naast me deals werden gesloten
De straat was Hefs leerschool, daar leerde hij de lessen die hij nu toepast als rapper. Hij werd geboren in Rotterdam, en kwam na periodes in respectievelijk Schiedam (‘dat was best wel getto daar’), Spijkenisse (‘daar leefden we het mooie leven, veel geld, maar toen zijn we gesnitcht en daarna kwam het echte fucked up-leven’) en de Bijlmer (‘daar werd echt gehosseld, we woonden vlak naast de Bijlmerrampflats, ik heb daar heel veel fucked up-dingen gezien’) op zijn elfde in Hoogvliet terecht.
‘Mijn ouders hebben vanuit huis veel drugs verkocht. Ik zag het gebeuren. Het werd ook niet verzwegen of zo, mijn moeder heeft me altijd alles laten zien, ze wilde dat er geen taboes waren. Vanaf mijn vijfde kwamen er junkies bij ons langs. Ik speelde met Ninja Turtles terwijl naast me deals werden gesloten. Bij de deur lag een bakje met geld waarvan mijn zusje en ik lekker eten konden kopen, voor als we even niet meer thuis wilden zijn. Het was vaak best wel fucked up, maar ik wist niet beter.’
Maar handelen? Dat leerde hij zelf
‘Vanaf mijn achttiende, negentiende ben ik zelf ook drugs gaan verkopen. Mijn vader zei: ik moet even weg, als ze komen geef je ze dit en dat. Dat ging goed en daarna ging het snel, vijf gram werd een kilo, je kent het wel. Ik stal toen trouwens al jaren scooters en fietsen enzo. Gewoon met boys uit de buurt.’
‘Ik was altijd al een moneyman en wilde de mooiste kleren, het meeste aanzien. Toen ik later drugs ging dealen, kwam ik vaak in huizen terecht zoals die van mijn ouders. Ik begreep ook ineens waarom ze mij zo vaak bij deals hadden betrokken. Als er kinderen bij zijn, trekken mensen minder snel een pistool.’
‘In die jaren heb ik geleerd hoe het is om handel te drijven. Hoe ik mensen moet bereiken. Door gewoon geen bullshit te verkopen, niet te snitchen, zakelijk je shit voor elkaar te hebben. Zo gaat het nog steeds. Mijn bestaan als rapper gaat niet alleen om muziek. Echt waar, muziek maken is maar 10 procent van deze hele shit. 90 procent bestaat uit het werk eromheen, je contracten goed regelen, de juiste clipmakers vinden, een team om je heen verzamelen waar je iets aan hebt.’
‘Ik weet heel goed wat zakendoen is, g. Ik kan boys om me heen verzamelen die tien mensen hebben neergestoken, die mensen zie ik dagelijks. Maar als rapper heb ik niks aan ze. Ik heb liever iemand die zegt dat ik ergens op tijd moet zijn of die mijn pinpas bijhoudt. Kijk, in essentie zijn er twee type mensen: kopers en verkopers. Ik ben een verkoper. Veel andere mensen leven volgzaam, veilig, ze hebben een vaste baan en gaan twee keer per jaar op vakantie. Prima, maar ik wil dat niet. Ik ken de codes van de straat, daar rap ik ook over. Ik kan overal nog komen, ze geven me respect.’
Hef weet wat hij kan zeggen (en wat niet)
Ruim vier uur voor zijn optreden arriveert Hef bij Underground. Arie de chauffeur is al aanwezig - het blijkt dat Hef hem verzocht had op eigen gelegenheid naar Lelystad te reizen vanwege mijn aanwezigheid. ‘Ik wilde je een goed gevoel geven,’ zegt Hef, terwijl hij de kleedkamer binnenloopt op zijn slippers.
Hef kan iedereen op zijn gemak stellen. In Underground toont hij zich uiterst vriendelijk en beleefd: hij maakt praatjes met medewerkers, schudt iedereen glimlachend de hand, beantwoordt iedere vraag schijnbaar achteloos. Hij weet precies hoe hij wil overkomen. ‘Ik rijd tegenwoordig in een gewone auto om geen aandacht te trekken van de politie. Ik draag ook geen petje meer en heb niet vier niggas op de achterbank zitten. Daar kies ik heel bewust voor, nu word ik tenminste niet meer zomaar aangehouden. Dit is hoe het spel werkt.’
Ik rijd tegenwoordig in een gewone auto om geen aandacht te trekken van de politie. Ik draag ook geen petje meer en heb niet vier niggas op de achterbank zitten
Intussen laat hij niets los wat hij niet kwijt wil: hoe uitgebreid en schijnbaar openhartig hij ook vertelt over zijn leven op straat, hij geeft niets prijs wat niet prijsgegeven mag worden. Geen specifieke details, geen versprekingen, geen namen van belangrijke straatfiguren.
Ook Killah Keezy en Crooks zijn al bij Underground, en met zijn vieren werken ze een Surinaamse afhaalmaaltijd naar binnen. Ze kennen elkaar al jaren, ver voordat Hef een bekende rapper werd; ze drinken bier, her en der wordt er een grap gemaakt over Aries promiscuïteit. Crooks kijkt in stilte voor zich uit; Killah Keezy zegt na een tijdje, niet zonder trots in zijn stem: ‘Ik ben een alcoholist,’ en is verder vooral in beslag genomen door zijn telefoon.
Dan schrikt hij op: in zijn broekzak piept een tweede mobieltje, ‘zijn zakentoestel’ volgens Hef, een ouderwets model zonder internet (en dus ontraceerbaar). Zodra hij begint met telefoneren, trekt hij een serieus gezicht en spreekt hij Antilliaans. Waar hij over spreekt, blijft onduidelijk. De rest van de avond schakelt het viertal voortdurend over op Antilliaans, soms midden in een gesprek, zonder excuses of toelichting. ‘Je gaat vanavond niks horen wat je niet mag horen,’ zegt Hef glimlachend. ‘Hier zijn we in getraind. Niet per se met journalisten, maar vroeger al met de politie, als ze ons oppakten, dan overlegden we snel in het Antilliaans en zeiden we niks in het Nederlands.’
Waarom nog steeds die straat?
Met geen woord wordt er over het concert gerept. Hangend op een van de leren fauteuils drinkt iedereen nog meer bier, eet chips, toetst dingen in op zijn telefoon, rookt joints. Veel wordt er niet gezegd, maar toch is het steeds duidelijk dat Hef de leiding heeft. Anderen volgen hem wanneer hij ergens heen loopt, hij draagt Crooks op om naar zijn auto te gaan en wat vergeten spullen te pakken, hij sommeert hem om vroegtijdig de zaal te inspecteren (‘Is er al iemand?’ ‘Nee, helemaal niemand’).
Hef is natuurlijk ook de reden dat iedereen zich hier heeft verzameld: hij krijgt betaald en geeft vervolgens iedereen van zijn crew 3,33 procent van het honorarium. ‘Een soort onkostenvergoeding. Maar het is nog steeds prima geld. Als ik optreed, doe ik dat voor vier cijfers, voor minder kom ik niet. Ik heb vanaf het begin van deze rapshit kunnen leven, een salaris eruit halen. Bijna alles wat binnenkomt aan verzoeken of uitnodigingen pak ik gewoon. Nu hoef ik niet meer te hosselen op de block.’
Toch is juist dat leven op straat waarover Hef nog steeds rapt. Deze week is zijn derde soloalbum 13 verschenen: een typische Hefplaat over het leven in Hoogvliet, drugsdeals, geweld, de codes van de straat. Zoals op het donkere ‘Allemaal om geld’: ‘Elke dag hetzelfde, broer hoe wil je dat het anders wordt? / Op straat is echt gevaarlijk nu, je wordt voor vijftig gram vermoord.’
Betekent het dat hij net als vroeger op de straathoek staat te dealen? ‘Nee, nee. Ik doe geen domme shit meer.’ Wat dan wel? Hij blijft er vaag over, via welke omweg ik er ook over begin. Onwillekeurig moet ik denken aan de situatie waarin straatrappers, vooral uit Amerika, regelmatig belanden: zodra ze zijn doorgebroken ruilen ze het achterbuurtenbestaan waarover ze rapten in voor een welgestelder bestaan, met als gevolg dat hun nieuwe straatnummers ongeloofwaardig klinken. ‘Ik leef nog steeds in Hoogvliet,’ zegt Hef. ‘Ik zie nog steeds dezelfde niggers. En mijn boys zitten elke keer vast, er is niets veranderd. Niemand geeft een fok om ons, echt niet. Ik heb een paar maanden geleden ook nog dagen vastgezeten. Zonder reden. Toen ze me vrijlieten, kreeg ik niet eens een sorry. Dat is fucked up, broer. Elke dag dat ik niet met politie in aanraking kom, ben ik dankbaar.’ Hij lacht zijn gouden tand met dollarteken bloot.
Niemand wordt ongeduldig
Uren gaan voorbij. Nog meer bierflesjes worden in stilte leeggedronken, nog meer joints worden gerookt, her en der flitst een Antilliaanse zin langs. Hef voert intussen het hoogste woord en zorgt ervoor dat iedereen zich op zijn gemak voelt.
‘Hoelang moeten we eigenlijk optreden?’ vraagt hij na een tijdje. ‘Een uurtje,’ antwoordt een medewerker van Underground. Hef bericht een meisje dat misschien naar zijn optreden komt. ‘Gewoon een beetje gek maken,’ zegt hij lachend. ‘Ik ken haar nauwelijks. Ze gaat wel komen.’
Hij opent een fles Jack Daniels en giet de eerste slok op de vloer van de kleedkamer. ‘Voor de overleden homies’
Dit is hoe een van de populairste en overtuigendste rappers van Nederland zich op zijn concert voorbereidt. Wat opvalt is het algehele gebrek aan ongeduld: niemand van de aanwezigen beklaagt zich erover dat het lang duurt, niemand kijkt ook maar even op zijn horloge. ‘Waarom zouden we?’ zegt Hef. ‘Waar we vandaan komen moeten we steeds alert zijn en uit het raam kijken of er iets gebeurt, of er misschien een inval wordt gedaan of een deal wordt gesloten. Hier kunnen we lekker ontspannen. Er is een goedgevulde koelkast, er zijn lekkere banken.’
‘Vroeger ging het weleens echt gek backstage. Dan kregen we allemaal tegelijk hoofd, of maakten we er gewoon een dik feest van. Nu doe ik dat soort shit niet meer. Misschien gaan we straks naar Amsterdam, misschien komen er wat meisjes backstage, maar ik denk eigenlijk dat we meteen weggaan. Ik ben rustiger geworden. Ik heb genoeg shows en krijg een goede gage, ik ben bezig met overleven.’
Hij opent een fles Jack Daniels en giet de eerste slok op de vloer van de kleedkamer. ‘Voor de overleden homies,’ zegt Hef voor zich uit. De whisky verspreidt zich tussen zijn slippers door, trekt in het tapijt. Dan schenkt hij meerdere bekers vol en wordt de whisky vrijelijk rondgedeeld. Aan de muur van de kleedkamer hangt een poster: Hef: de puurste rapper van Nederland.
En nu? Grinden en die money pakken
Het optreden zelf voltrekt zich volgens een overzichtelijk schema. Keurig om halfelf begint het met Killah Keezy en Crooks, die het publiek met vrij grimmige gangsterrap proberen op te warmen. Er komt nauwelijks respons uit de halfvolle zaal - zo’n zeventig, tachtig luisteraars, vooral witte tieners - maar dat verandert wanneer Hef zelf de bühne bestijgt. Aan weerszijden geflankeerd door Keezy en zijn jongere broertje, rapt hij oud en nieuw werk soepel door elkaar. Hij doet het enthousiast, hij springt, hij spreekt mensen in het publiek persoonlijk aan, hij zegt veelvuldig dat hij er vandaag echt zin in heeft.
Tegelijk oogt het allemaal wat routineus. Als het optreden voorbij is, loopt Hef zonder omkijken naar de kleedkamer. Algauw verzamelen zich enkele jonge meisjes uit het publiek. Ze willen met Hef op de foto. Hij doet het glimlachend, slaat zijn arm om de nerveuze meisjesgestaltes heen, en pakt daarna zo snel mogelijk zijn spullen in. ‘Laten we meteen weggaan.’ Arie moet morgenochtend om acht uur beginnen met werken - op zaterdag wast hij auto’s om zijn gezin te kunnen onderhouden. Killah Keezy en Crooks voegen zich zwijgend bij Hef. Terug naar Hoogvliet.
‘Van Crooks gaan jullie binnenkort meer horen,’ zegt Hef in de kleedkamer nog tegen me, al is Crooks’ solocarrière enkele jaren geleden al met de nodige bombarie gelanceerd. ‘Let op, hij gaat er nu echt aankomen. Hiphop is toch a young man’s game.’
Even later, met ineens iets van berusting in zijn stem: ‘Ik weet hoe het spel werkt. De meeste frisheid komt vanuit de jeugd en ik ben geen jonge rapper meer. Ooit was ik die new guy, mensen vonden alles wat ik deed interessant. Nu zijn er andere nieuwkomers die aandacht krijgen; een beginnend rapper vinden mensen vaak tof, maar een oude rapper, iemand die al jaren meegaat? Hoelang heeft die nog de tijd, hoelang blijven mensen nog van Hef houden?’
‘Ik kijk de laatste tijd steeds meer naar wat oudere Amerikaanse rappers. Dr. Dre, Snoop Dogg, Jay-Z. Je ziet dat die boys pas nu ze rond de vijftig zijn echt, echt money aan het verdienen zijn. Dat wil ik op een dag ook. Ik droom ervan ooit de Heineken Music Hall of Gelredome te vullen, zoals sommige Nederlandse niggers nu al aan het doen zijn. Typhoon, Opgezwolle. Die verdienen dus dertig-, veertigduizend euro voor één avondje. Dat is serieuze money. Daar heb ik veel respect voor.’
‘Op een dag wil ik ook zulke bedragen pakken. Niet met hosseltjes, geloof me, ik ga geen drama opzoeken als dat niet nodig is. Vroeger als we de laatste metro misten, wilden mijn boys vaak een auto jatten om vijf kilometer of zo te rijden. Ik wilde dat niet, en dan scholden ze me uit voor flikker of zo. Maar als ik iets stoms doe, wil ik echt niet anders kunnen. Die muziekshit heeft me een alternatief bestaan gegeven, dat ga ik niet riskeren. Als ik geen carrière had, zou ik schreeuwen als de politie me kwam halen, ik zou met tafels gooien. Maar met mijn huidige leven sta ik mezelf dat niet toe. Ik heb optredens gepland staan, shows, workshops. Die workshops zijn soms trouwens in jilla. Het is vreselijk daar, man. Schoenen uit, telefoon inleveren, en je moet alles doen wat de agenten je opdragen. Veel boys met wie ik vroeger omging hebben inmiddels gezeten voor domme, onnodige shit. Toen ze vrijkwamen zeiden ze allemaal: er is niks daarbinnen, in jilla. Echt, niks. Zorg dat je erbuiten blijft. Grinden, g. Grinden.’